Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Fort Erfprins

Fort Erfprins

Het Fort Erfprins te Den Helder (Noord-Holland) was van 1947 tot 1951 in gebruik als een Bewarings- en verblijfskamp.

Filter op
Geen filters gevonden
Geen filters gevonden
Geen filters gevonden
Geen filters gevonden
Getuigen Verhalen, Heropvoeding jeugdige politieke delinquenten in kindertehuizen 1944-1951, interview 04
Audio

Meneer werd geboren in 1927 in de kop van Noord-Holland. Zijn vader werkte bij een instantie die zeekaarten maakte op basis van metingen langs de kust en voer zodoende op een schip. Het huis waarin meneer, met ouders en twee jongere zusters, woonde stond op grondgebied van Defensie. Door het gevaar voor bombardementen tijdens de bezetting sliep het gezin ’s nachts permanent in een bunker in het dorp. Halverwege de bezetting verhuisde het gezin naar Friesland, waar zijn moeder – die van Duitse afkomst was – via de bezettingsmacht aan een woning was gekomen. De ouders van meneer waren geen lid van de NSB en meneer werd ook geen lid van de Jeugdstorm. Wel is hij, samen met een zuster, tijdens de bezetting met een kinderuitzending op vakantie geweest in Duitsland. Omdat zijn moeder goed Duits sprak en ook een vriendschappelijke houding aannam ten opzichte van de in Nederland zijnde Duitse militairen, had zij wel contact met de bezettingsmacht. In het tweede deel van de bezetting meldde meneer zich vrijwillig bij de Hemaf in Hengelo, waar hij een korte opleiding genoot, en vervolgens werd ingezet op treinen die goederen vanuit de Twentse industrie naar particulieren in het Duitse Rijk vervoerde. Meneer heeft verschillende bombardementen in deze periode meegemaakt. Naar eigen zeggen was hij hiervoor niet bang, het was voor hem vooral een avontuur. Toen de Geallieerden steeds verder naar het noorden van Nederland oprukten, kwam meneer uiteindelijk in de buurt van Assen terecht. Op zijn weg naar huis werd hij opgepakt door de Binnenlands Strijdkrachten en in een schoolgebouw ondergebracht. Via onder andere Groningen, Gelderland, Calais en Brussel kwam meneer, samen met Nederlandse SS-ers, terecht in gevangenis Fort Erfprins in Den Helder. Dat ervoer meneer als een soort gevangenis. Omdat hij werd bestempeld als een Jeugdige Politieke Delinquent kwam hij vervolgens terecht in een instelling van Bureau Bijzondere Jeugdzorg: De Knobbel in Beekbergen. Na Fort Erfprins was zijn verblijf in De Knobbel een verademing. Zijn zes maandenlange verblijf daar was volgens hem gericht op het laten integreren van de jongens in de samenleving. Er werd overdag gewerkt in de bossen en ’s avonds werden muziek- en toneelvoorstellingen georganiseerd of lezingen. Meneer bewaart goede herinneringen aan de jongens en aan de zogenoemde Kampmoeder. Meneer is van mening dat de heropvoeding voor hem niet nodig was, maar begreep wel dat dit het beleid was voor jongeren zoals hij. Na zijn vrijlating in 1946 werd meneer tot 1949 onder toezicht gesteld van een voogd. Hij mocht 10 jaar niet stemmen, geen ambtenaar worden en niet in militaire dienst. De thuissituatie was na vrijlating drastisch gewijzigd: zijn moeder zat nog gevangen omdat ze veroordeeld was vanwege heulen met de bezetter en het huis en hun spullen waren afgenomen. Meneer had geen moeite om een baan te vinden en kwam in eerste instantie aan het werk in het bankwezen. Meneer had geen zichtbare moeite zijn verhaal te vertellen ondanks dat hij zijn verhaal nog nauwelijks heeft verteld aan anderen.

Vervaardiger
Cogis
Datum
1927
Krijgsgevangen
Oral history
SS
Archief van de gemeente Texel, 1927-2000
Archief

Bereik en inhoud Oorspronkelijke inleidingen en bijlagen Geschiedenis van de gemeente Texel 1927-2000 Het grondgebied De gemeente Texel is de noordelijkste gemeente van de provincie Noord-Holland. Het is het grootste en meest zuidwestelijke van de Nederlandse Waddeneilanden en ook sinds 1942 het enige Waddeneiland van de provincie (in 1942 deelde de Duitse bezetter de eilanden Vlieland en Terschelling in bij de provincie Friesland). Bij een gemiddelde lengte van 20 km en een gemiddelde breedte van 8 km is de oppervlakte van de gemeente ongeveer 170 km² land. Tot de gemeente behoort ook het eilandje Noorderhaaks (ook wel bekend als de Razende Bol, formeel het oostelijke puntje van Noorderhaaks) in het Marsdiep en ongeveer 4 km² groot. Tot de gemeente behoort ook een groot gebied aan binnen- en buitenwater, met name bestaand uit een deel van de Waddenzee. Dit gebied is ongeveer 416 km² groot. De Noordzee ligt ten westen, de Waddenzee (te weten de Texelstroom in het zuidoosten en het wantijgebied Vlakte van Kerken in het noordoosten) ten oosten van het eiland. Texel is van Den Helder gescheiden door het Marsdiep en van Vlieland door het Robbengat / Engelschmangat. Oorspronkelijk was het noordelijke gedeelte een apart eiland, Eierland, sinds 1630 via een zanddijk verbonden met Texel. In de negentiende eeuw werden hier diverse polders aangelegd; in 1835 de polder Eierland, in 1846 de polder De Eendracht, in 1847-1848 aan de zuidkant de polder Prins Hendrik en in 1876 de polder Het Noorden, waardoor Texel zijn huidige vorm kreeg. Eind negentiende eeuw groeide de zandplaat Onrust nog aan de zuidpunt van het eiland. Het landschap op Texel is rijk en divers. Texel heeft behalve polders, brede zandstranden, duinen en graslanden ook heide, bos en kwelders. In het zuiden, rond Den Hoorn, bloeien in mei omvangrijke bollenvelden en het Nationaal Park Duinen van Texel beheert hier zandplaat de Hors, evenals vrijwel het gehele duinengebied tussen Den Hoorn en De Koog (De Dennen) De Slufter en De Muy. Ligt aan de westkant het duingebied, in het zuidoosten treffen we een oude kern van keileem, die bij Hoge Berg (15 meter boven NAP, een lage stuwwal uit de een na laatste ijstijd) dicht aan de oppervlakte komt en aan de Waddenzeekant ligt het poldergebied. Kenmerkend element in dit Texelse polderlandschap is de schapenboet, een stal voor schapen, die met hun deur van de wind afstaan voor een optimale beschutting van de dieren. Het eiland voert een voortdurende strijd tegen de kracht van de wind en het water. Zo is de Slufter in 1858 in het noordwesten ontstaan als doorbraak van de duinen. Een aantal kreken staat hier in open verbinding met de Noordzee en vormen een voor Nederland uniek natuurgebied. Ook aan de Waddenzeekant moet men voortdurend waakzaam blijven, wat de stormen van 1953 en 1962 aantoonden. Aan de Waddenzeekant zijn de laatste decennia hoge dijken aangelegd, wat met name tussen Oudeschild en veerhaven ’t Horntje goed te zien is en waar de weg onderlangs de dijk loopt. Een van de belangrijkste episoden uit de geschiedenis van Texel in de periode na 1927 vormt de Tweede Wereldoorlog. Aan het einde van de oorlog was een bataljon Georgische soldaten gelegerd op het eiland. Deze soldaten waren voormalige krijgsgevangenen, die gedwongen in Duitse dienst getreden waren. Tussen 5 april en 20 mei 1945 kwamen zij met de Duitse capitulatie in zicht, in opstand tegen hun Duitse meerderen. Met steun van de bevolking werd deze opstand uitgevochten tot deze uiteindelijk door de bezetter bloedig werd neergeslagen, onder andere door beschietingen van Den Burg met geschut van de kustbatterijen bij De Cocksdorp, Mokbaai, Vlieland en Fort Erfprins te Den Helder. De komst van de Canadezen op Texel op 20 mei 1945 maakte pas een definitief einde aan de opstand, op het laatste slagveld van Europa. In totaal zijn 565 Georgiërs, 120 Texelaars en 800 Duitsers bij deze opstand omgekomen. De Georgiërs zijn begraven op het Russische kerkhof Loladze, 2 km ten zuidoosten van Den Burg op de Hoge Berg. Het kerkhof is genoemd naar de Georgische leider van de opstand, Schalwa Loladze. Er staan geen grafstenen. Voor iedere gestorven Georgiër is een rode roos geplant. Op het gedeelte van de Algemene Begraafplaats in Den Burg waar geallieerde soldaten begraven liggen staat een door de bevolking van de toenmalige Sovjetrepubliek geschonken bronzen sculptuur ter herinnering aan de opstand. Zie inventarisnummer 6770. . De collectie Bartels in het archief van de gemeente bevat veel materiaal over deze opstand Zie de rubriek gedeponeerde archieven, subrubriek 4.07 Collectie Bartels. . Middelen van bestaan Texel kent twee voorname middelen van bestaan: het toerisme en de agrarische sector. De agrarische sector is gevarieerd. Zo zijn er in het zuiden de al genoemde bollenvelden Zie inventarisnummer 6047. maar worden er ook aardappelen, suikerbieten en granen verbouwd. Ter verbetering van de bedrijfsvoering vond eind jaren vijftig een grootscheepse ruilverkaveling op het eiland plaats. Daarnaast worden er vele duizenden schapen en koeien op het eiland gehouden. Er zijn naar berekening ongeveer evenveel schapen als inwoners op het eiland. Texel heeft zelfs een eigen schapenras, de Tesselaar, waarvan het (lams)vlees vooral naar het buitenland geëxporteerd wordt. Het eiland is actief in het beschermen van de ecologische waarden en het gebruik van eilander producten. Zo wordt een deel van het Texelse graan ter plaatse gebruikt door de Texelse Bierbrouwerij. Van de schapenmelk wordt kaas gemaakt en de gemeente is actief betrokken bij de stimulering van het gebruik van Texelse producten. Oudeschild is de thuishaven van een vloot Noordzeekotters en enkele kleinere kotters voor de garnalenvangst op de Waddenzee. De afsluiting van de Zuiderzee door de Afsluitdijk betekende in de jaren ’30 een enorme klap voor de vissers aangezien de haring en ansjovis verdwenen uit De Waddenzee. Veel vissers waren aangewezen op steunverlening en de gemeente bemiddelde in het verkrijgen van steun op grond van de Zuiderzeesteunwet Zie de inventarisnummers 6318-6327 en verder. . In geringere mate waren ook de walvisvangst en schelp- en wiervisserij van belang op Texel, zeker toen kort na de oorlog de Nederlandse overheid de walvisvangst stimuleerde. In de jaren zestig tot tachtig zijn onderzoeken verricht naar de mogelijke aanleg van een kunstmatige verwaterplaats voor mosselen Zie inventarisnummer 6131. alsmede de verwerking van deze schelpdieren Zie inventarisnummer 6134. , en de vestiging van een palingmesterij en palingrokerij Zie inventarisnummer 6135. . De andere belangrijkste bestaansbron vormt het toerisme. De diversiteit aan accommodaties is in de afgelopen 80 jaar enorm gegroeid. Er zijn een groot aantal campings en hotels, met name langs de duinen in De Koog en in het noorden bij De Cocksdorp. Verder zijn er huisjes, appartementen, kamers of caravans te huur op het hele eiland. Aan het eind van de 20e eeuw kwam ook het kamperen bij de boer op. Het toerisme beperkt zich niet tot het Noordzeestrand. In Oudeschild is een jachthaven en het is de thuishaven van een aantal schepen van de “bruine vloot”, historische zeilschepen waarmee, meestal in groepsverband, zeiltochten gehouden kunnen worden op de Waddenzee. Daarnaast bestaat al decennia de mogelijkheid rondvaarten te maken op de Waddenzee met motorschepen, speciaal om robben en zeehonden te kijken, dieren die voorheen als een plaag voor de visserij werden beschouwd. Op het eiland worden vele mogelijkheden tot recreatie aangeboden. De activiteiten variëren van het beoefenen van sporten, wandelen en fietsen, via rondleidingen in de natuur, rondvaarten rond het eiland tot en met kitesurfen en parachutespringen. Het eiland bezit ook meerdere musea, waaronder strand- en juttersmusea, de oudheidkundige kamer in het pand Kogerstraat1 Den Burg, Maritiem Museum in een graanpakhuis en wierschuur in Oudeschild en een agrarisch museum in De Waal. Op het vliegveld in de polder Eierland is het Luchtvaart- en Oorlogsmuseum gevestigd. Als overige middelen van bestaan zijn te noemen: De Marine. De rijksoverheid is op het eiland aanwezig met een kazerne van het korps mariniers, de Joost Dourleinkazerne aan de Mokbaai in het zuiden van het eiland. Hier trainen mariniers al decennia hun vaardigheden in amfibische landingen. Vervolgens is naast veerhaven ’t Horntje sinds 1965 het Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek gevestigd, ook wel bekend als NIOZ (Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee). Er werken ongeveer 250 mensen. Nabij De Koog bevindt zich het natuurmuseum Ecomare, tevens bezoekerscentrum van het Nationaal Park Duinen van Texel. Het heeft onder andere een zeehonden- en vogelopvang. Verder zijn bij de veerdienst op Den Helder van de Koninklijke N.V. TESO (Texels Eigen Stoomboot Onderneming) ongeveer 90 mensen werkzaam. Deze maatschappij verzorgde vanaf 1942 tot 1989 ook het busvervoer op het eiland. Vanaf 1989 werd dit uitgevoerd door de NZH die in 1999 in Connexxion opging. In de polder Eierland ligt het vliegveld Texel International Airport. Het is vooral bekend van het parachutespringen. Het werd in 1937 geopend als burgervliegveld en in 1939 als militair vliegveld De Vlijt, gelegen op het land van de voormalige boerderij met die naam. Het heeft niet lang gefunctioneerd als militair vliegveld nadat het in de Tweede Wereldoorlog meerdere malen door bombardementen was vernield. De KLM opende na de oorlog wel voor korte tijd een lijndienst tussen Amsterdam en Texel voor dagjesmensen. Verder werden en worden er rondvluchten gehouden en om de drie jaar een vliegshow. Op het vliegveld bevindt zich een gedenkteken ter herinnering aan de ramp met de Douglas DC-3 van de Dutch Dakota Association op 25 september 1996, die in de Waddenzee stortte na te zijn opgestegen vanaf het vliegveld. Aan de Mokbaai was korte tijd ook een marinevliegkamp gevestigd van waaruit met watervliegtuigen van de Marine Luchtvaart Dienst gevlogen werd. Na de totstandkoming van vliegveld De Kooy ten zuiden van Den Helder is op dit terrein de Joost Dourleinkazerne gevestigd. Onderwijs Het eiland had en heeft meerdere scholen voor kleuter- en lager onderwijs, respectievelijk basisonderwijs, zowel openbare als bijzondere scholen (katholiek, protestants-christelijk en bijzonder neutraal). In Den Burg is sinds de late jaren vijftig een school voor Buitengewoon Lager Onderwijs / Lomschool gevestigd, de Beatrixschool, sinds de jaren negentig ’t Kompas genaamd. Texel is het enige Waddeneiland met een scholengemeenschap voor middelbaar onderwijs. In de jaren vijftig werd een Rijks Hogere Burger School opgericht Zie inventarisnummer 6378. , gevestigd in Den Burg, die later, in de jaren tachtig, verzelfstandigd werd onder de naam Openbare scholengemeenschap De Hoge Berg. Op het eiland bestond al langer een school voor Uitgebreid Lager Onderwijs in Den Burg. Met de invoering van de Mammoetwet Officieel de Wet op het voortgezet onderwijs (daterende van 14 februari 1963) in het onderwijs werd het eind jaren zestig een scholengemeenschap voor Mavo, Havo en Atheneum. Verder waren er nog scholen voor land- en tuinbouwonderwijs, lager technisch onderwijs, lager huishoudonderwijs en een zeevaartschool. Dit onderwijs, tegenwoordig VMBO genoemd wordt ook aan de Hogeberg aangeboden. Andere vormen van onderwijs die op het eiland te vinden zijn of waren zijn een avondschool voor Mavo-Havo, vormingsonderwijs voor gedeeltelijk leerplichtige kinderen, volwasseneducatie en een muziekschool. Lotgevallen van het archief Ordening en toegang Het archief van de gemeente Texel over de periode 1927 tot en met 2000 is gevormd onder verantwoordelijkheid van de gemeentesecretaris. Het registratuurstelsel was de basis hiervoor, waarbij een zaaksgewijze rangschikking de opbouw van de dossiers bepaalde. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft als uitgangspunt hiervoor de decimale classificatie ontwikkeld, die is neergelegd in de Basisarchiefcode Basisarchiefcode, uitgeverij Vereniging voor Nederlandse Gemeenten, Hilversum: zesde druk 1952, wijzigingen en aanvullingen 1971, herdruk 1979 en herziening 1987 (achtste druk). . Een herordening van archiefbestanddelen geordend volgens oudere versies van de Basisarchiefcode heeft in het verleden niet plaatsgevonden, wat betekent dat bepaalde onderwerpen onder meerdere codes waren geklasseerd. Het archiefbestand was toegankelijk via een inventaris over de periode 1927 - 1969 (Inventaris Pijlman uit 1992) en digitale toegangen op de blokken tot 1989 en het blok 1989 – 2000. De digitale toegangen weren bijgehouden door de medewerkers van de afdeling DIV met behulp van het post- en dossierregistratiesysteem. Op het moment dat een dossier afgesloten werd kreeg het een plaats in het semistatisch archief en werd her in deze semistatische fase op nummer geplaatst. Er waren zodoende twee blokken van het secretariearchief, 1927-1980 en 1981-2000. Daarnaast waren er diverse bestanden, die tot het secretariearchief behoorden zoals belastingzaken en kadastergegevens en een groot aantal dozen met gedeponeerd archief en collecties. Ten slotte bevonden zich in de archiefbewaarplaats dozen met archief die tot het archief over de periode 1811 - 1927 behoorden. Bewaarplaats Het archief stond aanvankelijk op de zolder van het oude gemeentehuis in Den Burg. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog is het naar de kelder verplaatst alwaar het wegens de oorlogshandelingen veiliger opgeborgen zou zijn. Na de oorlog bleek dat de kelder vochtig was en er schimmelvorming voorkwam. Het archief is toen weer naar de zolder verplaatst aangezien het daar droger was en men dacht zo de schimmelvorming tot staan te kunnen brengen. Tijdens de bouw van het nieuwe gemeentehuis aan het einde van de jaren zestig was de gemeente tijdelijk in meerdere panden gehuisvest. Het archief is toen tijdelijk geplaatst in een kluis van de Boerenleenbank aan de Groenplaats in Den Burg. Het archief berust sinds de opening van het nieuwe gemeentehuis aan de Groenplaats in 1969 in de archiefbewaarplaats aldaar. Bij de aanvang van het bewerkingsproject zijn de archieven gecontroleerd op mogelijke schimmelvorming en bleek deze nog aanwezig. Pas na het aanpassen van de klimaatregeling en het verwijderen c.q. doden van de schimmel is de inventarisatie van de archieven gestart. Verantwoording van de inventarisatie Opdracht Op grond van de Archiefwet 1995 worden archieven van overheidsorganen na 20 jaar openbaar en dienen daartoe in goede en geordende staat overgebracht te worden naar een archiefbewaarplaats in de zin der wet. De gemeente Texel bezit in het gemeentehuis een archiefbewaarplaats die aan alle eisen voldoet, maar ontbeerde de medewerkers om de inventarisatie te verrichten. De gemeente Texel besloot in 2005 om onder andere de bewerking van de semistatische archieven van de gemeente uit te besteden aan een extern bureau. Op grond van de ontvangen offertes werd besloten om de bewerking te gunnen aan VHIC B.V. te Rijswijk. De gemeenteraad van Texel stemde in februari 2006 in met de bewerking van de archieven en in april 2006 werd de overeenkomst met VHIC gesloten op basis van de offerte van augustus 2005. De opdracht bestond uit selectie, inventarisatie en materiële verzorging van een aantal statische en semistatische archieven van de gemeente, zoals opgenomen in de gemeentelijke archiefbewaarplaats. De opdracht is uitgevoerd door T. Baas, M. van Holten, E. Bloemendal, N. Immeker, S. van der Waal, R. Bovens en T. Muilwijk. De te bewerken archieven zijn grotendeels bewerkt op een locatie buiten het gemeentehuis, te weten het Stadsarchief Dordrecht (nu Erfgoedcentrum DIEP). Niet het gehele archief is naar Dordrecht verplaatst. VHIC heeft eerst ter plaatse een eerste voorselectie gemaakt van te bewaren en te vernietigen dossiers. Na goedkeuring van deze eerste, te vernietigen serie is het overblijvende archief naar Dordrecht getransporteerd. Als gevolg van de geconstateerde schimmelvorming in het archief heeft de bewerking vertraging opgelopen en is pas in het voorjaar van 2008 begonnen met de eerste selectie op Texel en – na ontvangst van de definitieve schoonverklaring van de archieven in augustus 2008 - kon in december 2008 in Dordrecht begonnen worden met de inventarisatie, die eind 2009 afgerond kon worden. Naast de inventarisatiewerkzaamheden is in het kader van de opdracht ook het statische archief, lopende vanaf de Middeleeuwen tot en met 1927, verpakt in zuurvrije verpakkingsmiddelen. Caesuur en omvang De inventarisatie loopt in principe over de periode 1 januari 1927 tot 1 januari 2001. De caesuur is bepaald door de invoering van de zaaksgewijze ordening conform het registratuurstelsel van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in 1927 en anderzijds de afsluiting van het tienjarenblok 1999 – 2000. Het afsluitende jaartal 2000 heeft dus geen verdere basis in een reorganisatie of andere wijze van ordenen. De datum van besluitvorming in de zaken waarover de dossiers handelen was hierbij leidend voor het wel of niet bewerken: werd het besluit genomen door het gemeentebestuur in de periode 1927-2000 dan werd het dossier gerekend tot dit archief te behoren. Enkele dossiers bevatten stukken van voor of na deze periode. Deze stukken zijn voor de volledigheid van de zaak bij het dossier gehouden. Dossiers waarvan de besluitvorming voor of na de periode 1927-2000 lag zijn naar de betreffende archiefdelen overgebracht. De omvang van het te bewerken archief bedroeg 270 strekkende meter, inclusief de archieven van gemeentelijke diensten en bedrijven, die in deze inventarisatie meegenomen zijn. De archieven van de ambtenaar Burgerlijke Stand, alsmede de verzameling bouwvergunningen zijn niet in de inventarisatie opgenomen. Dossiers betreffende bouwvergunningen die zich nog in het secretariearchief bevonden, zijn toegevoegd aan het bouwvergunningenbestand. Ook is in 2008 een gedeelte van 30 meter archief afkomstig uit het dynamisch archief over de periode tot 2001 geïnventariseerd. Gedurende de bewerking zijn er wel gaten in de archiefvorming geconstateerd. Zo ontbreken de begrotingen van voor 1946, de begrotingswijzigingen van voor 1953, de rekeningen van inkomsten en uitgaven van voor 1940 en voor de jaren 1983-1991, maar ook de personeelsdossiers van de burgemeesters uit de jaren tot 1968. Oorlogshandelingen (zo is ook een deel van het Weeskamerarchief verloren gegaan ten tijde van de opstand van Georgische soldaten aan het einde van de Tweede wereldoorlog), schimmelvorming of verhuizingen kunnen de oorzaak ervan zijn dat deze stukken ontbreken. Er is echter geen zekerheid meer hierover te krijgen. Een aantekening van archiefmedewerker E.J. Pijlman op een te vernietigen wegonderhouddossier doet vermoeden dat de bestekken van de Dienst Gemeentewerken incompleet zijn. Letterlijk schreef hij: rekening houden dat het archief van Gemeentewerken grotendeels weg is en bestekken weggegooid zijn . Vernietiging Tijdens de werkzaamheden is geselecteerd op vernietiging. De Archiefwet 1995 en het Archiefbesluit 1995 zijn hiervoor een wettelijk kader. Selectie en vernietiging van archiefbescheiden is een plicht op grond van deze wetgeving. Selectie voor vernietiging is verricht door per dossier op tabniveau of per aspect van elke afzonderlijke zaak te beoordelen. De voor vernietiging in aanmerking komende stukken zijn geplaatst op lijsten met een jaartermijn die op basis van de gemeentelijke vernietigingslijst uit 1983 en de gemeentelijke selectielijst van 2005 Lijst houdende de opgaaf van voor vernietiging in aanmerking komende stukken in de gemeentearchieven dagtekende na 1850, vastgesteld bij beschikking van de Ministers van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur d.d. 24 augustus 1983 en van Binnenlandse Zaken d.d. 7 november 1983. En de Selectielijst voor archiefbescheiden van gemeentelijke en intergemeentelijke organen opgemaakt of ontvangen vanaf 1 januari 1996, vastgesteld 20 december 2005 zijn opgesteld. Deze lijsten zijn beoordeeld door de gemeente en de Provinciale Archiefinspectie van Noord-Holland in de persoon van de heer drs. C.E. Schabbing, adjunct provinciaal archiefinspecteur. De heer Schabbing heeft vanuit de archiefinspectie als toezichthouder op de archiefzorg (op grond van artikel 19 van de Archiefverordening provincie Noord-Holland) de bewerking van de archieven beoordeeld. Na akkoordverklaring werd tot vernietiging van de bescheiden overgegaan door de via het Stadsarchief Dordrecht ingeschakelde firma Peuten B.V. uit Dordrecht. De op Texel achtergebleven te vernietigen archiefstukken zijn op de bij de gemeente Texel gebruikelijke wijze vernietigd. Er is uiteindelijk 148,5 strekkende meter door VHIC B.V. voor vernietiging geselecteerd. De omvang van het te bewaren secretariearchief, plus de gedeponeerde archieven en collecties bedraagt 121,5 meter. Bewerking De bewerking is uitgevoerd met in achtneming van de door het landelijk overleg van provinciale archiefinspecteurs (LOPAI) gepubliceerde “Normen goede en geordende staat” en “Criteria bewerking codearchieven”. De beschrijvingen zijn door VHIC B.V. eerst gemaakt in Excel en later overgezet naar Word. Tijdens de bewerking was er regelmatig inhoudelijk overleg met de gemeente Texel als opdrachtgever en de heer Schabbing. Van de oudste stukken uit het semistatisch archief (betreffende de periode (1921) 1927-1969) was al door de heer E.J. Pijlman, hoofd Post- en Archiefzaken van de gemeente Texel, in 1979 een inventaris gemaakt in het kader van zijn opleiding Voortgezette Vorming Archiefbeheer Zie inventarisnummer 512. . Van het statische archief van voor 1927 was door de heer dr. A.J. Kölker, toenmalig provinciaal archiefinspecteur van Noord-Holland, al in 1972 een inventaris opgesteld. Daarnaast bestonden er digitale toegangen op het secretariearchief betreffende de periode tot en met 1988 en vanaf 1988. Uit deze digitale toegangen zijn lijsten gemaakt per onderdeel van de Basisarchiefcode. Aan de hand van deze lijsten zijn de dossiers op onderwerp gelicht (in de loop der tijd was de Basisarchiefcode sterk gewijzigd) en op volgorde van onderwerp gelegd teneinde efficiënt te kunnen beschrijven. Gedurende de bewerking is ervoor gekozen de al bestaande inventaris van de heer Pijlman samen te voegen met de dossiers uit de archiefgedeelten 1970-1989 en 1990-2000. Daar is voor gekozen omdat anders het verband tussen de dossiers verbroken werd en de inventaris van de heer Pijlman niet alle dossiers over de periode 1927-1969 bleek te bevatten. Tevens bevatte deze inventaris nog veel vernietigbaar materiaal te bevatten. Voor een duidelijk en compleet overzicht is gekozen voor één inventaris over de periode 1927-2000. Tijdens de bewerking zijn de oude nummers uit de inventaris van de heer Pijlman gekoppeld aan de nieuwe nummers, zodat het mogelijk is een concordans te maken. De archieven die buiten de caesuur vielen zijn overgebracht naar de betreffende archiefdelen, te weten het archiefgedeelte zoals beschreven door de heer dr. A.J. Kölker en het semistatisch archief van de gemeente vanaf 2001. Het gebruikte archiefschema is in het verleden door VHIC B.V. ontwikkeld voor de inventarisatie van gemeentearchieven, die geordend zijn volgens de Basisarchiefcode. Dit schema is waar nodig aangevuld met de in dit archief voorkomende onderwerpen (onder andere het vliegveld, strandvonderij en strandexploitatie). Binnen de rubrieken is voor een chronologische ordening van de stukken gekozen tenzij een logische ordening de voorkeur kreeg. De materiële toestand van het archief is redelijk tot goed te noemen. Alle archiefbescheiden zijn ontdaan van plastic en metaal en verplakt in zuurvrije omslagen en dozen. Deze materialen voldoen aan de eisen van de Regeling duurzaamheid archiefbescheiden. Tegelijkertijd met de materiële verzorging van dit archief is ook het archief tot 1927 materieel verzorgd. Speciale aandacht werd daarbij gegeven aan de charters, die door de restaurator van het Stadsarchief Dordrecht zijn gevlakt. Openbaarheid van het archief Hoewel de archiefverordening van de gemeente Texel Zie inventarisnummer 510. een beperking van de openbaarheid mogelijk maakt zijn er geen stukken aangetroffen die al een beperkte openbaarheid kenden en evenmin zijn er gedurende de inventarisatie stukken in het archief aangetroffen die alsnog een beperking op de openbaarheid verdienen. Ook de bescheiden uit de periode 1990-2000, die op grond van de Archiefwet nog niet openbaar hoeven te worden gemaakt, zijn niet voorzien van een beperkte openbaarheid en dus voor alle bezoekers in te zien. Aanwijzingen voor de gebruiker 1 Er ontbreken een aantal stukken uit series zoals begrotingen, of persoonsdossiers van burgemeesters. Het gaat met name om de vroegste stukken uit de hier beschreven periode. Er is geen verklaring gevonden voor het ontbreken hiervan. 2 Het onderdeel gemeentewerken van diensten en bedrijven, rubriek 1.06.1, bevat veel stukken die elders niet aanwezig zijn, bijvoorbeeld bij de rubriek verkeer en vervoer, rubriek 3.11. Dit gaat ook op voor andere rubrieken, Houdt U daar dus rekening mee. 3 Om de inventaris leesbaar te houden zijn er drie bijlagen. Deze bijlagen bevatten de subbeschrijvingen van drie grote verzamelbeschrijvingen. 4 Deze inventaris bevat ook stukken van voor 1927, met name bij de diensten en bedrijven. 5 Deze inventaris volgt de oude ordening van het archief, in casu de Basisarchiefcode van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Voor een beter begrip zijn vervallen rubrieken niet opgenomen en zijn de rubrieken vervolgens opnieuw genummerd. 6 Tenzij anders aangegeven is de standaard uiterlijke vorm 1 omslag. In enkele gevallen is bij subbeschrijvingen van verzamelbeschrijvingen wel aangegeven of iets een omslag is. 7 Bij verzamelbeschrijvingen waarvan de deelbeschrijvingen allemaal dezelfde uiterlijke vorm hebben is dit weggelaten. December 2009, VHIC B.V.

Datum
1927
Organisatie
Regionaal Archief Alkmaar
Canadese strijdkrachten
Fort Erfprins
Kamp Onrust
Archief van de polder Helder en Huisduinen, vanaf 1964 Polder Huisduinen
Archief

Bereik en inhoud Oorspronkelijke inleidingen en bijlagen De polder onder schout en schepenen en verzelfstandiging De historisch-geografische geschiedenis van het oude Waddeneiland van Huisduinen is bijzonder dynamisch. Aan de west- en noordzijde schuurde de zee het eiland voortdurend af. Het dorp Huisduinen en het buurtschap Den Helder aan het Marsdiep moesten daardoor diverse malen landinwaarts worden verplaatst. Aan de oostzijde was echter van opslibbing sprake en ontstonden mettertijd hoge begroeide schorren, die bedijkt konden worden. Hier maakte men in de Middeleeuwen een begin mee door middel van de aanleg van de Oudelanderdijk en naderhand verder oostwaarts de Koogdijk en de Nieuwlanderdijk. Deze dijkjes liepen steeds met een boog van het restant duinen langs het Marsdiep naar de duinen aan de zuidzijde van het eiland. Zo ontstonden - naast het Oudeland - het Koogland of Koogpolder en het Nieuwland of Nieuwlanderpolder. Alleen van deze laatste polder weten we het jaar van de bedijking. In 1505 liet Jan van Egmond de Nieuwlanderdijk aanleggen om zijn kort daarvoor verworven bezittingen te beschermen. Deze polder was namelijk geen poging om opgeslibd gebied aan te winnen, maar kwam voort uit de wens het resterende te beschermen tegen het groeiende Nieuwediep, een rond 1500 ontstane geul langs de oostzijde van het eiland. De door de twee andere dijken beschermde Oudelanderdijk werd in 1731 grotendeels vergraven tot een vaart om zand naar de bedreigde Helderse Zeewering langs het Marsdiep te kunnen aanvoeren. H. Schoorl, Zeshonderd jaar water en land. Bijdrage tot de historische Geo- en Hydrografie van de Kop van Noord-Holland in de periode 1150-1750 (Groningen 1973) 83-111, 284-285, 304. Zie ook J. Westenberg, Oude kaarten en de geschiedenis van de kop van Noord-Holland (Amsterdam 1961) en de recent door J.T. Bremer in de Zijper Historie Bladen gepubliceerde besprekingen van oude kaarten van de Zijpe, het Buitenveld of Koegras en Huisduinen/Den Helder. Het toezicht op dit geheel van poldertjes lag bij het college van schout en schepenen van Huisduinen en Den Helder als dijkgraaf en heemraden. Zij legden in keuren of verordeningen regels vast waaraan de landeigenaren zich moesten houden. Een dergelijke keur uit de "17e" eeuw bepaalde bijvoorbeeld dat een ieder de langs zijn land lopende gedeelten van de sloten en wegen moest onderhouden. Voorts mocht men niet te paard op de Nieuwlanderdijk rijden of koeien over deze dijk geleiden. Daarentegen was het uitdrukkelijk toegestaan schadelijke konijnen te vangen en daartoe holen in de dijk uit te graven, mits de gaten werden volgestopt. Ieder jaar controleerden dijkgraaf en heemraden tijdens watering- en wegenschouwen of de onderhoudsplichtigen hun sloot- en wegwerk goed hadden uitgevoerd. Nalatigen konden op een boete rekenen. Regionaal Archief Alkmaar (RAA), archief Den Helder en Huisduinen 1588-1815 (AHH) inv.nrs. 97-98. Het onderhoud van bepaalde brede sloten werd echter door dijkgraaf en heemraden aanbesteed aan aannemers. Hetzelfde gold voor de Nieuwlanderdijk. Men financierde dit uit de plaatselijke belastingen of schot. RAA, AHH inv.nrs. 25, 48-51, 96-98 en 207. Vgl. met R. Schendelaar, ‘Poldersloten, verdwenen door uitdijkingen en bebouwingen’, Levend verleden . Uitgave van de Helderse Historische Vereniging 6 (1993) 72-73; A. Korff, Beknopte geschiedenis van Huisduinen en Den Helder (Haarlem 1958) 30-31. Aan deze gang van zaken kwam in 1790 een einde. Men blijkt dat jaar bezig te zijn met een herziening van het dorpsschot. De redenen hiervan zijn helaas niet overgeleverd, maar mogelijk vonden landeigenaren dat zij teveel betaalden. Op 29 april stemden de schepenen in met een door de baljuw opgesteld plan. Dat wilden de schepenen eerst nog met Hendrik van Straalen, de secretaris van de Gecommitteerde Raden in Hoorn, bespreken. Bovendien polsten zij op 14 juni op het raadhuis de voornaamste burgers. Die zagen niets in het plan van de baljuw en stelden voor het ook aan de grootste landeigenaren of hoofdingelanden voor te leggen. Inderdaad kwam er een dialoog tussen de schepenen en de ingelanden op gang. Op 17 september bereikten schout, schepenen en gecommitteerde hoofdingelanden een akkoord. Zij stelden samen een ‘Ordonnantie wegens het formeeren der jaarlijkse schotboeken en het invorderen der dorpsschotten over den lande van Huysduynen en Den Helder’ vast. Ibidem, inv.nr. 118, 29-4, 3, 14 en 21-6-1790; inv.nr. 119, 17-9-1790; archief polder Helder en Huisduinen (APHH) inv.nr. 1, 17-9-1790. Deze ordonnantie is te beschouwen als de stichtingsakte van een nieuw waterschap. Artikel 4 bepaalde namelijk dat als vanouds een duit Een duit is 1/8 stuiver of 2 penningen. schot over iedere roede De Huisduiner roede was "22,9 m²", zie APHH inv.nr. 43. land in de dorpskas moest worden gestort, maar daar stond tegenover “(…) dat de Eijgenaars der landerijen hun eijgen bestiering over het land hebben”. Hiertoe mochten de hoofdingelanden uit hun midden acht personen nomineren waaruit de dijkgraaf vier heemraden koos. Ieder jaar traden er twee af. De taak van het nieuwe polderbestuur werd in artikel 6 omschreven. Het werd belast met het beheer van de sloten, wegen, sluizen en duikers en moest met de dijkgraaf de schouw daarover drijven. Dit uitdrukkelijk totaal onafhankelijk van de schepenen. Wel diende er rekening en verantwoording aan de schepenen te worden afgelegd. Indien er een positief saldo was, vloeide dat in de dorpskas. Maar omgekeerd beloofde het dorp bij te springen in onverhoopte gevallen van dijkdoorbraak en overstroming. RAA, AHH, inv.nr. 119, 17-9-1790, vgl. met APHH inv.nr. 1, 17-9-1790. Dijkgraaf en heemraden kwamen op 6 oktober 1790 voor het eerst in vergadering bijeen. Men bepaalde iedere eerste maandag van de maand van vier tot zes uur te vergaderen en wel tot maart in de herberg De Rode Leeuw en daarna ieder jaar in een andere herberg. Tijdens de vergaderingen mocht iedereen eventuele klachten inbrengen. Bovendien zou men zo spoedig mogelijk op inspectie gaan en de nodige herstellingen uit laten voeren. Ten slotte werd de dijkgraaf belast met het op schrift stellen van alle besluiten. Dit laatste leidde tot protesten van dorpssecretaris A. Schoon. Deze meldde dat hij altijd secretaris van de schepenen/heemraden was geweest en er daarom van uit ging dat hij dezelfde post zou bekleden bij het nieuwe polderbestuur. Dat voelde zich echter tot niets verplicht. RAA, APHH inv.nr. 1, 6-10-1790; inv.nr. 23. Polderbestuur en -beheer tot de bouw van molens in 1897 Enkele bewaard gebleven rekeningen uit het einde van de "18e" eeuw geven een rustig beeld van de polder. De uitgaven bestonden hoofdzakelijk uit arbeidslonen voor het onderhouden van sloten en wegen. De enige beambte in vaste dienst was de sluiswachter. Hij ontving 20 gulden per jaar. De rekening van de herbergier waar het bestuur dat jaar had vergaderd vormde vaak de grootste afzonderlijke kostenpost. Deze uitgaven werden betaald door de gaarder van het dorpsschot en verrekend met de opbrengst van de duit per roede, die rond 1800 ruim 739 gulden in het laatje bracht. Meestal was er een flink positief saldo dat ingevolge de ordonnantie van 1790 in de dorpskas verdween. Ibidem, inv.nr. 51. Niets wijst erop dat de Bataafse revolutie van januari 1795 verandering in de gang van zaken bracht. Dijkgraaf en schout Cornelis van Herwerden legde weliswaar onder erkenning van de oppermacht van het volk zijn functie in de schoot van heemraden en hoofdingelanden neer, maar werd op 17 april 1795 prompt herbenoemd. Ibidem, inv.nr. 1, nr. 1; inv. nr. 18. De dreiging van een invasie van de Bataafse Republiek over zee vanuit Engeland verstoorde het kalme polderleven. De Bataafse strijdkrachten begonnen met het aanleggen van een stelling door de Nieuwlanderpolder waarbij schade aan de landerijen werd veroorzaakt. Bovendien sloopten de genisten het gemetselde sluisje of stenen heul over de Tochtsloot bij de Vijfsprong te Heiligharn om de passage te verhinderen. Na afloop van de strijd was hier een dam gelegd, maar die verhinderde de waterlozing en in het najaar van 1800 stond een groot deel van de Nieuwlanderpolder blank, zo klaagden de heemraden bij de agent of minister van Oorlog. Verzocht werd om vergoeding van de schade aan het sluisje, die op 750 gulden werd begroot. Ibidem, inv.nr. 1, nrs. 6 en 7; inv.nr. 91. De verhoudingen met de gemeente bleven ongewijzigd tot 1812. Dat jaar besloten de ingelanden echter op voorstel van dijkgraaf en heemraden het financieel beheer anders in te richten. De landeigenaren kwamen onderling overeen vanouds een duit per roede te betalen, maar van storting van een eventueel overschot in de gemeentekas was geen sprake meer. Men besloot dit op de omslag van het volgend jaar in mindering te brengen. Indien dijkgraaf en heemraden geld tekort kwamen, mochten zij een extra omslag doen. Jaarlijks moest er rekening en verantwoording worden afgelegd aan de ingelanden. In verband met de administratie en de inning van de omslagen stelde de polder drie jaar later een eigen penningmeester in aan. Weer een paar jaar later, in 1819, besloten de ingelanden dat de oudste heemraad als president van de vergadering zou optreden tegen het traktement van 30 gulden per jaar, dat voorheen aan dijkgraaf Cornelis van Herwerden werd betaald. Ibidem, nrs. 9, 11, 12; inv.nr. 51. Na de inlijving van Holland bij het Franse Keizerrijk in 1810 werd aan de landzijde van marinebasis Den Helder een grote verdedigingslinie aangelegd. Hoekstenen van die linie waren de forten La Salle (later Erfprins) en l’Ecluse (Dirks Admiraal). De hierboven geschetste waterstaatkundige situatie werd daardoor geheel verstoord. Helaas levert het polderarchief hier geen informatie over. Maar duidelijk is wel dat vanaf dit moment er sprake is van één waterschap dat in feite twee polders beheerde, namelijk de Helderse Polder binnen de verdedigingslinie en de Huisduiner Polder daarbuiten. F.M. van Elderen, Van Fort Lasalle tot Marinekazern e (Amsterdam 2005) 26-32. Een oud en moeilijk probleem in de Polder Helder en Huisduinen vormde loslopend vee dat aan de landerijen schade toebracht. De polder had enkele veeschutters in dienst, die dat vee in schuthokken vastzette. De eigenaar kon het tegen betaling van een boete afhalen. Niet opgeëist vee verkocht de polder ten eigen bate. De keuren en instructies van de schutters maken duidelijk dat in de polder de percelen niet door brede sloten of goed hekwerk van elkaar gescheiden waren. Men moest het vee dus vastzetten en merken, schapen met een lik verf. Eveneens werd er aan één stuk door geklaagd over wandelaars en verkeer dwars over de landerijen. RAA, APHH, inv.nrs. 24 en 65. In 1825 kwam de polder in conflict over het veeschutten met de grootste landeigenaar en tevens heemraad Andries Korff. Deze zwoer een “dieren eed” dat hij geen schutgeld zou betalen voor zijn vee als dat uit een bepaald stuk land afdwaalde. Voorts verklaarde Korff zich niet meer aan de bepalingen van het polderbestuur te zullen houden zolang de hoofdingelanden niet bij notariële akte verklaarden dat zelf ook te zullen doen. Bovendien bedankte hij als heemraad en ten slotte hekelde hij de in het bestuur heersende willekeur. Ibidem, inv.nr. 2, 18-4-1825. De overige heemraden zagen de billijkheid van de klachten van Korff in, wilden hem ook behouden. Daarom kreeg notaris K.L. Kluppel opdracht de geëiste akte op te stellen. Als secretaris van de polder moest Kluppel tevens in overleg met de penningmeester een concept-reglement maken, dat duidelijkheid moest brengen in de rechten en plichten van het bestuur. In mei 1825 waren deze stukken gereed en stelden de ingelanden een nieuw reglement van bestuur vast. Het aantal heemraden werd op vier gehouden. Ieder jaar trad de presiderende oudste heemraad af en kozen de ingelanden in zijn plaats een ander waarbij het afgetreden bestuurslid herkiesbaar was. Indien de president in Huisduinen woonde, diende hij zijn werkzaamheden in onderling overleg aan een heemraad uit Den Helder over te dragen. Het reglement bevatte voorts gedetailleerde bepalingen omtrent het veeschutten inclusief een lijst van de boeten. Een afgedwaald varken - een dier dat graag wroet en vrijwel alles vreet - was het duurste met een boete van één gulden. Indien een ingeland of pachter zijn land van dat van de buren door slootjes wilde afscheiden en die buren voelden daar niet voor, dan stond de definitieve beslissing over het “nuttige of nuttelooze van deze beslooting” aan het polderbestuur. Ook bevatte het reglement nog bepalingen over de onderhoudsverplichtingen van de ingelanden, de schouw en de administratie van de penningmeester. Ten slotte stelde men nog een nieuwe instructie voor de veeschutters vast. Die bepaalde onder andere dat voor afgedwaald vee behorende aan personen van buiten de polder de dubbele boete verschuldigd was. Ibidem, 12-5-1825; inv.nr. 24. De instructies van de veeschutters - en later de veldwachters - werden gedurig bijgesteld en aangevuld. In 1831 gelastte men de schutters ook op de kerkhoven lopend vee vast te zetten. Meteen werd het hen nadrukkelijk verboden vee de sloot in te jagen om het weer op het land te krijgen waar het thuishoorde. Drie jaar later vroeg de burgemeester van Den Helder om medewerking bij de bestrijding van loslopende honden. Hetzelfde jaar werd er een premie van één cent uitgeloofd voor elke “vlugbare te vangen musch” in de maanden juli tot en met september omdat “de muschen aan het zaadland (…) gedurende de zomermaanden veel nadeel toebrengen”. Natuurlijk hadden de veeschutters het soms zwaar te verduren. In 1835 meldde de burgemeester dat schutter Pieter Workum zich bij hem over mishandeling had beklaagd. Hier werd tegenin gebracht dat Workum herhaaldelijk bedronken was en de slechte behandeling aan zichzelf te danken had. Inderdaad ontsloeg de polder hem enkele jaren later ( RAA, APHH, inv.nr. 3, 1-2-1841). De burgemeester stelde daarom voor de schutters te voorzien van een armband met daarop het woord ‘veeschutter’ en uit te rusten met een zijdgeweer of sabel. De polder wees hierop de door het provinciaal bestuur aangestelde veldwachters als veeschutters aan. Een keur dienaangaande bepaalde dat zij een schiet- en zijdgeweer mochten dragen. Ibidem, inv.nrs. 24 en 67. Bij wet werd in 1841 een einde gemaakt aan de rechtsmacht van waterschappen. Wel behielden zij een serie bevoegdheden als bijvoorbeeld het laten uitvoeren van werken op kosten van ingelanden of aannemers die niet aan hun verplichtingen voldeden. De kosten mochten desnoods via parate executie worden verhaald. C.H. Brainich von Brainich-Felth, ‘Centralisatie en waterschapswetgeving’, in: J.C.N. Raadschelders en Th.A.J. Toonen, Waterschappen in Nederland. Een bestuurskundige verkenning van de institutionele ontwikkeling (Hilversum 1993) 106-131, aldaar 111-112. Deze wet maakte een herziening van het reglement van bestuur van de polder noodzakelijk. Na een briefwisseling over enkele details met Gedeputeerde Staten (GS) werd het bijgestelde reglement op 30 maart 1843 door Koning Willem II bekrachtigd. Het bevatte weer een hele serie bepalingen over het schutten van vee. De hoogste boete (drie gulden) stond nu op een loslopende stier. Nieuw was dat indien een eigenaar de verschuldigde boete niet wilde betalen, het bestuur een gerechtelijke procedure moest beginnen om hem middels een uitspraak van de rechter tot betaling te dwingen. RAA, APHH inv.nr. 3, 11-4-1842 tm. 1-5-1843; inv.nr. 16. Het aldus gereorganiseerde bestuur kreeg in 1851 te maken met een probleem dat reeds zeer lang speelde: de gebrekkige zoetwatervoorziening gedurende droge zomermaanden. De polder lag hoog en bezat geen mogelijkheden om van elders goed zoet water in te laten. In 1851 stelde J. Koorn op een grote vergadering van de hoofdingelanden voor een onderzoek naar deze kwestie in te stellen en desnoods met “kunstmiddelen” water in de polder te pompen. De heemraden brachten in oktober 1852 verslag uit. Tegen het inlaten van brak water leek hen geen bezwaar te bestaan, hoewel het water ter plekke zouter was dan in de Zijpe. De ervaring leerde echter dat het vee er geen nadeel van ondervond. Bij hoge waterstanden in het Noordhollands Kanaal kon men hieruit wellicht ook wat water betrekken. De hoge landen in de polder waren hier echter allemaal niet mee geholpen. De heemraden hadden daarom plaatsing van een molen overwogen om water op te pompen, maar daar adviseerden zij negatief over. Slechts enkele ingelanden hadden belang bij die molen, terwijl er hoge kosten aan verbonden waren. Na uitvoerige discussie stemden de ingelanden met twaalf tegen twee stemmen met het advies in. Ibidem, inv.nr. 4, 24-4-1851, 4-10-1852; inv.nr. 109. In 1887 en 1893 kwam de kwestie van de bouw van één of meer molens opnieuw ter sprake, maar tot tastbare resultaten kwam het niet. Ibidem, inv.nr. 5, 27-4-1887, 30-4-1888 ; inv.nr. 109. Pas in 1896 werd actie ondernomen. In de zomer van dat jaar nam het bestuur een proef met een gehuurde locomobiel met centrifugaalpomp. Dit experiment verliep goed. Daarna trad men begin oktober in overleg met de molenmaker J. Smit uit Blauwe Keet te Koegras. Hij maakte een plan voor de bouw van twee vijzelmolentjes, een in de Huisduiner- en een in de Helderse Polder, die door de Gemeenschapslinie van elkaar waren gescheiden. De kosten begrootte hij op 2.000 gulden. De vergadering van hoofdingelanden besloot inderdaad tot de bouw van de molens. Het water betrok men uit de grachten van de fortificaties via duikers. Smit voerde het werk in de zomer van 1897 uit voor het genoemde bedrag. De molentjes stonden aan de binnengracht (Helderse Polder) en buitengracht (Huisduiner Polder) van de Gemeenschapslinie langs respectievelijk de Middenweg en de Jan Verfailleweg. Ibidem, inv.nr. 6, 27-10-1896; inv.nr. 109; inv.nr. 52, rekening 1897. De genoemde plekken van de molens zijn afgeleid uit latere berichten in het APHH. Stadsuitbreidingen, bemaling, ontpoldering en opheffing Het reglement van bestuur van 1843 bleef tot het begin van de "20e" eeuw van kracht. In 1900 schreven GS dat een totale herziening noodzakelijk was omdat het reglement niet meer in overeenstemming was met “de tegenwoordig algemeen aangenomen begrippen van waterschapsbeheer”. Ook de vele politiebepalingen hoorden ingevolge nieuwe wetgeving niet meer in bestuursreglementen thuis. De herziening nam geruime tijd in beslag, onder andere door ziekte van de bejaarde secretaris C. Boon. Bovendien werd in 1904 het algemeen reglement van bestuur voor de waterschappen in Noord-Holland gewijzigd en dit bracht GS er toe de zaak aan te houden. Ibidem, inv.nr. 16. Het nieuwe reglement werd ten slotte in 1905 afgekondigd. De polder kreeg een dagelijks bestuur (DB) van vijf leden, waarvan er één als voorzitter optrad. Dit DB kozen de twaalf hoofdingelanden uit hun midden. De hoofdingelanden werden weer door de stemgerechtigde ingelanden gekozen. De zittingstermijn van de leden van het DB was vijf jaar en van de hoofdingelanden zeven jaar. Ieder jaar trad er één lid van het DB en één hoofdingeland af. Provinciaal blad 1905, nr. 22. Vanaf het begin van de "20e" eeuw werd het bestuur steeds intensiever geconfronteerd met stadsuitbreidingen in de Helderse Polder. Dit resulteerde in de overdracht van allerlei wegen en weggedeelten aan de gemeente. Bovendien werd de ene na de andere sloot gedempt. De oprukkende bebouwing leidde tot sterke versnippering van het grondbezit. Dit bracht het polderbestuur ertoe aan GS wijziging van het bestuursreglement te verzoeken. Het wilde een afkoopregeling van de omslag voor de vele nieuwe kleine woonerfjes alsmede verlaging van het voor een bestuurslid vereiste grondbezit van twee naar één hectare omdat er bijna geen ingelanden meer waren die zoveel land bezaten. De provincie ging hier op in en paste in 1922 het reglement aan. In 1924 werd bovendien grondbezit waarover een omslag van een kwartje of minder verschuldigd was vrijgesteld. In 1938 volgde opheffing van het college van hoofdingelanden. Er waren toen nog maar weinig ingelanden die één hectare of meer bezaten en men had moeite open gevallen plaatsen in het college van hoofdingelanden op te vullen. Voortaan werden de leden van het DB direct door de ingelanden gekozen. RAA, APHH inv.nrs. 16, 50, 97. De minimumomslag werd in 1933 verhoogd tot 50 cent. De watervoorziening vroeg in de jaren twintig weer om aandacht. In 1920 verzocht de gemeente de molen in de Helderse Polder te mogen overnemen. Het bestuur ging hier echter niet op in omdat er - ondanks het uitbreidingsplan - nog jarenlang ingelanden zouden blijven die recht hadden op een goede watervoorziening. Hierbij kwam aandrang van de pachters en landeigenaren in de Huisduiner Polder tot plaatsing van een motorgemaal zodat men onafhankelijk van de wind werd. De polder probeerde nog tevergeefs een en ander op de gemeente af te wentelen die door het prise d’eau van de waterleiding veel water onttrok en volgens de akte van vergunning van 1907 verplicht zou zijn een gemaal te plaatsen zodra het peil daalde. Zie over de waterleiding R. Schendelaar, Den Helder, stad aan het Marsdiep. Kroniek van Den Helder, Huisduinen en Julianadorp (Schoorl 2000) 153-157. In februari 1922 oordeelden de ingelanden dat plaatsing van een motorgemaal wenselijk was. Daarop gunde men de firma Berends en Co uit Schagen levering van een 10 p.k. petroleummotor van het fabrikaat International Harvester Co. Chicago voor 2185 gulden. De motor dreef middels een drijfriem de vijzel van de oude molen aan. Jan de Graaf uit Julianadorp plaatste naast de molen een houten motorhuisje. Hiermee was 410 gulden gemoeid. De vijzel kon ook nog door de wieken worden aangedreven als er voldoende wind was. Zo bespaarde men brandstof. Meteen werden er allerlei andere verbeteringen in de waterhuishouding aangebracht. De polder liet hiertoe een hele serie betonnen stuwen en duikers plaatsen. Ibidem, inv.nr. 6, 23-1-1920 tm. 4-3-1922; inv.nr. 10, 28-5-1921 tm. 18-2-1922 inv.nr. 109. Tien jaar later, in 1932, stapte de polder over op elektrische bemaling. Voorzitter P. Smit gaf in de vergadering van hoofdingelanden van maart 1932 in café De Pool aan dat de twee molens inmiddels ruim 30 jaar oud waren en vernieuwd moesten worden. Bovendien voldeed de motor in de Huisduiner Polder slecht. Ook was er al een reservering opgebouwd voor de overstap op elektrische bemaling. De hele operatie kon daaruit gemakkelijk worden gefinancierd en bovendien verwachtte Smit dat de onderhoudskosten in de toekomst veel lager zouden uitvallen. De hoofdingelanden besloten met algemene stemmen conform het voorstel van het DB. Dat had door J. Tijsma (Fa. Berends en Co) een plan laten maken. Dit hield vervanging van de petroleummotor naast de molen in de Huisduiner Polder door een elektromotor van 7 p.k. en plaatsing van nog zo een motor in een gebouwtje naast de molen in de Helderse Polder, die de vijzel van deze molen aandreef. In mei 1932 sloot het DB een overeenkomst met Tijsma. Die nam tevens de sloop van de nutteloos geworden bovenbouw van de molen in de Helderse Polder op zich. De aanneemprijs bedroeg 525 gulden. Bovendien vroeg de polder in oktober 1932 aan GS permissie om de molen in de Huisduiner Polder helemaal te slopen omdat deze zeer oud was en er gevaar bestond dat hij bij storm omwaaide. GS verleenden deze vergunning zonder problemen. Ten slotte plaatste de gemeente in 1935 een klein, 3 p.k. sterk, elektrisch gemaaltje uitgerust met een centrifugaalpomp voor de bemaling van het land tussen de Huisduinerweg en de Zeedijk in de Helderse Polder. Ibidem, inv.nr. 11, 23-4-1931, 23-3-1932, 15-3-1933; inv.nr. 7, 19-3-1931, 26-2-1932; inv.nr. 113; D. Kooiman, De zeeweringen en waterschappen van Noord-Holland (Alphen aan den Rijn 1936) 909. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vielen de polderwerkzaamheden bijna stil. In deze vijf jaar kwamen de hoofdingelanden slechts éénmaal, en wel in december 1943, voor een kleinigheid in vergadering bijeen. De enige noemenswaardige ontwikkeling is de overdracht van de inning van de polderlasten aan het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier te Alkmaar. Dit was het resultaat van moeilijkheden bij het binnenhalen van kleine omslagen doordat vele inwoners van Den Helder na de bombardementen van 14 mei en 25 juni 1940 waren gevlucht zonder adres achter te laten. Het DB besloot daarom in mei 1941 de hele omslaginning over te doen aan het hoogheemraadschap, dat veel beter geoutilleerd was om de belastingplichtigen te achterhalen. Bovendien werkte ‘Noordhollands Noorderkwartier’ nauw samen met de Postcheque- en Girodienst en kon op ieder postkantoor met een bijgeleverd stortingsbiljet betaald worden. Ibidem, inv.nr. 7, 29-5 en 4-12-1941; inv.nr. 11, 8-12-1943; G. van der Flier, Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 1920-1945 (Wormerveer 1946) 67-68, 154-155. Over de bombardementen: R. Schendelaar, Den Helder in de Tweede Wereldoorlog 1940-1945 (Den Helder 2004) 27, 38. In 1947 begon de polder met dringend noodzakelijk baggerwerk in tijdens de bezetting vernielde en verwaarloosde sloten. De gemeente Den Helder startte insgelijks met de wederopbouw en verdere uitbreiding van de zwaar gebombardeerde stad. In het kader van het plan Timorpark stond ophoging van het gehele gebied tussen de Middenweg, Timorlaan en Javastraat in de Helderse Polder op het programma. Het gemaaltje aan de Middenweg was dan niet meer nodig. De polder besloot daarom in april 1948 het betreffende perceeltje om niet aan de gemeente over te dragen in het belang van de volkshuisvesting. Het gemaal zelf werd aan een particulier verkocht. "Ibidem, inv.nr. 7, 9-1 en 14-4-1948; inv.nr. 32." De snelle groei van Den Helder en Huisduinen leverde soms vervuiling van de polderwateren op. In augustus 1948 kwam het bestuur zelfs in spoedvergadering samen naar aanleiding van een verzoek van Openbare Werken om een vergunning tot het lozen van rioolwater uit nieuwe houten Oostenrijkse woningen tussen de Duinweg en Badhuisstraat te Huisduinen. Het bestuur vreesde voor besmetting van mens en dier en weigerde een vergunning te verlenen. Directeur Alozerij van Openbare Werken verzekerde dat er alleen regenwater geloosd zou worden. Hij drong op spoed aan omdat het rioolstelsel klaar was en dringend lozing behoefde. De polder verstrekte daarop alsnog een vergunning. "Ibidem, inv.nr. 7, 25-8 en 26-11-1948; inv.nr. 80. Zie over de Oostenrijkse woningen: Schendelaar, Den Helder in de Tweede Wereldoorlog , 203." In april 1960 kwam voor het eerst het uitbreidingsplan Nieuw Den Helder in het bestuur ter sprake. "Schendelaar, Den Helder, stad aan het Marsdiep , 93-95." Hiervoor moest de bemaling van de Huisduiner Polder aangepast worden. Diverse mogelijkheden passeerden de revue. Het bestaande gemaal kon worden verplaatst, maar de voorkeur ging uit naar de bouw van een compleet nieuw gemaaltje door de gemeente. Inzet van beide partijen was een onteigeningsprocedure te vermijden. De gemeente schakelde het advies- en ingenieursbureau Grontmij in om de plannen uit te werken. Het gemaal moest zowel de belangen van de polder dienen als de aan te leggen sportvelden tussen de Alkmaarseweg-Linieweg-Huisduinerweg van water voorzien. "RAA, APHH, inv.nr. 7, 7-4-1960; inv.nr. 8, 27-1-1961, 31-1-1962, 28-3 en 26-6-1963." De afhandeling van de kwestie van de bemaling van de Huisduiner Polder liet geruime tijd op zich wachten. Ondertussen zetten GS stappen om de compleet volgebouwde Helderse Polder, enkele wijken van het dorp Huisduinen, het hoge terrein van het waterleidingbedrijf, de algemene begraafplaats en enkele reeds grotendeels bouwrijp gemaakte percelen ten zuidoosten van de Jan Verfailleweg uit het verband van het waterschap los te maken. Deze ontpoldering was logisch omdat de genoemde terreinen waren opgehoogd, geen enkel belang meer hadden bij de polderwerken en daar ook geen overlast aan veroorzaakten. GS wilden meteen het aantal bestuursleden van vijf naar drie verminderen omdat de opvulling van opengevallen plaatsen problemen gaf. Vanwege het grote belang van de gemeente bij de polderzaken kreeg die een vaste zetel in het bestuur. Het betreffende lid werd aangewezen door B en W. Een en ander werd bij wijziging van het reglement van bestuur van de polder geregeld. Hierin bracht de provincie ook de naam van de polder in overeenstemming met de nieuwe realiteit. Vanaf 1 januari 1964 - de datum waarop het gewijzigde reglement van kracht werd - luidde die ‘Polder Huisduinen’. "Ibidem, inv.nr. 16." Het verkleinde polderbestuur zette het overleg met de gemeente over de bemaling voort. In 1963 kwam men tot overeenstemming. De gemeente nam het oude gemaal over en beloofde een nieuw te bouwen aan de Huisduinerweg op het punt waar deze de Gemeenschapslinie doorsneed. Dit zou dan weer om niet in beheer en eigendom aan de polder worden overgedragen. De details werkten polder en gemeente naderhand uit in een overeenkomst. Die bepaalde dat het nieuwe gemaal geschikt moest zijn voor in- en uitmalen. Bovendien kreeg het een volautomatische bediening. De capaciteit bedroeg "10 m³" per minuut. De geautomatiseerde bediening kwam de polder goed uit aangezien motordrijver D. Makelaar de 80-jarige leeftijd was gepasseerd. Voorts verplichtte de gemeente zich tot plaatsing van een kleine onderbemaling aan de zuidzijde van de door brede waterpartijen omgeven nieuwe sportterreinen. Ook de onderhoudsplicht van enkele sloten ging naar de gemeente. Het hoofdgemaal was half december 1965 nog steeds niet gereed en dat leverde problemen op omdat men de sloten naar het oude gemaaltje niet meer had bijgehouden. Daarom werd een pomp van de NV Landbouwmaatschappij J. Verfaille geleend. Motordrijver Makelaar kreeg per 1 januari 1966 eervol ontslag. Het officiële transport van het oude gemaal, dat nog steeds als de ‘watermolen’ bekend stond, aan de gemeente vond op 3 augustus 1967 plaats. "Ibidem, inv.nr. 8, 16-8 en 13-12-1965; inv.nr. 32." Aan het begin van de jaren zeventig werd de Polder Huisduinen geconfronteerd met plannen van de provincie tot het doorvoeren van grootschalige concentraties in de Noord-Hollandse waterschapswereld. "Zie H. Lambooij, D. Aten*, ‘De held sterft niet’. Waterschapsconcentratie in Noord-Holland, 1916-2002* ("18e" uitgave Vrienden van de Hondsbossche 2002)." Het bestuur ging er in 1971 nog vanuit dat de polder buiten de concentratie zou vallen wegens zijn aparte ligging om na verloop van tijd geheel te verdwijnen. Bij dat laatste zal men wel aan ontpoldering ten gunste van de gemeente gedacht hebben. In het najaar van 1972 betrok de verantwoordelijke gedeputeerde J. van Dis Hzn. de Polder Huisduinen echter toch bij de concentraties. Er kwam daarna overleg op gang met enkele andere polders in de noordkop, te weten Het Koegras, Callantsoog en ’t Hoekje, die in hetzelfde parket zaten. De vier polders werden het onderling eens en tijdens een bespreking met Van Dis te Haarlem op 6 februari 1974 kwamen zij met het plan voor de dag te fuseren als “een bijdrage om te beginnen”. Van Dis verklaarde zich bereid een dergelijke samenvoeging in de Staten te verdedigen, mits die niet werd gezien als een eind-, maar als een tussenfase op weg naar een grotere combinatie. De voorgestelde concentratie kreeg op 1 juli 1975 zijn beslag. Op die datum ging de Polder Huisduinen op in het nieuwe Waterschap Koegras. Vermeldenswaard is ten slotte dat het reglement van het nieuwe waterschap bepaalde dat dit een uitkering van 340 gulden per hectare moest doen aan de ingelanden van de voormalige Polder Huisduinen ter compensatie van de verwachte hogere omslag. De lasten waren namelijk in de Polder Huisduinen erg laag omdat men een nieuw en nauwelijks onderhoud behoevend gemaal bezat en ook nog een effectenportefeuille van ruim 51.000 gulden, die in 1974 bijna 2.800 gulden rente opleverde. "RAA, APHH, inv.nr. 8, 18-9-1972; inv.nr. 16; inv.nr. 55, rekening 1974; Provinciaal Blad 1975 nr. 79." Archief en inventarisatie De eerste informatie over het archief dateert uit 1862. Dat jaar stuurden GS circulaires naar de waterschappen waarin werd aangeboden oude archieven kosteloos bij het Rijksarchief te Haarlem laten inventariseren. De polder berichtte toen niet over zodanige stukken te beschikken. In 1879 herhaalden GS hun oproep. Het polderbestuur gaf toen te kennen dat het archief alleen bestond uit rekeningen vanaf 1815 en de sedert dit jaar gevoerde "zeer eenvoudige” correspondentie. Als dagtekening van het oudste stuk werd ook 1815 genoemd. Alles werd aan huis van de secretaris bewaard. Ibidem, inv.nr. 38. In juli 1923 vond voor het eerst een inspectie van het archief plaats door de provinciaal inspecteur, Rijksarchivaris in Noord-Holland B.M. de Jonge van Ellemeet. Deze vervoegde zich aan huis bij secretaris-penningmeester C. Taylor, die in april van dat jaar was aangesteld in plaats van D. Bakker. Deze laatste had bij zijn ontslagname bedongen dat zijn financieel beheer niet verder onderzocht zou worden. Het zal duidelijk zijn dat hiermee zaken werden toegedekt die het daglicht niet geheel konden velen. In verband met de afspraak met Bakker zette de polder een onderzoek van de boeken door een accountant stop. Naderhand kwam de hele gang van zaken het bestuur op een reprimande van de provinciale griffie te staan. Ibidem, inv.nr. 14, brief nr. 18; inv.nr. 23; inv.nr. 38; inv.nr. 62. Taylor was kennelijk niet van plan voor dit alles op te draaien want hij deelde De Jonge van Ellemeet mede wat er was gepasseerd, dat de administratie veel te wensen overliet en Bakker het archief in totale chaos aan de voorzitter had afgegeven. De Jonge schreef daarop aan het bestuur dat hij met die toestand geen genoegen kon nemen. Het archief moest goed worden geordend en het leek De Jonge niet dat men van Taylor kon verlangen dat hij andermans beheer in orde bracht. Hij bood aan dit bij het Rijksarchief door een archiefklerk te laten doen, maar hier waren wel kosten - zeker ruim 100 gulden - aan verbonden. Het bestuur antwoordde niet op zijn wensen te kunnen ingaan. Het had geen belang bij het oude archief en vond de kosten te hoog. Wel wilde het zorgen dat de archiefvorming sinds 1 april 1923 - de datum waarop Taylor was begonnen - volgens de regels geschiedde. Daar kon De Jonge niet mee instemmen en hij dreigde zelfs een en ander aan GS te rapporteren. Het polderbestuur gaf toen in zoverre toe dat het zich bereid verklaarde op termijn het oude archief in orde te laten brengen en nodigde De Jonge uit het te komen bekijken en een kostenopgave te doen. In april 1924 bezocht De Jonge inderdaad Taylor opnieuw. Die had inmiddels zelf het archief in orde gebracht. "Ibidem,inv.nr. 14, brief nr. 37; inv.nr. 38; B.M. de Jonge van Ellemeet, ‘Verslag betreffende de inspectie van archieven van gemeenten en waterschappen in de provincie Noord-Holland over het jaar 1923’, Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven XLVI (1923) "2e" deel, 111-118, aldaar117." Taylor werd in 1959 vervangen door J.J. Brugman. Deze regelde nog hetzelfde jaar berging van het archief in de kantoor- en archiefruimte van de polder Het Koegras. Twee jaar later trad de polder toe tot de afdeling registratuur van de Unie van Waterschapsbonden zodat het archief volgens de code geordend kon worden. In januari 1970 kwam de districtsregistrator van de Unie bij Brugman op werkbezoek. Hij was zeer tevreden over wat hij aantrof. Ibidem, inv.nr. 8, 27-1-1961; inv.nr. 38. Na de opheffing van de Polder Huisduinen in 1975 ging het archief door naar het Waterschap Koegras. Dit ging op zijn beurt op 1 januari 1980 op in het Waterschap De Aangedijkte Landen en Wieringen. ‘De Aangedijkte Landen’ fuseerde in 1994 met het Waterschap Texel en het Heemraadschap Wieringermeer tot het Waterschap Hollands Kroon. Secretaris Brugman stelde in 1980/81 een plaatsingslijst van de archieven van Waterschap Koegras en zijn rechtsvoorgangers op. Nadat de archieven in 1995 door Waterschap Hollands Kroon waren overgebracht naar het Regionaal Archief Alkmaar, werd die lijst gecompleteerd met een supplementinventaris opgesteld door provinciaal archiefinspecteur A.J. Kölker van stukken behorende tot het archief van de Polder Callantsoog. Deze bescheiden had hij tijdens een inspectie aangetroffen in het gemeentehuis van Zijpe. Het zal duidelijk zijn dat er voldoende aanleiding bestond voor een goede, definitieve, inventarisatie van het niet alleen het archief van de Polder Helder en Huisduinen, maar ook de overige archieven van Waterschap Koegras. Hier komt bij dat de archieven niet afzonderlijk zijn verpakt, maar door elkaar naar soort stukken: notulenboeken bij elkaar, rekeningen bij elkaar et cetera. Het complete archief van de Polder Helder en Huisduinen was door Brugman volgens de code geordend, maar dit kon hij bij het oudere gedeelte niet altijd consequent volhouden. De bescheiden betreffende de nieuwbouw van een gemaal door de gemeente Den Helder aan het begin van de jaren zestig van de "20e" eeuw waren uit het archief gelicht en via de opeenvolgende waterschappen Koegras en Aangedijkte Landen en Wieringen bij het Waterschap Hollands Kroon terecht gekomen. Deze werden teruggeplaatst. "Ibidem, inv.nr. 113." Tijdens de voorliggende inventarisatie werd het archief meteen geschoond volgens de vigerende vernietigingslijsten. "Het betreft de Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit de archieven van de organen van waterschappen dagtekenende van ná 1850, bij beschikking van de Minister van WVC geldig verklaard tot en met 1935, en de Lijst van voor vernietiging/bewaring in aanmerking komende bescheiden van waterschappen van na 1935 (opgenomen in Vorming, ordening, selectie, beheer van de waterschapsarchieven (uitgave Unie van Waterschappen maart 1995)." Bij elkaar kwamen bescheiden met een totale lengte van 0,9 m. voor vernietiging in aanmerking. De huidige lengte van het polderarchief bedraagt 1,5 m. Het is volledig openbaar. Ten slotte worden geïnteresseerden in de geschiedenis van de polder erop gewezen dat in het archief van de gemeente Huisduinen en Den Helder 1588-1815 het nodige te vinden is over de polder in de periode vóór de verzelfstandiging van 1790. "Zie voor verwijzingen de noten 3-5 van deze inleiding."

Datum
1790
Organisatie
Regionaal Archief Alkmaar
Keizerrijk
Archief van de gemeente Den Helder, 1919-1994
Archief

Bereik en inhoud Oorspronkelijke inleidingen en bijlagen Geschiedenis van Den Helder De naam Den Helder Het is niet helemaal duidelijk waar de naam Den Helder precies vandaan komt. In vroeger tijden werd een duin “Hil” of “Hille” genoemd, een eiland dat boven het water uitstak. In het noordelijk kustgebied werd dit vaak uitgesproken als “hel”. Later kwam men vaak het woord “helre” of “hellere” tegen. Tot 1928 heette de gemeente “Helder”, maar ook de namen “Nieuwediep” en “Willemsoord” werden gebruikt. Dit leidde tot grote verwarring. Zo werden bijvoorbeeld brieven gericht aan de gemeente Helder doorgestuurd naar de Limburgse gemeente Helden en omgekeerd. Dit was aanleiding voor het college en de raad om de Minister van Binnenlandsche zaken en Landbouw te verzoeken de naam definitief te wijzigen in “Den Helder”. Bij brief van 20 juli 1928 stemt de minister hier mee in en heet de gemeente vanaf die datum Den Helder. De ontstaansgeschiedenis van de gemeente Den Helder Het dorp Huisduinen wordt al genoemd in het jaar 866. Het lag toen op het “eiland Huisduinen”. Reeds vroeg had de Utrechtse St. Maartenskerk ter plaatse bezittingen, hetgeen blijkt uit de lijst van goederen, de zgn. “Blaffert”, welke uit het jaar 960 dateert. Den Helder ontstond omstreeks 1500. Waarom een aantal gezinnen in Den Helder ging wonen, een paar kilometer benoorden het toen bloeiende dorp Huisduinen, is niet te achterhalen. Misschien was de toenemende scheepvaart op het Marsdiep de oorzaak, of mogelijk een beter resultaat bij de visvangst. Ter secretarie van de gemeente berust een kopie van een kaart van Huisduinen, Den Helder en het Nieuwediep naar een opmeting in 1571 door de landmeter Adrianus Anthonij. Het toenmalige eiland van Huisduinen strekte zich veel verder westelijk in de Noordzee uit dan nu. Uit een authentieke akte uit 1775, welke tot het oud archief van Huisduinen heeft behoord, kan worden opgemaakt dat beide dorpjes na de Allerheiligenvloed van 1570 in de zee zijn verdwenen. De dorpen werden elders, verder landinwaarts, op het eiland herbouwd; Den Helder op de plaats van het tegenwoordige Oud-Den Helder. In 1610 werd de zanddijk tussen Huisduinen en Callantsoog gelegd, waarmee aan de eilandstatus van het gebied een einde kwam. In de gouden eeuw begint Den Helder Huisduinen in belangrijkheid te overvleugelen. Misschien kwam dat omdat het met de walvisvaart steeds slechter ging en er bij Den Helder werk te vinden was. Bij de haven was genoeg te doen. Mensen gingen zich meer en meer vestigen in Den Helder. Dit proces zit zich voort in de achttiende eeuw en in 1805 verhuist de “municipaliteit” definitief naar Den Helder. Men spreekt daarna nog enige tijd van Den Helder en Huisduinen, maar na 1835 verdwijnt de naam Huisduinen definitief bij de aanduiding van de gemeentenaam en blijft alleen “Helder” en later “Den Helder” over. In 1819 werd een aanvang gemaakt met het graven van het Groot Noordhollandsch kanaal. Het doel hiervan was om Amsterdam, dat door verzanding van Pampus zijn verbinding met zee dreigde te verliezen, van een goede zeeweg te voorzien. Bij het graven van dit kanaal, dat in 1824 werd voltooid, is met uitkomende grond tevens de Koegrasserzeedijk aangelegd en ontstond de polder en “Het Koegras”. De welvaart, welke voor Den Helder door het graven van het Groot Noordhollandsch kanaal was ontstaan, werd nog versterkt door de opheffing van het zogenaamde “onvrije territoir” in 1851.Den Helder mocht nu weer als laad- en losplaats fungeren. Na 1878 – het jaar waarin het Noordzeekanaal gereed kwam – kwam aan deze bloeiperiode abrupt een einde. De marine en de Rijkswerf bleven echter voor Den Helder behouden. De geschiedenis van de kerken in Den Helder Huisduinen. Over de middeleeuwse kerken van de dorpen Huisduinen en Den Helder is weinig bekend. Wel, dat in 1506 Cornelis Hendriksz. pastoor was op Huisduinen en dat de bevolking in 1513 een kerk heeft gebouwd die was gewijd aan de Heilige Nicolaas, de beschermheilige van de zeevaarders. Dit was een logische vernoeming omdat de meerderheid van de bevolking leefde van de zee en een bestaan had in de visserij, loodsdienst of scheepvaart. De eerste afbeelding van de kerk op Huisduinen dateert van 1553. Op deze anonieme kaart staat een dorpskerk tussen een aantal hofsteden en huizen. Kaarten van latere datum tonen dat rondom de kerk boerenwoningen zijn gegroepeerd en ten noorden daarvan een korenmolen staat. De kerk stond ook afgebeeld op kustkaarten, ter oriëntatie en als baken voor de scheepvaart. Volgens de kerkelijke indeling behoorde Huisduinen in 1550 nog onder de Utrechtse bisschop. Verder is bekend dat Huisduinen in die periode 112 haardsteden (stookplaatsen) telde en dat de kerk 350 communicanten (kerkleden) had. In 1558 kwam er in Nederland een nieuwe kerkelijke verdeling onder de bisdommen, dit gaf grote onrust en beroering onder de bevolking. Het was ook een van de aanleidingen van het verzet tegen Spanje (De Tachtigjarige Oorlog van 1568 tot 1648, beëindigd door de vrede van Munster). De hervorming. Wat de hervorming en overgang van de katholieke bevolking van Huisduinen en Den Helder naar de nieuwe protestantse religie betreft, kunnen we aannemen, dat het verloop hier niet anders is geweest dan in vele andere plaatsen in West Friesland, waar de bevolking vaak met de priesters naar het nieuwe geloof overging. Vermoedelijk zal die overgang in de Marsdiepdorpen ook zonder geweld zijn voltrokken. De bevolking van de kustplaatsen was in het algemeen tolerant. Ook in de periode daarna, toen de rooms katholieken onder grote druk van de belijdenis van hun godsdienst kwamen te staan, toonden de plaatselijke bestuurders zich tolerant. Maar al deze godsdienstkwesties waren nietig in vergelijking met de problemen die de dorpsbewoners hadden met hun kustverdediging. Door dijkdoorbraken tussen 1580 en 1592 waren 150 huizen landinwaarts gezet en in 1599 stond de Huisduinerkerk gedeeltelijk met zand ondergestoven in de buitenste duinregel en ging verloren. Tijdens de overstromingen smeekten de dorpsbewoners nog om hulp door het luiden van de kerkklok. Evenals op 1 maart 1604 toen de dijk op meerdere plaatsen doorbrak. Als gevolg van het afnemen van het land van Huisduinen in de 16e en de eerste helft van de 17e eeuw, is de toenmalige protestantse kerk in 1648 meer landinwaarts gebouwd. Bij gevaar diende niet alleen het klokluiden ter waarschuwing. Als er 's nachts een vijandelijke vloot de kust naderde, hing de burgerwacht een brandende lantaarn in de kerktoren. Omdat de gereformeerde godsdienst de staatskerk was geworden, behoorden de baljuw en de andere bestuurders, evenals het grootste deel van de dorpsbewoners, tot dit kerkgenootschap. De hooggeplaatsten, zoals ouderlingen, diakenen en kerkmeesters hadden vaste plaatsen in de kerk. Ook de schout en schepenen hadden een eigen plaats in het herengestoelte dat liefst tegenover de preekstoel werd geplaatst. De aanstelling van de predikant vereiste de goedkeuring van het dorpsbestuur. Want hoewel de kerkenraad de nieuwe proponenten (bevoegd verklaarde, maar nog niet geplaatste predikant) liet preken en de lidmaten door stemming hun keuze konden bepalen, moest het dorpsbestuur toestemming verlenen, omdat hij de kosten van de beroeping moest betalen. Er was daarom nog wel eens strijd over het vervullen van een vacature. Van de regering in Den Haag kwamen allerlei voorschriften die ten doel hadden de openbare uitoefening van de andere godsdiensten buiten de gereformeerde religie te verbieden. Het gevolg was, dat zowel de roomse als de andere niet-gereformeerde religies, hun godsdienstoefeningen in het geheim of in het geheel niet konden verrichten. Overigens maakte de plaatselijke bevolking het de andersdenkenden niet lastig. Ook van de verschillen die in de gereformeerde kerk ontstonden door de wrijvingen tussen de remonstranten en de contra-remonstranten (Arminianen en Gomaristen) tijdens het Bestand (1609-1621) en de meningsverschillen die er later waren, bemerkte men bij de kustbevolking niet veel. Den Helder. De Helderse kerkgangers moesten nog lang gebruik maken van de kerk te Huisduinen. In het jaar 1623 is Adrianus Henrici Tegularius beroepen als predikant van Huisduinen en Den Helder. In Den Helder bestond toen nog geen kerk, maar men was wel van plan er een te gaan bouwen. De afstand naar de kerk te Huisduinen was voor veel leden van de gemeente te Den Helder te ver en het gebouw was bovendien niet groot genoeg voor alle kerkgangers. In 1624 werd eindelijk de eerste gereformeerde kerk van Den Helder gesticht, op een plaats die de Mallecroft (betekenis: hoge akker die niets oplevert) werd genoemd. Omdat de kerk door dijkdoorbraken uiteindelijk op het strand was komen te staan en deze plaats door de zee werd verzwolgen, moest het houten gebouwtje in 1673 worden afgebroken. Op oude kaarten wordt deze kerk "de Helder Kerck"genoemd. Daaraan dankte een van de hoeken (ook wel hoofden of pieren genoemd) op de dijk ter hoogte van fort Erfprins zijn naam Hoek van Preekhuishoofd. Het dorpsbestuur liet daarna een nieuwe kerk aan de zuidzijde van de Konijnsberg (betekenis: hooggelegen zandgronden) bouwen door de aannemer Jan Harmens Wentel. Het kwam in 1679 gereed. Het was een eenvoudig houten gebouw, opgetrokken op een stenen fundament. De kerk had een spits toelopend dak waarop een torentje stond dat was voorzien van een slag- en uurwerk. De nieuwe luidklok voor het Helderse kerkje werd op 21 september 1680 in Amsterdam op de Nieuwedijk in het huis "Inde Metalen klok", gekocht van Wolfert Beeldsnijder. Voor de koop werd de klok op de Amsterdamse stadswaag gewogen. De kerk stond op een locatie die later bekend werd als de Oude Kerkstraat in de wijk Ouwe Helder. Er werd tot 1845 gekerkt. Daarna werd zij vervangen door de in de Tweede Wereldoorlog gesloopte Westerkerk (huidige Helden der Zeeplein). Overigens is Den Helder in de 17e eeuw de kerkelijke hoofdgemeente van de beide dorpen aan het Marsdiep geworden. In 1736 kwamen er afzonderlijke predikanten voor deze dorpen en in 1840 werd Den Helder kerkelijk gescheiden van Huisduinen. Van dit tijdstip af waren er aan Den Helder twee predikanten en op Huisduinen één. De geschiedenis van de dorpsscholen Het oudst bekende middeleeuwse onderwijs in Nederland werd gegeven in de kloosterscholen van de belangrijke steden en was gericht op katholiek kerkelijke functies. Pas aan het einde van de 16e eeuw werd in de steden en dorpen onderwijs op lagere scholen gegeven. Huisduinen. In het archief dateren de oudst bewaard gebleven schooldocumenten van Huisduinen uit het jaar 1594. De Tachtigjarige Oorlog was toen nog maar halverwege. Het zijn slechts namenlijsten van schoolgaande kinderen uit "de Oosterbuurt en de Antgebuurt". Hun schooltje bestaat niet meer en is vermoedelijk rond het jaar 1600 met het dorp Huisduinen door de Noordzee verzwolgen. Na die periode heeft er in het huidige dorp een "schoolhuijs" gestaan. Dat wil zeggen een niet al te grote éénlokalige school, want op het platteland gaf de dorpsonderwijzer aan alle leerlingen in één ruimte les. Tenminste, voor zover de kinderen aan het onderwijs deelnamen, want leerplicht bestond nog niet. Omdat het lokaal te klein was geworden, keurde de schoolopziener het "schoolhuijs" in 1859 af en kwam er in Huisduinen een eind aan de éénlokalige dorpsschool. Het nu nog aanwezige schoolgebouw in Huisduinen werd geopend op 3 augustus 1863. Aannemer J. de Bruijn bouwde het voor een bedrag van zevenenveertighonderd gulden. Hoofdonderwijzer was P. Jekel. Hij verdiende zeshonderdvijftig gulden per jaar en had vrije inwoning in de onderwijzerswoning op de hoek van de school. Een maand na de opening werd de oude school gesloopt. "Het oude raadhuis te Huisduinen waaraan de onderwijzerswoning was verbonden met eene achterkamer, waar school werd gehouden, is gesloopt", meldde de Helderse Courant in september 1863. Met andere woorden: de school was voordien gehuisvest in het raadhuisje van Huisduinen uit het jaar 1683. De scholen in Den Helder en haar buitendorpen hadden geen namen, maar nummers. In Huisduinen stond School 2 die haar honderdjarig bestaan nog maar net gehaald heeft. In 1964 kwam het onfortuinlijke raadsbesluit voor de dorpsschool, die inmiddels de naam Kijkduinschool had gekregen. De school had geen bestaansrecht meer en werd tot teleurstelling van ouders en leerlingen opgeheven. Een deel van de leerlingen ging naar de J.P. Coenschool in de Bankastraat, anderen gingen naar scholen in Nieuw Den Helder. Het schoolgebouw in Huisduinen werd verbouwd tot dorpshuis. Julianadorp. De opening van een school in de polder Koegras vond plaats op 6 april 1836. Het gebouwtje was niet meer dan een houten keet die eigendom was van Mr. Loopuyt. Er was plaats voor veertig leerlingen, terwijl het dorp uit niet meer dan vijfentwintig boerenplaatsen bestond. Tijdens zijn bezoek in 1839 noteerde de schoolinspecteur: "Het lokaal is te klein aangelegd en de tafels en de banken zijn oud, de actieve burgemeester J. in 't Velt heeft mij beloofd die schoolmeubelen te zullen verbeteren. De onderwijzer Daarnhouwer is jong, gewillig, doch heeft nog niet veel ondervinding. Het geschrift en gezang waren goed, doch het overige matig. Er waren even 60 leerlingen". Pas in 1871 zou de toestand verbeteren door de opening van het (nu nog aanwezige) schoolgebouw, School 1, op de hoek Van Foreestweg/Langevliet. Het gebouw bood plaats aan negentig leerlingen en had twee afzonderlijke lokalen en een onderwijzerswoning. Toen het schoolgebouw in de jaren zestig van de vorige eeuw te klein werd, verhuisde de school naar de voormalige land- en tuinbouwschool, gebouwd in 1952, aan de Wethouder W. de Boerstraat. De school heet dan inmiddels openbare lagere school Prinses Margriet. Het nieuwe onderkomen werd op 1 januari 1968 door wethouder Muije officieel geopend. De oude school aan de Langevliet bleef nog lang in gebruik als overblijflokaal en er kwam een kleuterschool in. Daarna bood het - tot de dag van vandaag - nog onderkomen aan diverse instanties en verenigingen. De ontwikkeling van de stad Den Helder“van handelsstad naar ambtenarenstad” Toen eind 1870 de koopvaardij Den Helder verliet, werd de haven meer en meer een marinehaven. Hierdoor veranderde ook het karakter van de stad. Op het eind van de "19e" eeuw waren de onderkomens van de “nederige werkman” in een deplorabele staat. Klein, slechte verlichting, vocht en zonder water en elektriciteit. Deze omstandigheden hadden natuurlijk hun weerslag op de bewoners, en alcoholisme, onreinheid en ziekten waren aan de orde van de dag. Rond 1900 was het inwoneraantal van Den Helder rond de 25.000 inwoners. De vraag naar woningen wisselde sterk. Wanneer Indiëgangers naar de Oost vertrokken, gingen vrouw en kinderen mee. Na terugkomst moesten vooral de marinemensen uit de lagere rangen soms wel een half jaar wachten voor een betaalbare woning en zich tussentijds behelpen met krotten, die de naam woning niet verdienden. Ook is er een groot gebrek aan woningen voor de arbeiders. Met de komst van de nieuwe Woningwet werd een instrument geschapen voor de bouw van nieuwe, betaalbare woningwetwoningen. De koe wordt gelijk en degelijk bij de horens gevat en er worden in 1906 één en in 1910 maar liefst twee woningbouwverenigingen opgericht: “Woningbouwvereniging Helder” voor de burgerij, “Woningbouwverenging Licht en Lucht” voor huisvesting van “mindere schepelingen en onderofficieren tot de rang van korporaal” en de “Marine-woningbouw-vereniging Algemeen Belang” voor huisvesting van onderofficieren. In 1922 vindt er een fusie plaats waarbij Helder en Algemeen Belang samen gaan tot de “Woningstichting”. In 1925 schuift ook Licht en Lucht aan. Niet alleen sociale woningbouw wordt er gepleegd. Ook tal van particulieren zijn actief op de woningmarkt. Wijken als Vogelwijk, Indische Buurt en Geleerdenbuurt krijgen vorm. Het inwoneraantal overschrijdt in 1932 de 30.000 en bereikt in 1940 zelfs de 38.000 inwoners. Dit is mede het gevolg van de opheffing van de Marinewerf Hellevoetsluits. Dan breekt in 1940 de oorlog uit. Van woningbouw kan geen sprake meer zijn. Integendeel, in 1945 blijkt dat van de 9.950 woonhuizen, er 2000 zijn afgebroken en door bombardementen verwoest. In mei 1945 bedroeg het inwoneraantal ongeveer 9.000. De meeste mensen waren weggetrokken en geëvacueerd vanwege het oorlogsgeweld. Na de oorlog komen de mensen snel weer terug en in de tweede helft van 1946 bedraagt het inwonertal reeds 30.000. De toenmalige burgemeester, G.Ritmeester wilde bouwen; snel en veel! De Amsterdamse stedebouwkundige Professor Wieger Bruin mag met een schone lei beginnen. De grond ligt braak en Wieger Bruin behoeft nauwelijks rekening te houden met de rest van de stad. Het duurt nog tot begin jaren vijftig voordat de plannen definitief zijn. Er zijn immers veel overheidsorganen bij betrokken. Ook wordt in de jaren vijftig begonnen met het bouwen van de wijk Nieuw Den Helder, waarna in de jaren zestig de wijk De Schooten werd aangelegd. In de zeventiger jaren is begonnen met de uitbreiding van Julianadorp, het plan Drooghe Weert. De ontwikkeling van Julianadorp Met de aanleg van het Noordhollandsch kanaal, werd tevens overgegaan tot inpoldering van de schorren. Zo ontstond in 1818 de polder Koegras. De ingepolderde gronden werden door de Staat telkens voor een periode van 10 jaar verpacht. Elke nieuwe verpachting ging evenwel gepaard met splitsing van de plaatsen, wat een stijging van het aantal inwoners tot gevolg had. Het pachtsysteem leidde er toe dat aan de bewerking van de gronden weinig werd gedaan. In 1836 werd de eerste school gesticht in Koegras. Maar van een echt “dorp” was toen nog geen sprake. In 1849 verkocht de staat de gronden aan Mr. Pieter Loopuyt, koopman te Schiedam voor een bedrag van f 689.951,-- , de 25 boerenwoningen die op de gronden stonden inbegrepen. Na aankoop droeg de heer Loopuyt het beheer van de pas verworven gronden over aan zijn schoonzoon, Jhr. Mr. Cornelis van Foreest te Heiloo, die op zijn beurt de heer J. Swerver, opzichter van Rijkswaterstaat te Alkmaar als administrateur aanstelde. Met kracht werd door beiden de ontginning en verbetering van de gronden ter hand genomen. In 1852 waren reeds 19 kapitale boerderijen gebouwd, hoofdvaarten en scheisloten gegraven, bruggen, duikers en schutsluizen gebouwd. De pachtsommen van de boerderijen werden telkens voor vijf jaren bepaald. In 1872 overleed de heer Loopuyt en erfden de acht kinderen van de overledene de polder. Hiermee ging een nieuw tijdperk in. Een jaar later werd een nieuw polderbestuur ingesteld en in de jaren 1875-1877 werden wegen, wateren, bruggen, sluizen en sluiswachterswoningen aan het polderbestuur overgedragen. Een van de eerste daden van het polderbestuur was het verharden van de wegen. Zo ontwikkelde de leefgemeenschap in de polder Koegras zich meer en meer. Er kwamen in de loop der jaren maar liefst drie kaasfabrieken, een houtzaagmolen, een bakker, een smederij, een school en een kerk. In de volksmond werd aan deze leefgemeenschap de naam “Loopuytpark” gegeven, naar de man die zoveel voor de polder had betekend. Naar aanleiding van de eerstesteenlegging van de Nederlands Hervormde Kerk, werd door de maatschap, welke zich ten doel stelde de bewoonbaarheid van de polder te bevorderen door het stichten van een buurtschap of dorp, het voorstel gedaan om 8 oktober 1909 als stichtingsjaar te bepalen. Een stuk grond in de omgeving van de school werd aangekocht voor vestiging van neringdoenden en handwerklieden. Aangezien de stichting van het dorp samenviel met de geboorte van prinses Juliana, vroegen en kregen de stichters toestemming van Koningin Wilhelmina om het dorp Julianadorp te noemen. Zij waren wel vergeten het gemeentebestuur van Den Helder om goedkeuring te vragen. Eerst eind 1909 werd dit verzuim goedgemaakt. De gemeenteraad bekrachtigde zonder enige rancune het verzoek onmiddellijk. De oorlog heeft geen verwoestingen teweeg gebracht in Julianadorp. In 1954 werd het uitbreidingsplan Julianadorp-West vastgesteld. Datzelfde jaar werden de wegen door de gemeente overgenomen. Belangrijke bronnen van inkomsten waren de landbouw, bloembollenbedrijven en later de toeristische industrie. Er werden voorwaarden geschapen om badgasten te ontvangen en er werd een heus bungalowpark opgericht, genaamd De Zandloper. En zoals hiervoor al werd vermeld, is in de jaren zeventig begonnen met de nieuwbouw tussen de Van Foreestweg en de Callantsogervaart en is geworden tot het stadsdeel zoals we dat nu kennen. De ontwikkeling van Huisduinen Huisduinen wordt in 866 al genoemd in de zogenaamde Blaffert, een lijst van kerkelijke goederen, waarin vermeld staat dat de Utrechtse Sint Maartenskerk er drie boerenhoeven bezat. Het is van oudsher een oud walvisvaardersdorpje dat tot ongeveer begin 1800 het economisch en bestuurlijk zwaartepunt van de gemeente is. De bewoners van Huisduinen en Den Helder namen in groten getale aan de walvisvaart deel. In Huisduinen woonden commandeurs, stuurlieden, harpoeniers, speksnijders en matrozen. Het huidige Huisduinen is overigens het derde Huisduinen. Twee eerdere nederzettingen van die naam werden door het zeegeweld verwoest. Op de oude walvisvaardershuisjes na is er van de walvisvaart tegenwoordig niets terug te vinden. Karakteristiek voor het dorp zijn de vuurtoren die in de volksmond de “Lange Jaap” (1878) wordt genoemd en de Nederlands Hervormde kerk uit 1896, gebouwd op de fundamenten van de uit 1851 stammende houten kerk. De torenklok dateert uit 1537 en werd gegoten door de Amsterdamse klokkengieter Goebel Saal . In het kerkje hangt een scheepsmodel van de “Duinkerland”, een walvisvaarder, afkomstig uit de oude hervormde kerk "Op de Conijnsbergh " te Den Helder en geschonken door commandeur Brouwer. In 1673 versloeg Michiel Adriaensz. de Ruijter de Engelse vloot in de slag bij Kijkduin. Na de Eerste Wereldoorlog kiest de gemeente Den Helder bewust voor een ontwikkeling van Huisduinen tot badplaats. De eerste aanzet was er al door het nieuwe Badpaviljoen, gesticht in 1890, en de totstandkoming van de stoomtramverbinding met Den Helder in 1896. De ontwikkeling na WO-I wordt mede mogelijk gemaakt door een versoepeling van de zogenaamde Kringenwet, die huizenbouw in belangrijke militaire gebieden beperkte. Hierin wordt een belangrijke rol gespeeld door de NV Zeebad Huisduinen. Het Badhotel, dat na de Tweede Wereldoorlog het bejaardentehuis Irene wordt, werd in 1929 geopend. Echter, door de aanleg van de Afsluitdijk in 1932 begon de afkalving van het brede stand bij Huisduinen , wat behalve tot een verminderde belangstelling van toeristen ook leidde tot het einde van de haringtrekkerij. De genoemde stoomtramverbinding werd in 1917 opgeheven. De plannen eind jaren zeventig van de vorige eeuw voor de bouw van het nieuwe Beatrixhotel doen ook de discussie over de toekomstige toeristische ontwikkeling weer oplaaien. Uiteindelijk wordt gekozen voor een behoedzame ontwikkeling van het dorp. Begin jaren ’90 heeft Huisduinen ongeveer 500 inwoners en is het een aantrekkelijk en rustig dorp om te wonen. Het gerestaureerde fort Kijkduin, gebouwd in opdracht van Napoleon , is een toeristische attractie geworden . Den Helder en de haven Tussen 1780 en 1785 werd een strekdam aangelegd langs de zeearm “Het Nieuwe Diep” waardoor ter plaatse een natuurlijke haven ontstond, welke onmiddellijk door de Republiek als oorlogshaven in gebruik werd genomen. Spoedig werd ook een inrichting aangelegd, het zogenaamde Nieuwe Werk, waar schepen konden worden hersteld. Deze inrichting, op de plaats van het latere fort Oostoever, werd in 1827 ontruimd, nadat inmiddels een nieuwe “werf van uitrusting” was ingericht door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Waterstaat. In september 1822 werd de werf aan het Ministerie van Marine overgedragen “maritieme etablissement aan Willemsoord”, welk jaar als stichtingsjaar van de huidige rijkswerf kan worden gezien. Reeds in 1811, toen Napoleon Den Helder bezocht, besliste hij dat Den Helder de grootste oorlogshaven, het grootste arsenaal en de grootste marinewerf van Nederland moest worden. Het werd de sterkste vesting van West-Europa tijdens het Napoleontische bewind. De bouw werd na de val van Napoleon in opdracht van koning Willem I voortgezet. Het droeg nog lange jaren daarna de naam van “Gibraltar van het Noorden”. In de jaren 1840-1850 werden de marinekazerne en het gebouw voor het loodswezen gebouwd. In 1854 kwamen de eerste adelborsten. In 1870 betrokken deze een eigen gebouw, het Koninklijk Instituut voor de Marine. Door de opening van het Noordhollandsch kanaal in 1824 maakte Den Helder, zoals gezegd, een grote bloeiperiode door. Grote handelshuizen verhuisden van Amsterdam naar Den Helder. De belangstelling van de koopvaardij nam nog meer toe toen het stoomschip zijn intrede deed. Na de opening van het Noordzeekanaal in 1876 verplaatsten alle scheepvaartmaatschappijen hun kantoren van Den Helder naar Amsterdam. Het was aan de marine te danken, dat Den Helder geen dode stad werd, zoals zovele vroegere Zuiderzeesteden. Na de beëindiging van de Franse bezetting breidde de marine haar activiteiten voortdurend uit. In 1906 kwam er de onderzeebootdienst bij, waarvoor een kazerne werd gebouwd die in 1915 werd voltooid. In de tweede wereldoorlog was Den Helder vele malen het doelwit van bombardementen. De bezetter oordeelde het nodig dat voor de “Atlantik Wal” een schootsveld zou komen, waartoe de wijk “De Ouwe Helder” en de huizen langs de Kanaalweg, de Hoofdgracht en een gedeelte van de Weststraat, onder de slopershamer vielen. In 1945 was Den Helder een zwaar verminkte stad. Van de 30.000 inwoners, die de stad in 1940 telde, waren er toen nog zo’n 9.000 over. In 1947 besliste de regering dat Den Helder weer marinestad zou worden. Het heeft er voordien nog geruime tijd om gespannen of Den Helder na de oorlog de belangrijkste marinebasis zou blijven. Een tijdens de oorlog in Londen opgemaakt vlootplan was gebaseerd op de doelstelling: “het openhouden der zeeverbindingen en de bescherming van de koopvaardij”. In dit plan waren ook vliegdekschepen en kruisers opgenomen. Als basis voor zo’n vloot waren zowel Den Helder als de Rijkswerf te klein. Tenslotte werd besloten dat de vloot toch in Den Helder terug zou komen en dat de haven moest worden uitgebreid. De herbouw en uitbreiding van de stad en van de marineaccommodatie werden nadien krachtdadig ter hand genomen. De nieuwe haven werd gebouwd voor een bedrag van 43 miljoen gulden. De haven ligt geheel in het Waddengebied en door de aanleg is Nederland 2,5 vierkante kilometer groter geworden. De marine en de bijbehorende havenfaciliteiten hebben grote impulsen gegeven voor Den Helder en omgeving. Hierbij gaat het niet alleen om schepen, opleidingsinstituten en kazernes, maar ook om de detailhandel, de horeca en de overige dienstverlening. In 1990 is nog circa 60% van alle werkgelegenheid in Den Helder in meer of mindere mate afhankelijk van Defensie. Einde 1995 is dit 55%. Inmiddels is via een actief economisch beleid, aangevuld met enkele compensatieprojecten van het rijk (te denken valt aan de nieuwe penitentiaire jeugdinrichting, de komst van de kustwacht en de verplaatsing van het MEOB) getracht het verlies aan banen zoveel mogelijk op te vangen. De Tweede Wereldoorlog De oorlog is zeker niet geruisloos aan Den Helder voorbijgegaan. De stad behoorde tot de zwaarst getroffen gemeenten van het land. Maar liefst 117 bombardementen vielen de stad ten deel en de materiele schade was aanzienlijk. Als gevolg van de bombardementen kwamen 179 mensen om en vielen er 56 zwaar – en 112 lichtgewonden . Een twintigtal verzetsstrijders werd omgebracht. Meer dan honderd joodse medeburgers werden weggevoerd en vermoord. Duizenden inwoners evacueerden naar aanliggende gemeenten na de eerste bombardementen of werden later vanaf 1942 van overheidsweg gelast te evacueren, met name naar Haskerland en Weststellingwerf. De eeuwenoude stadswijk Oud Den Helder werd op last van de Wehrmacht in 1944 geheel afgebroken teneinde zo een ruim schootsveld te hebben bij een eventuele geallieerde landing. Den Helder vormde ook een onderdeel van de zogenaamde Atlantikwall, de vanaf 1942 door de Duitsers aangelegde verdedigingslinie langs de kust ter voorkoming van geallieerde aanvallen vanuit zee. Verder overal bunkers, stellingen en mijnenvelden. In november 1943 werd Den Helder sperrgebiet. Iedereen zonder economische binding moest weg. Den Helder is dan een spookstad geworden. Zonder ausweis komt men de stad niet in. Een paar duizend mannen komen dagelijks met de trein en bus naar de Rijkswerf, enkele honderden doen dat per fiets. Burgemeester Ritmeester wordt op de transport gesteld naar het concentratiekamp Sachsenhausen en vandaar naar Buchenwald overgebracht. Na de bevrijding werd voortvarend met de wederopbouw begonnen. Voordat in 1947 de beslissing viel dat Den Helder weer marinebasis zou worden,waren er al brede plannen ontworpen voor herbouw binnen de Linie en de uitbreiding daarbuiten, door de stedebouwkundig adviseur professor Wieger Bruin. Vliegveld De Kooij In 1915 werd de Marine Luchtvaartdienst opgericht. Op 7 oktober 1918 werd het vliegveld De Kooy in gebruik genomen, een terrein van ongeveer 70 hectare. Gevlogen werd er met Franse Farmans HF-22, diverse typen Zweedse Thulins en de Nederlandse Spijkers; het begin van de Nederlandse luchtvaart! In de jaren ’20 van de vorige eeuw wordt duidelijk dat de infrastructuur, zoals die tien jaar geleden werd aangelegd, te klein is geworden. Drie hangars zijn nodig om onderdak te bieden aan vliegtuigen van de Luchtvaartafdeling van Soesterberg die gedurende de zomermaanden op Texelhors schietoefeningen moeten doen. Verouderd materiaal wordt vervangen door moderne Fokkers (D-VII, C-1 C-V en S-III). Nieuwe mogelijkheden worden ontwikkeld zoals het instrumentvliegen, nachtvliegen, vliegen met opgesleepte doelen, vliegen met torpedo’s en het maken van rookgordijnen. In mei 1940 raakt het marinevliegkamp De Kooij zwaar beschadigd. Na de capitulatie neemt de Duitse Luftwaffe het vliegveld over en blijft het als vliegveld functioneren voor de bezetter. Medio 1944 wordt het vliegveld ontmanteld en na de overgave op 5 mei 1945 fungeert De Kooij als verzamelkamp voor krijgsgevangenen. Toen in 1948 werd besloten dat Den Helder weer vlootbasis zou worden, was er weer toekomst voor De Kooij. Het moet echter een satellietveld worden voor beperkt gebruik, onder anderen als praktische opleiding voor adelborsten en voor onderhoudswerkzaamheden. Op 15 september 1953 wordt De Kooij weer officieel in dienst gesteld als marinevliegkamp. In de jaren ’60 wordt de eerste verharde baan aangelegd, onontbeerlijk voor de steeds zwaardere vliegtuigen. Er worden zelfs vaste squadrons geplaatst, waardoor het vliegkamp in belang toeneemt. Genoemd wordt hier Vliegsquadron 860 dat met helikopters vliegt, die bij uitstek geschikt zijn om te opereren vanaf fregatten. In de jaren ’90 groeit De Kooij uit tot een zeer druk bevlogen luchthaven. Niet alleen militaire vliegbewegingen maar ook het toenemende civiele medegebruik zorgt hier voor. Het einde van de koude oorlog zorgt ook voor een veranderende taak. Naast de traditionele maritieme taken is er ruimte gemaakt voor crisisbeheersing, samenwerking met de landelijke politiediensten en vluchten ten behoeve van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, en een zeer belangrijke ontwikkeling: de bevoorrading van de offshore door civiele helicopters. De bloembollenteelt De bloembollenteelt is in 1911 in de Anna Paulownapolder geïntroduceerd door een bollenkweker uit “De Zuid”, het bloembollengebied van oudsher rond Lisse. Op het platteland van Den Helder bestond in 1936 de bloembollenteelt uit 84,85 ha. Volgens het gemeentelijk jaarverslag was de oogst dat jaar buitengewoon goed. In 1931 was dit nog 162 ha maar doordat de voedselopbrengsten van de veehouderij hoger waren, had dit consequenties voor de bloembollenteelt. In de oorlog was ruim 74 ha land onbruikbaar geworden door vorderingen en in beslagname door de Duitsers. In de jaren ’30 en ’40 vond weinig uitbreiding meer plaats, maar in de loop van de jaren ’50 en ’60 ontwikkelt de bloembollenteelt zich in het gebied rond de polder. Langzamerhand verandert deze polder van een graspolder in een bloembollenpolder. In 1985 was de bloembollenteelt een sterke bedrijfstak. Een gemiddeld bedrijf in de bollenstreek had een oppervlakte van 7,8 ha en op ruim 60% van de agrarische bedrijven werd bloembollen geteeld. De bedrijfstak had zich snel ontwikkeld door een betere rentabiliteit ten opzichte van de melkveehouderij en de akkerbouw op de zanderige gronden in het gebied. De veiling Het was de inventieve hoofdonderwijzer J. de Vries die via een proeftuin een veiling, dus een centraal punt van aan- en afvoer, wilde realiseren. Voor het afvoeren had Den Helder alles mee, er was immers een treinverbinding met Alkmaar, een stoomtram naar Huisduinen en een stoombootdienst naar Texel, Amsterdam, Rotterdam en Harlingen. De proeftuin kreeg landelijke bekendheid en zelfs Prins Hendrik bracht in 1914 incognito een bezoek aan de proeftuin in Julianadorp. Op 20 januari 1911 begon Den Helder te veilen. Eerst in de openlucht, onder een afdak van de kerk. Toen bleek dat de tuinders het bestuur steunden en zelfs uit Texel producten werden aangevoerd, kon men plannen maken voor een nieuw veilinggebouw dat in 1925 werd geopend. Bij het 40-jarig bestaan bleek er een hechte band tussen tuinder, veilingbestuur en koper. Half januari 1956 legde een felle brand het veilinggebouw in de as. Van het Centraal Bureau van de Tuinbouwveilingen kreeg men een lening en 10 maanden later kon er weer worden geveild. Door groei van de bollencultuur en mede door het feit dat er voor export in Zwaag en Alkmaar werd geveild, was de omzet zo laag geworden dat men op 31 december 1969 besloot de veiling te sluiten. De visserij Den Helder en de visserij horen bij elkaar. Zo bestond de Helderse zeevisvloot in 1900 uit: 34 botters, 13 schokkers, 16 blazers, 4 kotters, 8 schuiten, 1 stoomblazer, 1 jacht en 135 vletten. De opbrengst van de visafslag bedroeg in dat jaar f. 379.444,35. Ter vergelijking: in 1975 was de jaaromzet f. 54.018634,62. Na eerst op een aantal andere plekken gehuisvest te zijn (o.a. de Vismarkt), nam de gemeente in 1891 een afslaggebouw op de dijk aan de Buitenhaven in explotatie. In 1906 werden een hulpafslag en schuilplaats bij ongunstig weer gesticht nabij het Wierhoofd. Dit gebeurde op verzoek van de vissers en de handelaren en het werd voornamelijk gebruikt voor de verkoop van de haringvangst. Deze haring werd aangevoerd door de zogenaamde haringtrekkers, die elk voorjaar met behulp van trek- of drijfnetten aan het strand en de zandbanken bij Huisduinen en Texel deze vis vingen. Haring, ansjovis en geep zwommen namelijk via het Marsdiep de Zuiderzee in om kuit te schieten. De aanleg van de Afsluitdijk in 1932 maakte hier echter een einde aan. Tijdens de Tweede Wereldoorlog liep de visserij door diverse maatregelen van de bezetter sterk terug. In juli 1945 werd de visafslag weer in gebruik genomen en sindsdien ging het steeds beter met het visserijbedrijf. In 1961 besloot de gemeenteraad tot de bouw van een nieuwe visafslag, waarna nog drie uitbreidingen volgden. Het ging immers heel goed met de visserij. Halverwege de jaren ’70 begonnen echter de vangstbeperkende maatregelen. Met ingang van 1 januari 1990 werd de visafslag geprivatiseerd. De Coöperatieve Visafslag Den Helder/Texel u.a. werd de nieuwe eigenaar. Medio de jaren '90 werd de afslag geheel gerenoveerd. Economische ontwikkeling Den Helder is in de Kop van Noord-Holland de grootste gemeente. Het is derhalve van groot belang dat er goede voorzieningen op het gebied van wonen, zorg, onderwijs, cultuur, recreatie en detailhandel aanwezig zijn en in stand blijven. Zoals al eerder werd vermeld is de werkgelegenheid in de regio nog sterker onder druk komen te staan door de bezuinigingen bij de Koninklijke Marine. Direct en indirect zijn zo’n 6000 arbeidsplaatsen verloren gegaan. Naast defensie als belangrijkste werkgever zijn ook de offshore-industrie, de visserij en het toerisme (strand, duinen, water, cultuur - historie) van belang. Intussen wordt druk gewerkt aan verbreding en versterking van de economische basis. Het regionaal stimuleringsprogamma Kop & Munt speelt hier een belangrijke rol in. Aan dit progamma nemen de gemeenten uit het Gewest Kop van Noord-Holland deel, alsmede de provincie Noord-Holland, de kamer van Koophandel Noordwest Holland en vertegenwoordigers van de ministeries van Defensie, Economische Zaken en Verkeer en Waterstaat. Doel is te komen tot een structurele verbetering van de regionale economie, inclusief compensatieprojecten van het rijk voor het verlies van arbeidsplaatsen bij de marine. Financiële bijdragen uit europese fondsen kunnen voor deze regionale ontwikkeling veel betekenen. Sinds de start van dit progamma is de werkgelegenheid met ongeveer 3000 banen toegenomen, en is begonnen met het ambitieuze stadsvernieuwingsprogamma. Organisatiestructuur In de periode 1919-1992 is de organisatiestructuur van de gemeente Den Helder niet wezenlijk veranderd. Er was sprake van een secretariemodel met uitvoerende diensten. De secretarie bestond uit 4 afdelingen, te weten Algemene Zaken, Onderwijs en Personeel, Bevolking en Militaire Zaken en Financiën. Eind jaren zestig kwam daar de dienst Stadsontwikkeling bij. De adviserende en uitvoerende diensten, zoals bijvoorbeeld de Water- en Lichtbedrijven, het Gasbedrijf, Openbare Werken, de Reinigings- en Plantsoenendienst waren buiten het stadhuis gesitueerd. De takken van dienst hadden een eigen beheersverordening. De eerste beheersverordening is vastgesteld in 1919 waarbij de dagelijkse leiding, het aanstellen en functioneren van de directeuren werd geregeld. Daarnaast hadden de diensten een verordening betreffende het financieel beheer van de gemeentebedrijven waarin werd vermeld hoe de boekhouding en de financiële administratie moest worden geregeld. Het is niet zinvol om alle diensten hier organisatorisch te benoemen. Er zijn in totaal 25 diensten geweest, maar deze hebben niet allemaal tegelijkertijd bestaan. Zo is bijvoorbeeld het waterleidingbedrijf in 1977 verkocht aan provincie Noord-Holland en is het Gasbedrijf per 1januari 1990 overgegaan naar het Gasbedrijf Kop Noord-Holland. De Milieudienst is pas opgericht in 1989. Voor de detailinformatie over oprichting en opheffing van de diverse diensten verwijzen wij u naar het hoofdstuk Dienstenarchieven. Vanaf 1992 is een concern-dienstenmodel ingevoerd. Kenmerk van dit model is een grotere mate van beleidsvrijheid voor de diensten. Het stadhuis De gemeente Den Helder heeft nooit gekozen voor nieuwbouw als huisvesting voor ambtenaren en bestuur, maar is altijd in “tweedehandsjes” gevestigd geweest, aldus de Helderse Courant. In het voorjaar van 1911 wordt een discussie gevoerd over nieuwbouw van het stadhuis op de plek waar dan een park ligt. “Een onding, te duur en op de verkeerde plek” oordeelt Oortgijsen, raadslid van de Vrijzinnige Kiesvereniging, die als enige in de commissie tegen is. Met een gebouw dat minimaal fl .14.000,-- gulden moet kosten leeft de gemeente boven haar stand. Ondanks zijn minderheidsstandpunt wordt gekozen voor een pandje aan de Dijkstraat in het oude Helder. Huur: fl. 600,-- per jaar. De rest van de ambtenaren blijft in het in 1828 aangekochte postkantoor. Oortgijsen had destijds wel zijn zin gekregen, maar de situatie wordt tien jaar later onhoudbaar. Er gaan andermaal stemmen op voor nieuwbouw nabij het station van de Nederlandse Spoorwegen, maar gelukkig komt er een ander gebouw vrij; het voormalig weeshuis aan de Kerkgracht. Dat wordt in 1926 voor een kleine fl. 60.000,-- verbouwd en in mei 1927 feestelijk in gebruik genomen. Het stadhuis voldoet tot vlak na de oorlog. Daarna begint in het kader van de wederopbouw een nieuwe discussie over huisvesting. Op de plaats waar nu het Polderplein ligt, wordt een mooi stadhuis bedacht met statietrap en klokken- en carillontoren. Niettemin wordt het gemeentehuis het sluitstuk van de wederopbouwplannen en zal het er nooit komen. In 1962 zijn er weer plannen voor een nieuw gebouw. Architect R. Bleeker krijgt opdracht een ontwerp te maken en komt met een kantoorflat van acht verdiepingen, met een lager deel van drie verdiepingen ervoor. Een soort architectonische schoenendoos die geheel past in de stedenbouwkundige opvatting van die tijd. Maar burgemeester Rehorst is er niet over te spreken. Hij vraagt om een nieuw, aangepast ontwerp. Dit komt er, maar wordt wederom nooit uitgevoerd. Aan de Kerkgracht wordt intussen driftig verbouwd en opgeknapt. Het zal nog tot 1987 duren alvorens het gemeentebestuur het voormalig burgerweeshuis aan de Kerkgracht zal verlaten. Het gemeentebestuur en zijn ambtenaren nemen hun intrek in de amper twaalf jaar oude luxueuze serviceflat Zuyderhorn aan de Drs. F. Bijlweg. De exploitatie van dat tehuis was op een mislukking uitgedraaid. Na de ingebruikname in 1976 liep de belangstelling van welgestelde senioren sterk terug. De gemeente staat evenwel garant voor de rente en aflossing van de bouwkosten. Als de leegstand uit de hand loopt, wordt besloten van de nood een deugd te maken. Na een drastische verbouwing die met vijf miljoen gulden twee miljoen duurder uitpakt dan geraamd, wordt dit gebouw in 1987 betrokken. Nadien zullen nog ettelijke verbouwingen volgen. Het gemeentewapen Het wapen van Den Helder was oorspronkelijk het wapen van Huisduinen. Voor 1800 werd dit wapen gevoerd door het baljuwschap Huisduinen (thans het dorp Huisduinen) waarover van einde "13e" eeuw tot begin "17e" eeuw de heren (later graven) Van Egmond hun bewind voerden en dat herinnerde aan de verheffing van Jan de Oude (Manke Jan) van Egmond tot rijksgraaf in 1486. Wanneer Huisduinen het wapen kreeg is niet bekend. De Hoge Raad van Adel heeft het wapen op 20 juni 1816 toegekend aan de gemeente Den Helder. De omschrijving luidt: “Van keel, beladen met drie kepers en gedekt met een kroon, alles van goud”. De gemeentevlag Voor bijzondere gelegenheden werd in het begin van de vorige eeuw reeds gebruik gemaakt van een zogenaamde gemeentevlag, bestaande uit het wapen van Den Helder, aangebracht op een wit veld. Deze vlag werd voor het eerst in 1938 gebruikt bij een feestelijk defilé voor Hare Majesteit Koningin Wilhelmina. Echter, een officieel door de gemeenteraad vastgesteld besluit tot het voeren van een gemeentevlag, was er niet. In 1962 werd de heer K. Sierksma te Groningen bereid gevonden, geheel kosteloos, een vlag te ontwerpen die geheel aan de regelen der banistiek voldeed. Het gemeentewapen van Den Helder diende als basis voor het ontwerp. Teneinde het karakter van Den Helder als marinehaven ook in de vlag tot uitdrukking te brengen, werd aan de broekzijde van de vlag van horizontale banen een rond cirkelvormig veld uitgespaard, waarin twee gekruiste ankers werden geplaatst. Met inachtneming van het advies van de Hoge Raad van Adel, werd de vlag bij raadsbesluit van 2 oktober 1962 vastgesteld. De omschrijving luidt: “zeven even hoge banen van rood en geel met in de broektop een van geel uitgespaarde en rood omrande cirkel ter hoogte van drie banen, waarin twee gekruiste ankers”. De burgemeesters Dit overzicht bevat de namen en een korte toelichting van de personen zoals dezen staan afgebeeld op de zogenaamde portrettengalerij van de Helderse burgemeesters in het stadhuis van Den Helder. NAAM AMBTSPERIODE J. in ’t Veld1824-1850 S.H. Lette1850-1852 K.J.C. Stakman Bosse1853-1888 C.A. Beukenkamp1888-1895 A.J.J. van Steijn1896-1915 W. Houwing1915-1928 W.F.G.L. Driessen1928-1935 G. Ritmeester1936-1950 G.D. Rehorst1950-1967 S.H. Visser1967-1973 A.P.J. van Bruggen1973-1980 H.I. de Haan1980-1985 J.C. Gmelich Meijling1985-1994 Van deze burgemeesters kan in het kort het volgende worden vermeld: -J. in ’t Veld, afkomstig uit Brielle, was vanaf 8 juni 1824 schout te Den Helder en vanaf 21 december 1825 tot aan zijn overlijden op 13 mei 1850 burgemeester. Bij raadsbesluit van 5 juni 1887 werd een straat naar hem vernoemd. S.H. Lette, geboren te Brielle en ambachtsheer van Oostvoorne, was van 17 september 1850 tot 29 mei 1853 burgemeester van Den Helder. K.J.C. Stakman Bosse, afkomstig uit Amsterdam was van 22 juli 1853 tot aan zijn overlijden op 26 juni 1888 burgermeester van Den Helder. Bij raadsbesluit van 9 november 1915 werd een straat naar hem genoemd. C.A. Beukenkamp trad in de vacature, ontstaan door het overlijden van burgemeester Stakman Bosse. Hij was van 1881 raadslid en vanaf 1885 wethouder van Den Helder. In 1888 door Koning Willem III benoemd tot burgemeester. In 1894, één jaar voor zijn aftreden, werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Bij raadsbesluit van 3 mei 1927 werd een straat naar hem genoemd. A.J.J. van Steijn werd bij Koninklijk besluit van 4 februari 1896 benoemd tot burgemeester. Daarvoor was hij gemeentesecretaris/burgemeester van de gemeente Nijeveen. Het was een man die op de meest consiëntieuze wijze en met streng plichtsgevoel en onkreukbaarheid de gemeente leidde. Hij onderhield weinig contacten en had, als vrijgezel, een eenzaam leven en verscheen bijna nooit in het openbaar. Na een lange ziekteperiode overleed hij in mei 1915. Bij raadsbesluit van 3 mei 1927 werd een straat naar hem genoemd. W. Houwing aanvaardde op 5 augustus 1915 zijn burgemeestersambt. In de mobilisatie tijdens de Eerste Wereldoorlog van 1914 tot 1918 beleefde Den Helder ook een moeilijke tijd. Als oud-Marine-officier onderhield Houwing echter zeer goede contacten met de militaire commandanten van de Stelling Den Helder. In 1928 na hij afscheid. Bij raadsbesluit van 24 oktober 1933 werd er een singel naar hem vernoemd. W.F.G.L. Driessen werd op 15 november 1928 benoemd tot burgemeester van Den Helder, na een ambtelijke loopbaan in diverse rangen in respectievelijk Ouderkerk aan den IJssel en Bussum, een benoeming tot burgemeester van Westzaan in 1913, en in 1919 een benoeming tot burgemeester van Koog aan de Zaan. Hij stond bekend om zijn zakelijk optreden en inzicht, waardoor o.a. veel landelijke verenigingen in Den Helder congressen hielden. Hij was actief in en voor talrijke verenigingen en was tevens plaatsvervangend kantonrechter. Hij overleed op 19 december 1935. G. Ritmeester werd op 1 april 1936 geïnstalleerd tot burgemeester van Den Helder. Hij was afkomstig uit Leeuwarden, alwaar hij sedert 1927 wethouder van financiën was. Hij heeft gedurende de mobilisatie in 1939 en in de Tweede Wereld-oorlog 1940-1945 de stad onder de moeilijkst denkbare omstandigheden moeten leiden. Door zijn activiteiten tegen de Duitse bezetter en deelname aan het verzet, werd hij op 1 april 1943 door de Duitsers gearresteerd en via de gevangenis te Scheveningen naar concentratiekampen overgebracht, welke hij overleefde. Op 1 juni 1945 kwam hij in het verwoeste Den Helder terug om met de opbouw te beginnen. Door zijn inspanningen op alle niveaus bereikte hij dat de Koninklijke Marine naar Nieuwediep terugkeerde. Op 29 maart 1950 nam hij afscheid, waarbij hij tot ereburger van Den Helder werd benoemd. Inmiddels was hij al lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Reeds veel eerder, namelijk in 1939, was hij al benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Bij raadsbesluit van 6 juni 1979 werd een weg naar hem genoemd. G.D. Rehorst, burgemeester van Texel, werd op 16 april 1950 tot eerste burger van de marinestad benoemd. Gezien de in gang gezette wederopbouw van de stad en de vestiging van de marinebasis, groeide de bevolking tijdens zijn bestuur van 34.000 tot 52.000 zielen en kwamen geheel nieuwe stadswijken tot ontwikkeling. Bij zijn afscheid op 27 september 1967 werd hij tot ereburger an de stad benoemd. Bij raadsbesluit van 7 mei 1975 werd een park naar hem genoemd. S.H. Visser, oud-Minister van Defensie en, tot zijn benoeming op 16 december 1967 tot burgemeester van Den Helder, commissaris-generaal van de Wereldtentoonstelling in Montréal, was tot 31 januari 1973 eerste burger van onze stad Den Helder. Hij verwierf veel respect door de wijze waarop hij uiteenlopende standpunten in het belang van de gemeenschap onder één noemer wist te brengen. Bij raadsbesluit van 7 februari 1973 werd een brug naar hem genoemd. A.P.J. van Bruggen vervulde reeds vele openbare functies, waaronder directeur van het kabinet van de gouverneur van de Nederlandse Antillen, en burgemeester van Delfzijl, alvorens hij op 16 maart 1973 burgemeester Visser opvolgde. Als energiek manager stelde hij zich o.m. ten deel de eenzijdige economische structuur van Den Helder te doorbreken. Hij was Ridder in de Orde van Oranje-Nassau en Officier in de Orde van Leopold II. Hij overleed zeer onverwacht op 4 mei 1980. H.I. de Haan, burgemeester van Harlingen, werd op 1 oktober 1980 tot burgemeester van Den Helder benoemd. Gedurende de periode van mei tot oktober 1980 heeft wethouder G.J. v.d. Bosch het burgemeesterschap waargenomen. In de vijf jaren die De Haan in de functie van burgemeester werkzaam was, heeft hij bijgedragen aan de verdere ontwikkeling van de offshore-activiteiten en de haven, alsmede aan het industrieterrein Kooypunt. J.C. Gmelich Meijling, burgemeester van Castricum, werd per 1 juni 1985 benoemd tot eerste burger van Den Helder. Hij is de tweede burgemeester van Den Helder die aanvankelijk als officier bij de Koninklijke Marine heeft gediend. Voor de marinebasis belangrijk, mede door goede contacten met de Commandant der Zeemacht en andere marine-autoriteiten. Door zijn lidmaatschap van het hoofdbestuur van de Nederlandse Redding Maatschappij is er uiteraard ook een goede binding met het reddingswezen. Op 22 augustus 1994 werd Gmelich Meijling benoemd tot Staatssecretaris van Defensie. De ambtsketen De ambtsketen staat symbool voor het instituut burgemeester. Over de eerste ambtsketen(s) is weinig bekend. In ieder geval werd in 1968 een nieuw exemplaar aangeschaft bij de firma Samsom. Deze heeft achttien jaar dienst gedaan. In 1986 werd door de toenmalige burgemeester J.C. Gmelich Meijling een nieuwe ambtsketen in gebruik genomen. Het initiatief daartoe werd genomen door de Stichting Den Helder Marinestad. De Stichting meende dat de burgervader zich met de oude keten (“het was meer een kettinkje”, aldus stichtingsvoorzitter H.J. Knuwer in zijn toespraak) niet langer bij officiële gelegenheden kon vertonen. Voor de verwezenlijking van dit initiatief heeft de Stichting financiële steun verworven uit de Helderse burgerij en het bedrijfsleven. “De uit massief zilver bestaande ketting is een symbool voor de eenheid van de stad, omdat de keten tot stand is gekomen met bijdragen uit de hele gemeenschap” aldus de burgemeester in zijn toespraak. Op de schakels van de keten zijn de diverse Helderse economische steunpilaren uitgebeeld. Dat zijn de marine, handelsvaart, visserij, offshore, bankwezen, bouwnijverheid, recreatie en bloembollenteelt. Twee potvissen onderaan de keten symboliseren de walvisvaart, waarmee de economische ontwikkeling van Nieuwediep ooit begon. Een groot anker verbindt de keten met een medaille, waarop het wapen van Den Helder is gedrukt. Geschiedenis van het archief Den Helder was een van de eerste gemeenten in Nederland, die de overstap maakten naar het systeem van zaaksgewijze ordening via wat toen heette het “decimale registratuurstelsel”. Door de toename van de gemeenteadministratie en de omvang van het archief, voldeed het oude systeem van inboeken van de stukken en chronologisch opbergen niet meer. Hiertoe wordt door de adjunct-commies belast met de registratuur op 14 november 1918 een omvangrijke nota geschreven waarin de voordelen van het decimale registratuurstelsel naar voren worden gebracht. Het college ziet het belang van de nieuwe ordening van het archief in en reeds op 30 december 1918 wordt een overeenkomst getekend tussen de gemeente Den Helder en de Vereniging “Het Nederlandsche Registratuurbureau”, waarin wordt bepaald dat per 1 januari 1919 de nieuwe methode wordt ingevoerd. Het Registratuurbureau verplicht zich “terstond bij het begin van het jaar 1919 aan de gemeente Den Helder den gedrukten decimalen index aan te bieden”. Daarnaast verzorgt het Registratuurbureau de opleiding van de ambtenaren “en wel terstond bij het begin van het jaar 1919 en zoolang zulks nodig is, volgens het oordeel van den Gemeente-Secretaris”. Dat de invoering geen kleinigheid is, blijkt wel uit de looptijd van de overeenkomst. De overeenkomst wordt aangegaan voor een periode van tien jaar waarbij voor het eerste jaar een vergoeding wordt toegekend van 400 gulden en voor de volgende jaren een jaarlijkse vergoeding van 50 gulden. De omvang van het dynamisch archief was destijds beperkt. Er werden 4 dossierkasten met elk 4 laden aangeschaft. De eerste Archiefverordening werd vastgesteld in mei 1922. In 1962 werd de nieuwe Archiefwet van kracht. De Archiefverordening werd eerst in 1976 aan de nieuwe wet aangepast. In 1977 wordt daarnaast een Besluit Post- en Archiefzaken vastgesteld, waarin nadere regelen worden opgesteld voor het beheer van het archief. Van alle ingekomen en verzonden stukken werd een register bijgehouden. Dat men het belang inzag van een dergelijk register werd wel duidelijk middels een circulaire die door het college werd verstuurd aan alle diensten en onderwijsinstellingen. Hierin wordt het ontbreken van een dergelijk register als zeer ongewenst geacht. Stukken dienen te worden ingeboekt en genummerd. Vernietiging heeft slechts incidenteel plaatsgevonden. Begin jaren ’30 werd een aarzelend begin gemaakt met de vernietiging van dossiers, welke voor vernietiging in aanmerking kwamen.Vanwege ruimtegebrek werden af en toe seriematige bestanden vernietigd. Geconcludeerd kan worden dat structurele vernietiging tot in de jaren negentig niet heeft plaatsgevonden. De groei van het archief had ook zijn weerslag op het aantal formatieplaatsen van de ambtenaren ten stadhuize, belast met verzorging van “de registratuur”. In 1928 waren 2 ambtenaren belast met het archief: een adjunct-commies en een klerk. In 1946 was de formatie toegenomen tot 4,5 ambtenaren en in 1990 7 archiefmedewerkers voor in totaal 6 formatieplaatsen. Het archief van de secretarie is altijd in het stadhuis van Den Helder geplaatst geweest. Op 2 juni 1976 werd formeel een archiefbewaarplaats aangewezen en wel de kluis, zich bevindende op de begane grond van het stadhuis en in het archiefgebouwtje (container) staande achter het stadhuis. Op 6 mei 1987 wordt een nieuwe archiefbewaarplaats aangewezen achter het nieuwe stadhuis aan de Drs F. Bijlweg. Tenslotte wordt in 1994 een inpandige kluisruimte grenzend aan de afdeling Burgerzaken aangewezen als archiefbewaarplaats in de zin van de Archiefwet. Verantwoording van de inventarisatie AFBAKENING PERIODE De inventaris van dit archiefblok beloopt de periode 1919-1994. In 1919 is een nieuw archiefblok gevormd omdat toen werd overgegaan op de invoering van het decimale stelsel. Het blok is in 1994 afgesloten vanwege de toepassing van de nieuwste code van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en een nieuw geautomatiseerd systeem. OPZET VAN DE INVENTARIS De opzet is in vijf delen opgesplitst te weten: stukken van algemene aard, organisme, personeel, taakuitvoering en dienstenarchieven. Van de gedeponeerde archieven wordt een aparte inventaris vervaardigd. Verder heeft de inventaris een aantal bijlagen. In het hoofdstuk “stukken van algemene aard”, zijn de dossiers met de vergaderingen van de raad en het college van burgemeester en wethouders opgenomen alsmede de vergaderingen van de diverse commissies. In het hoofdstuk “organisme” zijn stukken opgenomen, die de organisatie betreffen. Dit betreft veelal de interne huishouding van de gemeente alsmede de diverse bestuursorganen als raad en college van burgemeester en wethouders. Het hoofdstuk “personeel” bevat alle dossiers die betrekking hebben op de personele aangelegenheden van gemeenteambtenaren. De dossiers met personele aangelegenheden van de diverse diensten en het onderwijs, zijn ondergebracht bij de diverse hoofdstukken van de diensten, respectievelijk bij het hoofdstuk onderwijs. De gemeente is belast met de uitvoering van een aantal (wettelijke) taken. De correspondentie en de dossiers die hieruit zijn voortgevloeid, zijn ondergebracht in het hoofdstuk “taakuitvoering”. Het betreft hier ondermeer openbare orde, verkeer en vervoer, onderwijs, ruimtelijke ordening, volkshuisvesting enz. In het hoofdstuk “dienstenarchieven” worden de archieven van de diverse diensten ondergebracht. De gedeponeerde archieven zijn in een aparte inventaris opgenomen. De onderverdelingen van de hoofdstukken zijn samengesteld op basis van de basisarchiefcode (BAC). Zo zijn de rubrieken .07 en .08 ondergebracht onder de hoofdstukken “organisme” en “personeel”. De rubrieken -1 zijn zoveel mogelijk intact gelaten, maar daar waar geen te bewaren dossiers van een rubriek meer waren, zijn de rubrieken niet meer genoemd. De gemeente Den Helder heeft in de loop van de jaren 25 zogenaamde diensten gehad. Een dienst kenmerkt zich voornamelijk door het voeren van een eigen begroting en rekening, dan wel enige vorm van zelfstandige verslaglegging. Niet alle (deel)archieven van de diensten voldoen echter aan dit criterium. Hierbij moet bedacht worden, dat deze archieven niet die van de diensten zelf zijn, maar de correspondentie bevatten van de diensten met het gemeentebestuur. Alle beleidsbeslissingen bevinden zich dus in dit bestand. Niettemin is besloten de lijn van het verleden voort te zetten en daar waar in het verleden gekozen is voor het vormen van een dienstenarchief, dit (deel)archief in tact te laten. De volgende dienstenarchieven zijn in deze inventaris te vinden: I Gasbedrijf II Electriciteitsbedrijf III Waterleidingbedrijf IV Openbare werken en brandweer V Reinigingsdienst en plantsoenendienst VI Gemeentepolitie VII Gemeentelijk zwembad VIII Visafslag VIIII Grondbedrijf X Commissie voorlichting beroepskeuze, Dienst arbeidsbemiddeling en werkloosheidsverzekering, Sociale dienst, Gemeentelijk bureau voor maatschappelijk hulpbetoon, Algemeen weeshuis, Verpleeghuis voor ouden van dagen en Bejaardencentrum De Lichtboei XI Gemeentelijke geneeskundige- en gezondheidsdienst en Gemeenteziekenhuis XII Vleeskeuringdienst XIII Centrale boekhouding en Centrale kas XIV Verificatiedienst XV Gemeenteontvanger XVI Controledienst XVII Ophaaldienst XVIII Pensioenfonds XIX Burgerlijk armenbestuur XX Bescherming bevolking XXI Dienst lichamelijke opvoeding en Sport- en jeugdzaken XXII Schouwburg XIII Welzijn XXIV Milieudienst XXV Economische zaken Voorts is in de loop van de jaren een aantal archieven aan de gemeente aangeboden, waarbij de organisaties geen deel uitmaken van de ambtelijke organisatie. Dit kunnen archieven zijn van commissies, stichtingen, NV’s of gemeenschappelijke regelingen waarbij de gemeente Den Helder als centrumgemeente optreedt. Dit zijn de zogenaamde gedeponeerde archieven. De gemeente Den Helder heeft hierbij de zorg en het beheer van de archieven op zich genomen. De inhoud van deze archieven is in een afzonderlijke inventaris opgenomen. Het betreft: Vleeskeuringskring Den Helder Bescherming Bevolking A-Kring Noordholland a Regionale Ambulancedienst Stichting middelbaar technisch onderwijs in de kop van Noord-Holland N.V. Zeebad Huisduinen Brandstoffencommissie Weeshuis enz.. Tenslotte is achter in de inventaris een aantal bijlagen opgenomen. Vanwege de omvang van de lijsten zijn de zakelijke transacties (aankoop, verkoop, ruiling, erfpacht enz.) als bijlage opgenomen. Hetzelfde geldt voor de begrotingen en rekeningen en een plattegrond van de gemeente. SELECTIE, BESCHRIJVING EN VERNIETIGING In 1997 stonden in diverse kamers op de eerste verdieping van het stadhuis en in de archiefbewaarplaats stellingen en vierladenkasten vol met dossiers en ordners met een totale lengte van 1,7 kilometer (inclusief de financiële belegstukken). Het was noodzakelijk tot een compacter en toegankelijker archief te komen. De nieuwe Archiefwet 1995 onderkende deze – landelijke – situatie ook, want deze wet legde overheidsorganen de verplichting op de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden te vernietigen. Vanuit de toenmalige sectie registratuur van de bestuursdienst werd , in overleg met de provinciale archiefinspectie, deze extra taak door enkele mensen ter hand genomen, doch al snel werd duidelijk dat de bewerking van dit grote bestand zonder extra inzet niet tot een goed eind gebracht kon worden. Immers de dagelijkse gang van zaken mocht geen hinder ondervinden van de tijd die in het saneringsproject gestoken diende te worden. Er was gewoonweg te weinig capaciteit om dit bestand “er bij” te doen. Besloten werd de asssistentie in te roepen van een extern bureau. Dit werd de firma DoxSupport en vanaf 1 januari 2002 verleende dit bureau 2 dagen per week assistentie bij het selecteren en beschrijven van de dossiers. De selectie- en beschrijvingwerkzaamheden werden verricht door de dames Janny Lange, Leny Seegers en Wia Ipema en door de heren Wil Vaars en Maarten Haan (DoxSupport), terwijl Erich Stapersma (Dox Support) op de achtergrond de redactie van de inventarisbeschrijvingen toetste en de opzet verzorgde voor deze inleiding, en dit alles onder de stimulerende begeleiding van de heer Drs. C. Schabbing adjunct-archiefinspecteur van de provincie Noord-Holland. De bewerking van het archief is geschied op basis van de zogenaamde vernietigingslijst, zoals die in 1983 is vastgesteld door het toenmalige Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarnaast is rekening gehouden met de uitgave “Normen goede en geordende staat en criteria bewerking code-archieven” zoals die is vastgesteld door het Landelijk Overleg van Provinciaal Archiefinspecteurs (LOPAI). Tevens is gebruik gemaakt van de Leidraad voor de selektie op vernietiging van archiefbescheiden van gemeentelijke organen van de Brabantse Archief Selektie Commissie. Bovengenoemde uitgaven geven beginselen aan voor bewaring en vernietiging waarbij bescheiden, die de uitgangspunten van het beleid en de hoofdzaken van het verloop van de uitvoering van dat beleid weergeven, bewaard moeten blijven en bescheiden betreffende de beleidsuitvoering in het algemeen voor vernietiging in aanmerking komen. Daarnaast is rekening gehouden met plaatselijke zaken of gebeurtenissen met een voor Den Helder uniek of bijzonder karakter. Deze zaken zijn van vernietiging uitgezonderd. In het archiefbestand zoals het werd aangetroffen waren in veel gevallen duidelijk herkenbare dossiers te onderscheiden. Sommige dossiers of verzamelmappen moesten echter gesplitst worden om een juiste beschrijving mogelijk te maken. Hierdoor werden zaken en gebeurtenissen in de juiste context geplaatst. De bouwvergunningen en de milieuvergunningen zijn niet in deze inventaris opgenomen. Deze bevinden zich in een apart deelarchief en zijn vanaf de eerste vergunning tot en met de meest actuele aanvulling of wijziging op adres bij elkaar gebracht in één of meerdere mappen. Het splitsen van deze dossiers zou een behoorlijke klus zijn, terwijl de gebruikers hier juist weinig behoefte aan hebben. De algemene correspondentie over volkshuisvesting- en milieuaangelegenheden is wel in deze inventaris opgenomen. Ook het archief van de ambtenaar van de burgerlijke stand is niet in dit archief opgenomen. Vragen en verzoeken op genealogisch gebied worden door de afdeling publiekszaken behandeld waarbij het efficiënter is, deze stukken op één afdeling te houden. Het betreft hier met name de registers van geboorte, huwelijk, echtscheiding en overlijden alsmede de vroegere persoonskaarten. Als redactionele vorm is gekozen voor zakelijke dossieromschrijvingen, met die restrictie dat de handeling er aan wordt toegevoegd en dat de term “stukken betreffende”wordt weggelaten. Er is bij de start van de bewerking één neveningang aangetroffen namelijk die op de bestanden van de zakelijke transacties. Deze transacties waren in verzameldossiers opgeborgen en deze neveningang in de vorm van een papieren kaartenbak vormde de ingang op het bestand. Bij de bewerking is er voor gekozen om voor iedere transactie een apart dossier aan te leggen. Hierdoor is de kaartenbak komen te vervallen. De materiële toestand van het archief voldoet aan de nieuwste normen. Nietjes, paperclips en plastics zijn verwijderd en de dossieromslagen en dozen zijn vervangen door zuurvrij materiaal. De archiefstukken op zich bevonden zich in goede staat en waren nergens aangetast door vocht of schimmel. Na bewerking zijn de dossiers opgenomen in het geautomatiseerde systeem FileTrak. Hierbij kregen de dossiers nog een classificatienummer, die de plaats bepaalde in de inventaris. Na invoer van het complete bestand, is het bestand geconverteerd in een worddocument en omgezet naar een beschrijvende inventaris. Hierbij zijn de classificatienummers komen te vervallen. Van de vernietigde dossiers is een lijst aangelegd. Bij het begin van dit project had het te bewerken archief een omvang van 850 meter. Hiervan is uiteindelijk 350 meter voor permanente bewaring overgebleven. Aanwijzingen voor de gebruiker De volgorde van de dossiers binnen een rubriek zijn in principe chronologisch gerangschikt van oud naar jong, tenzij dit anders is aangegeven. Het is raadzaam wanneer bepaalde dossiers en/of zaken worden geraadpleegd, tevens de notulen van de raad- en collegevergaderingen te raadplegen alsmede van de commissies voor advies en bijstand aan raad en college. Alle besluiten die in de loop van de jaren zijn genomen, worden verantwoord in deze serie. Ook kan relevante informatie geput worden uit de jaarlijks opgemaakte begrotingen en rekeningen. De archieven van de diverse diensten zijn opgenomen in een apart hoofdstuk. De stukken die voortvloeien uit het taakgebied onderwijs, zijn alle ondergebracht onder het subhoofdstuk “onderwijs”. Het betreft hier zowel stukken over openbaar als bijzonder onderwijs. De inventaris beloopt de periode 1919-1994. De voorgaande inventaris (de zogenaamde AZC, Algemene Zaken en Comptabiliteit) beloopt de periode 1900-1918. Het kan voorkomen dat in verband met de ontwikkeling van een zaak, een dossier uit deze inventaris met een vroeger jaar aanvangt. Het archief is thans (2006) ondergebracht in de archiefbewaarplaats van de gemeente Den Helder. Het is de bedoeling dat het archief 1919-1994 in het jaar 2015 wordt overgebracht naar het Regionaal Historisch Centrum Alkmaar (RHCA) te Alkmaar. Aanvullingen Vanaf 2011 werd deze inventaris voorzien van aanvullingen. De archiefstukken zijn op de geëigende plaats in de inventaris ingevoegd onder de nrs. 15000-15004. Openbaarheidsbeperkingen Een aantal dossiers is vanwege privacy overwegingen van openbaarheid uitgezonderd. Het betreft de nrs.: Gebruikte literatuur Helderse Courant 18 november 2000. “Ach, ik bid en smeek u, laat mij terugkomen in Den Helder” vijfenzeventig jaar woningstichting door Peter Hovestad en Jan T. Bremer, oktober 1997. “Marinevliegkamp De Kooy: Beelden van een bevlogen eeuw" door W.F. Visée, Den Helder, 2001. “Een eerlijk zeemansgraf” door J.T. Bremer en L.R. Deugd, Helderse Historische Reeks no. 17, Den Helder, 2004. “Vissers aan het Marsdiep” door J.T. Bremer, Helderse Historische Reeks no. 16, Den Helder 2003. “Den Helder in de Tweede Wereldoorlog” door R. Schendelaar, Helderse Historische Reeks no. 18, Den Helder, november 2004. Nota “Bloembollenteelt in het Noordelijk zandgebied” van de provinciale waterstaat Noord-Holland. “100 jaar veiling en tuinder 1887-1987” van de Provinciale Veilingorganisatie voor Noord-Holland. “Den Helder stad aan het Marsdiep, Kroniek van Den Helder, Huisduinen en Julianadorp (1900-1999)", door R.Schendelaar, Helderse Historische Reeks no. 12, Den Helder, 2000. “Bedrijvigheid in Den Helder, door M. Vermooten., Den Helder, 1993. “Alle hens aan dek”, brochure gemeente Den Helder, 2003. Voortgangsrapportage Kop & Munt 2003. "Kerken in Den Helder" uitgave ter gelegenheid van de open monumendag 2005, door R. van Beckhoven en R. Schendelaar. "De dorpsscholen van Huisduinen en Julianadorp". Levend Verleden 16e jaargang, nr. 3 (maart 2004), door R. Schendelaar, een uitgave van de Helderse Historische Vereniging. "Den Helder gespiegeld met het verleden" door G.H. van Heusden, Den Helder, 1977. N.B. 1882 betreft het eigenlijke archief van de gemeente. De oudste stukken van de ingebrachte archieven bevinden zich in dat van Het Algemeen Weeshuis en gaan terug tot 1812, met retroacta uit 1795.

Datum
1919
Organisatie
Regionaal Archief Alkmaar
Franse bezetting
Hoge Raad der Nederlanden
Departement van Binnenlandse Zaken
Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Herengracht 380
1016 CJ
Amsterdam

020 52 33 87 0info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards