Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Duitse inval in Limburg

Duitse inval in Limburg

De Duitse inval in Limburg vond plaats in de vroege morgen van 10 mei 1940. De provincie vormde een belangrijk opmarsgebied bij de aanval in het westen. Als eerste richtte de strijd zich op enkele bruggen over de Maas. De Maaslinie hield niet lang stand. De zes Duitse divisies en de 4de Panzer-Division trokken in een paar uur tijd dwars door Limburg in de richting van Antwerpen en Brussel.

Filter op
Geen filters gevonden
Geen filters gevonden
Geen filters gevonden
Geen filters gevonden
Roermond, 'Limburgs Verzetsmonument'

Het 'Limburgs Verzetsmonument' te Roermond is opgericht ter nagedachtenis aan 22 Limburgse verzetsmensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in de strijd tegen de bezetter zijn omgekomen. Bakkerszoon Leo Moonen werd geboren op 31 augustus 1895 te Heerlen. Hij was secretaris van het bisdom Roermond. Na de Duitse inval in mei 1940 ontwikkelde priester Moonen zich tot de geestelijke leider van het humanitaire verzet in Limburg. Tijdens de bezetting stond hij vele mensen bij met raad en daad. Omdat de bisschoppen officieel hadden geprotesteerd tegen plannen van de bezetter gericht op studenten, jonge arbeidskrachten en voormalige dienstplichtigen, vond Moonen dat het consequent was ook onderduikers en joden uit de handen van de bezetter te houden, ze te voeden en te kleden en hun achtergelaten families en gezinnen geestelijk en materieel bij te staan. Met deze interpretatie wierp hij zich op als leider van de nieuw te vormen onderduikerorganisatie. Moonen was de geestelijk leider, kapelaan Naus uit Venlo en pater Bleijs uit Roermond waren de mannen van de praktijk, samen met Jan Hendrikx uit Venlo. Jan Hendrikx werd geboren op 2 april 1917 te Venlo. Na de middelbare school en de kweekschool probeerde hij in de jaren dertig een baan als onderwijzer te krijgen. Na drie jaar werkloosheid ging hij in Nijmegen pedagogie studeren. In het universitaire milieu putte hij inspiratie uit de denkbeelden van geweldloosheid en pacifisme van Gandhi. Hendrikx vertegenwoordigt het verzet van leken. Hij was de leider van Ambrosius, de Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers. Kapelaan Naus benaderde Hendrikx met de vraag een organisatorisch raamwerk op te zetten. In korte tijd ontwierp Hendrikx een werkschema voor een onderduikerorganisatie in de regio Venlo. Hij deed dit zo goed dat Leo Moonen hem in contact bracht met mensen die overal in het bisdom met soortgelijke plannen rondliepen. Het Venlose onderduikschema werd in het hele diocees overgenomen. Hendrikx kreeg de leiding over de Limburgse verzetsorganisatie. Verschillende Limburgse ideeën werden landelijk overgenomen. Verraad leidde in juni 1944 tot een overval op het pension Sint-Louis in Weert. Dit gebeurde op het moment dat daar de leidende figuren van de Limburgse onderduikdistricten zaten te vergaderen. Ook Jan Hendrikx werd gearresteerd. Via Vught verdween hij op 7 september 1944 naar het concentratiekamp Sachsenhausen. Tijdens het transport van Sachsenhausen naar Dachau kwam hij om het leven. Inmiddels was ook het werk dat Leo Moonen achter de schermen deed tot de Sicherheitspolizei doorgedrongen. Op 10 augustus 1944 werd Moonen in zijn Roermondse woning gearresteerd op beschuldiging dat hij degene zou zijn die een bisschoppelijke brief had opgesteld waarin de bisschoppen stelling namen tegen de nazificatie van de pers. Moonen werd onderworpen aan een verhoor. Tijdens de ondervraging kwam de SD'er Richard Nitsch met allerlei feiten die hij had verzameld uit verhoren van eerder vastgenomen verzetsmensen. Uiteindelijk besloot Moonen toe te geven. Hij beargumenteerde zijn stellingname door erop te wijzen dat dit zijn plicht was als secretaris van de bisschop. Pogingen Moonen vrij te kopen mislukten. Op 28 augustus 1944 werd Moonen op transport gesteld naar Vught. Vervolgens kwam hij via Sachsenhausen terecht in Bergen-Belsen, waar hij op 2 april 1945 aan tyfus bezweek. In een brief aan de vader van drs. Moonen, zei koningin Wilhelmina: 'Uw heerzoon was de ziel van het geestelijk verzet in Limburg en daardoor ook over het hele land. Talrijken hebben aan hem hun leven te danken en zeer velen hebben door zijn voorbeeld en zijn bezielende leiding die kracht van verzet en weerstand weten te handhaven. Met trots zal ik zijn daden van trouw aan God en aan het vaderland in herinnering houden. Mogen zijn werken van naastenliefde hem thans gebracht hebben bij God, Die ons aller begin en einde is'. Oprichting De totstandkoming van het gedenkteken werd mogelijk gemaakt door het 'Comité tot oprichting van een monument voor het verzet in Limburg', waarvan prins Bernhard beschermheer was. Onthulling Het monument is onthuld op 5 mei 1951 door Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard. Nadat prins Bernhard het omhulsel van het monument had afgenomen, bleef hij enige ogenblikken in militaire houding staan, terwijl de Koninklijke Harmonie van Roermond het Wilhelmus speelde. Vervolgens werden er nog meer kransen bij het beeld neergelegd. Het Tweede Kamerlid de heer J. Peters sprak daarna een herdenkingsrede uit.

Vervaardiger
ir. Alfons Boosten (voetstuk)
Organisatie
Nationaal Comité 4 en 5 mei
SD
Bergen-Belsen
Sachsenhausen
Monument
Maastricht, monument aan de Hoogbrugstraat

Het monument aan de Hoogbrugstraat in Maastricht herinnert aan de weerstand die een sectie van het grensbataljon van het 13 e Regiment Infanterie heeft geboden tijdens de Duitse inval op 10 mei 1940. In zijn boek 'Een dan oorlog in Zuid-Limburg 1940' beschrijft majoor Brongers aan de hand van gevechtsverslagen, hoe twee gewereneen rol hebben gespeeld in de vertragende gevechten in Maastricht. Zij waren ingedeeld bij het 13 e Grensbataljon ( 13 G .B.) en, gedekt door een geïmproviseerde zandzakversperring, opgesteld in de Hoogbrugstraat, daar waar deze overgaat in de Akerstraat. Op 10 Mei 1940, de eerste dag van de Duitse overval, was de terugtocht van de troepen in Zuid-Limburg in volle gang en walsten de Duitsers over elke tegenstand heen. Om nog zo veel mogelijk personeel over de Maasbruggen te laten ontsnappen, mochten deze pas op het laatste moment worden opgeblazen en was hardnekkige weerstand geboden. De sectie geweren tp stond onder bevel van de sergeant Van der Sande. Schutters waren de dienstplichtigen Rietveld en Plusjé. Omstreeks 05.15 uur verschenen in de Akerstraat Duitse pantserwagens. Rietveld loste het eerste schot en scoorde meteen een voltreffer. De eerste pantserwagen kwam tot stilstand en ook de tweede werd door treffers tot staan gebracht. Toen een derde wagen trachtte de andere weg te slepen, werd ook deze geraakt en bewoog niet meer. Wel bleef hij doorvuren met de boordmitrailleur en ook werd een 37 mm anti-tankkanon in stelling gebracht, waardoor de Nederlandse positie onhoudbaar werd. Van der Sande liet de geweren tp en zijn inmiddels beschadigde zware mitrailleur onklaar maken en trok zich met zijn sectie terug. Men bereikte omstreeks half zeven s morgens de westelijke Maasoever in door burgers geroeide bootjes. De Sint Servaesbrug was inmiddels om zes uur de lucht in gegaan en de Duitse opmars was even tot staan gebracht. Oprichting De oprichting van het gedenkteken was een initiatief van het Garnizoenscontact. Onthulling Het monument is onthuld in 1995.

Organisatie
Nationaal Comité 4 en 5 mei
Monument
Archief van P. D. Pool. Pieter Dirk Pool, geboren 13-9-1913 - overleden 4-2-1993. Verzetsdeelnemer.
Object

Archief van P. D. Pool. Pieter Dirk Pool, geboren 13-9-1913 - overleden 4-2-1993. Verzetsdeelnemer. Als directeur van de Distributiedienst Zeist voorzag P. D. (Pieter Dirk) Pool, samen met de meesten van zijn medewerkers, tijdens de bezettingsjaren onderduikers van distributiestamkaarten, bonnen en persoonsbewijzen. Op zijn huisadres, de Ernst Casimirlaan 2 te Zeist, had Pool een schuilplaats waar valse documenten, legitimatiebewijzen en een geheime zender werden verborgen. Ook had het gezin Pool onderduikers in huis, zoals de van oorsprong Duitse Joodse Renate Cohn (schuilnaam Riet van der Veen). In de loop van de tijd werden diverse personen waarmee Pool samenwerkte gearresteerd door de SD, waaronder zijn vriend Cornelis (M. C. ) Vlot met wie hij de groep rond Je Maintiendrai van bonkaarten voorzag. In juli 1944 deed de SD een inval in de woning van een medewerker van de distributiedienst waar stapels bonkaarten werden aangetroffen. Pool dook daarop onder en kwam in Zuid-Limburg terecht waar hij onder de schuilnaam Klaas Visser het verzetswerk voortzette als lid van de RVV (Raad Van Verzet) in de regio Brunssum/ Merkelbeek. Pool werd bovengronds beambte bij de Staatsmijn Emma, en lid van de Inlichtingendienst (ID) van de Landelijke Hulp aan Onderduikers (LO) die zich bezighield met het beschermen van verzetsmensen, het verzamelen van inlichtingen voor de Amerikanen betreffende Duitse posities, geschutsopstellingen, en troepenverplaatsingen. Ook was hij betrokken bij geallieerde wapendroppings. Na de bevrijding van Limburg, in september 1944, door de Amerikanen nam Pool (nog steeds onder zijn schuilnaam naam Klaas Visser) dienst bij de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) en kwam bij de militaire inlichtingendienst terecht waarvoor hij onder andere lijsten opstelde met te arresteren personen en adressen die door de geallieerden vermeden moesten worden. Daarnaast was Pool ook redacteur bij het blad Moed en Vertrouwen. Vanaf september 1944 trok Pool met diverse geallieerde legeronderdelen mee naar het nog bezette noorden, en maakte zo de bevrijding mee van onder andere Zeist en Apeldoorn. In mei 1945 werd P. D. Pool in Doezum (Groningen) met zijn, in juli/ augustus 1944 ondergedoken, gezin herenigd. Het archief bestaat uit een groot aantal diverse documenten en persoonlijke bezittingen van Pieter Dirk Pool uit de periode voorafgaand aan en gedurende de bezettingstijd, alsook een groot aantal naoorlogse documenten en memorabilia.

Organisatie
Verzetsmuseum Amsterdam
Spionage
Binnenlandse Strijdkrachten
SD
Getuigen Verhalen, Bommen en habijten, interview 05
Audio

De geïnterviewde maakt deel uit van de ervaringsgemeenschap van kloosterzusters (de Tilburgse Zusters van Liefde) die ondanks een gedeelde kloostercultuur (vaste dagorde en tijdstippen voor alles, vaste zwijguren en stipte gehoorzaamheid) in de verschillende huizen van de congregatie de oorlog verschillend hebben beleefd. Kloosterzuster Geertrude van de Leur was tijdens de Tweede Wereldoorlog werkzaam in het Sint Joseph ziekenhuis in Venlo. Ze is niet geëvacueerd en heeft de hele oorlog daar gezeten. Ze vertelt over zaken als de inval van de Duitsers, de bombardementen, haar geloof tijdens de oorlog, het verzorgen van patiënten in het ziekenhuis en uiteindelijk in de kelders, het verzorgen van voedsel en de omgang met de Duitsers, (Joodse) onderduikers en geallieerde patiënten. 00:00:00 - Zuster Geertrude vertelt over haar jeugdjaren, de gezinssituatie en de sfeer. Ze vertelt ook wanneer ze wist dat ze zuster wilde worden (dit was al op jonge leeftijd) en haar intrede in het klooster van de Zusters van Liefde. 00:07:05 - Uitbreken van de oorlog: beschietingen, de brug over de Maas wordt opgeblazen tijdens de inval om de Duitsers tegen te houden. 00:10:04 - Het ziekenhuis St. Joseph: de inrichting (ligging t.o.v. het klooster). 00:12:00 - Nacht van de inval: het exploderen van de brug, de overname van het ziekenhuis door de Duitsers, ze hadden niets meer te zeggen. Vernielingen van de Duitsers, de eerste lijken worden binnengedragen in het ziekenhuis. 00:16:03 - Het verzorgen van gewonde en zieke Duitsers: ze behandelde hen als medemensen vanuit haar geloofsovertuiging en omdat ze daartoe een vierde gelofte had afgelegd (gebruikelijk bij deze congregatie) om iedereen te verzorgen, ongeacht wie of waar. 00:17:30 - Hoeveel mensen in het ziekenhuis werkten: dokters, verpleegsters etc. 00:19:00 - Zuster Geertrude vertelt over een lastige Duitse patiënt die eens surrogaatkoffie in haar gezicht gooide en dreigde dat ze in een concentratiekamp zou komen. Deze patiënt werd weggevoerd naar Duitsland. 00:21:10 - Haar taken in het ziekenhuis. Dit was van alles, ze werkte op verschillende afdelingen. Op een gegeven moment werd ze hoofdzuster. 00:24:01 - De reis van zuster Geertrude naar Den Haag voor haar opleiding als kraamzuster. 00:26:06 - De spanningen van de oorlog, de bombardementen. Ze maakt duidelijk dat ze vrijwel nooit echt bang was. Ze vertelt over haar werkzaamheden in het mortuarium en een voorval waar ze wel van schrok: een lijk bewoog ineens en bleek toch niet dood te zijn. 00:28:00 - Contact tussen de zusters onderling. Ze vertelt dat er niet veel gepraat werd over angsten of gebeurtenissen. Ze hielden veel voor zich en hadden ook erg weinig tijd om met elkaar te praten. 00:32:56 - Gebedsleven tijdens de oorlog. Ze hielden zoveel mogelijk hun oude gebedstijden aan. 00:34:10 - Over het kelderleven tijdens de oorlog. Het naar beneden brengen van de patiënten als het luchtalarm ging. 00:36:30 - De overste(n) van het klooster. 00:39:08 - Einde deel 1. Deel 2 00:01:25 - De dagorde: deze bleef tijdens de oorlog zoveel mogelijk hetzelfde. Ze vertelt over de ‘silence’ (silentium). 00:09:59 - Onderduikers, razzia’s. Ze hadden ongeveer twintig onderduikers in het ziekenhuis. Ze vertelt ook de Duitsers die zo nu en dan langskwamen om te inspecteren en om te zoeken naar onderduikers. Het is hen niet gelukt om ze te vinden, aldus zuster Geertrude. Zo werd de directeur van het ziekenhuis gezocht. Op een gegeven moment heeft hij zichzelf aangegeven, maar hij werd na een tijdje gewoon weer vrijgelaten. Ze vertelt ook hoe de onderduikers gewaarschuwd werden en waar ze precies verborgen zaten. 00:19:09 - Kelderleven tijdens de oorlog. Met ingang van het najaar van 1944 zaten ze permanent in de kelders. 00:20:06 - Wie werkten in het ziekenhuis? 00:21:05 - Bombardement van het schoolhuis in het najaar van 1944: dit was vlakbij het ziekenhuis, meer dan tien zusters kwamen om het leven. De overlevenden van het schoolhuis kwamen naar het ziekenhuis. 00:26:58 - Kelderleven tijdens de oorlog, het dagelijks leven en het religieuze leven. Ze vertelt over het moment dat ze permanent naar de kelder verhuisden, toen het aantal bombardementen toenam. Ze heeft het over de inrichting van de kelder. 00:30:03 - Het praten van de zusters met de overlevenden van het schoolhuis bombardement, over hun spanningen en angsten. 00:33:02 - Het leven in de kelder: inrichting, waar sliep/leefde men? 00:37:46 - Einde deel 2. Deel 3 00:00:00 - De kelders, elektriciteit en brandstofvoorraden. 00:03:03 - Hoe het ziekenhuis aan voedsel kwam. 00:04:09 - Over mensen uit de oorlog waar zuster Geertrude nog persoonlijke herinneringen aan heeft. Zo vertelt ze over een patiënte die ze zich nog goed kan herinneren: Sjuulke Smeets en haar familie en hoe Geertrude hulp bood aan hen. Ook vertelt ze over zuster Martien. 00:13:00 - Joodse patiënten. Ze vertelt over twee gevallen uit de oorlog. Ze vertelt over ene meneer Van Wien, een bonthandelaar, die in het ziekenhuis is opgepakt door Duitsers die zich eerst hadden vermomd als rabbi’s. 00:17:00 - Over de evacuatie. Zuster Geertrude is niet geëvacueerd, net als de meeste andere mensen in het ziekenhuis. 00:20:05 - De laatste maanden van de oorlog: hoe kwam het ziekenhuis nog aan voedsel na de evacuaties, met het wegvallen van de infrastructuur? Geertrude vertelt over het ‘de boer op gaan’. Zusters gingen eten zoeken bij boeren in de omstreken. 00:23:03 - Duitse patiënten in het ziekenhuis. 00:24:59 - Het najaar van 1944 en verder. De Engelsen die oprukken naar de Maas, de beschietingen over en weer. 00:26:05 - Geallieerde soldaten als patiënten in het ziekenhuis. Zuster Geertrude vertelt over een Engelse soldaat, een patiënt, die met hulp van binnenuit uit het ziekenhuis wist te ontsnappen en met een vliegtuig in veiligheid werd gebracht. 00:30:03 - De bevrijding en hoe de zusters en anderen hierop reageerden. De wederopbouw van onder andere het ziekenhuis. 00:32:00 - De evacuatie: over de rugzakjes die de zusters als voorzorgsmaatregel hadden gemaakt, de inhoud ervan. 00:35:02 - Over de andere verpleegsters/verpleegkundigen (afgezien van de zusters) in het ziekenhuis. 00:37:01 - De onderlinge sfeer. 00:38:04 - Contact tussen het klooster en andere zusterhuizen en het moederhuis, tijdens de oorlog. 00:38:59 - Onderduikers. Ze vertelt het verhaal van haar broer die bij Philips werkte en werd opgepakt door de Duitsers, omdat hij ervoor zou hebben gezorgd dat de andere werknemers allemaal een Jodenster opdeden naar hun werk. Dit naar aanleiding van een Duits bevel om alle Joden bij Philips een gele ster te laten dragen. Geertrude vertelt echter dat een andere broer van haar dit had geregeld, maar de verkeerde door de Duitsers werd opgepakt. 00:41:59 - Einde deel 3. Deel 4 00:00:00 - Contact tussen zuster Geertrude (in Venlo) en haar ouders (in Eindhoven) tijdens de oorlog. Ze vertelt van een als Duitser verklede Engelsman die een bericht doorgaf. 00:03:10 - Zuster Geertrude vertelt wat ze het ergst vond tijdens de oorlog, namelijk dat ze ook veel mensen niet heeft kunnen helpen. 00:04:05 - De roeping van zuster Geertrude is niet veranderd door de oorlog. Ze vertelt over haar geloofsbeleving tijdens de oorlog. 00:06:04 - De interviewer laat foto’s zien en zuster Geertrude reageert hierop. Ze herkent sommige mensen en plaatsen op de foto’s. 00:09:02 - Wat deden de zusters en het overige ziekenhuispersoneel als het luchtalarm ging? Hoe kwamen de patiënten bijvoorbeeld in de kelders? Ze vertelt onder andere over een bevalling in de lift tijdens een bombardement. 00:13:03 - De ligging van het klooster t.o.v. het ziekenhuis en de kelders in het klooster. Waarom werden de kelders van het klooster niet gebruikt voor het onderbrengen van de patiënten? 00:15:15 - Einde deel 4.

Vervaardiger
Stichting Verhalis ©
Datum
1940
Liefde
Oral history
Tweede Wereldoorlog
Getuigen Verhalen, Bommen en habijten, interview 07
Audio

De geïnterviewde maakt deel uit van de ervaringsgemeenschap van kloosterzusters (de Tilburgse Zusters van Liefde) die ondanks een gedeelde kloostercultuur (vaste dagorde en tijdstippen voor alles, vaste zwijguren en stipte gehoorzaamheid) in de verschillende huizen van de congregatie de oorlog verschillend hebben beleefd. Martha Wilczek, geboren op 12-02-1912 Martha Wilczek is geboren in 1912 in Hamborn (Duisburg, Duitsland). In 1925 kwam ze naar Nederland en in 1931 is ze bij de congregatie van de Zusters van Liefde ingetreden. Zuster Martha Wilczek was bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog als kloosterzuster gevestigd in het schoolhuis in Roermond, totdat ze in het najaar van 1944 evacueerde per trein naar Groningen. Daar was ze als zuster werkzaam in een ziekenhuis van de Zusters van Liefde. Toen de Canadezen in 1945 het ziekenhuis innamen en de Duitsers weg moesten, brak ook de tijd aan dat zuster Martha terugkeerde naar Roermond. Ze vertelt over haar oorlogsbeleving als Duitse tussen Nederlanders, over haar geloof en roeping tijdens deze jaren en haar omgang met de andere zusters. Ook vertelt, onder andere, ze over de bombardementen, het halen van voedsel (‘de boer op gaan’) en het verbergen van onderduikers. Deel 1 00:01:06 - De jeugd van zuster Martha: het gezin waarin ze opgroeide (in noord-Duisburg, het Duitse Ruhrgebied), het werk van haar vader (Schiessmeister in een mijn), haar kloosternaam, haar zusjes en broertjes. 00:10:01 - Zuster Martha’s vertrek naar Nederland. 00:14:58 - Haar besluit om zuster te worden. Ze vertelt dat ze tijdens een bedevaartstocht in Kevelaer haar roeping ontving en over haar intrede in 1931 bij de Zusters van Liefde. 00:23:03 - Eerste jaren in het klooster: over haar tijd in Gulpen. Ze vertelt over haar taak als portierster aldaar en de inrichting van het huis. 00:31:06 - Vertrek vanuit Gulpen naar Roermond, daar was een veel groter huis. Ze arriveerde bij de zusters in Roermond vlak voordat de oorlog uitbrak, in het voorjaar van 1940. 00:33:03 - De inval van de Duitsers. Ze vertelt dat in het schoolhuis twee Luxemburgse deserteurs ondergedoken zaten. De Duitsers kwamen het huis wel doorzoeken, maar vonden niets. 00:40:06 - Einde deel 1. Deel 2 00:00:00 - Wat het voor zuster Martha betekende om Duitse te zijn tijdens de oorlog. Ze heeft hier onder geleden en door haar afkomst een zware tijd gehad. Ze vertelt wat ze zoal moest incasseren, dat er negatief over haar gepraat werd. 00:04:01 - Onderduikers, broeders uit Maastricht. Bominslag. Ze vertelt ook over een granaat die niet ontplofte omdat deze met zand was gevuld: volgens haar het resultaat van Duitse sabotage. Slachtoffers van bombardementen. 00:11:10 - Het ‘de boer op gaan’ in de omgeving, om voedsel (vlees, koren etc.) te vinden voor het klooster. Zuster Martha ging zelf ook regelmatig. 00:19:00 - Evacuatie: de voettocht naar de evacuatietrein, de overnachting in een fabriek en de reis naar Groningen. 00:22:02 - Zuster Martha’s verblijf in Groningen tijdens de oorlog: het korte verblijf in een bejaardenhuis van de zusters (want hier konden ze niet blijven wegens ruimtegebrek) en uiteindelijk het ziekenhuis van de zusters aldaar. Hier ging Martha aan de slag als zuster. Ze werkte daar graag. Ze vertelt over haar ervaringen in het ziekenhuis, toen ze voor zieken en gewonden zorgde. 00:33:00 - Canadese soldaten bereiken het ziekenhuis. Ze vertelt een verhaal over een Canadese en Duitse soldaat die samen familiefoto’s bekijken. Alle Duitsers moesten echter al gauw weg uit het ziekenhuis. 00:35:58 - Terugkeer vanuit Groningen naar Roermond. 00:38:29 - Einde deel 2. Deel 3 00:01:42 - Zuster Martha herinnert zich geen speciale geuren uit de oorlog. 00:02:03 - Hoe het was om als zuster in Groningen in het ziekenhuis Duitse patiënten te behandelen. Het gaat dan met name over haar ervaringen als Duitser. Gaat ook over haar taken in het ziekenhuis in Groningen. 00:05:59 - Of de oorlogstijd in Roermond invloed had op het kloosterleven. Volgens Martha viel dat erg mee, er vonden geen drastische wijzigingen plaats. Ze vertelt over de dagorde. 00:09:00 - Contact met familie. Brieven van en naar Martha’s familie in Duitsland worden geopend op het Zollamt. Ze vertelt over haar vader en het contact dat ze met hem had na de oorlog. Met geld van de ondergrondse kon ze naar Duitsland reizen. 00:15:02 - Hoe reageerden andere zusters in het klooster op het feit dat Martha Duits was? Ze merkte daar niet erg veel van, maar kan mogelijke roddelpraktijken wel begrijpen. Ze praatten hier nooit echt over. 00:18:05 - Tijdens de oorlog is zuster Martha nooit echt bang geweest. Ze wijdt weer uit over haar ‘Duits’ zijn en de manier waarop ze omging met de verschrikkelijke daden van de nazi’s. 00:19:07 - Contact tussen het klooster en de buitenwereld. 00:21:09 - Zuster Martha vertelt over haar tijd in Gulpen en de taken die ze op zich nam, zoals het portierster zijn. 00:25:01 - Over de oorlogstijd in Roermond. Ze vertelt over een nare gebeurtenis: ze bezocht met een andere zuster een huis waar iemand zou zijn overleden. Ze was er niet op bedacht dat het om een opgehangen iemand ging. 00:27:07 - Contact tussen het klooster waar Martha zat (Roermond) en zusters van andere kloosterhuizen. Ze vertelt onder andere over het bombardement van het schoolhuis in Venlo. 00:30:00 De moeder-overste van het klooster. 00:31:04 - Zuster Martha vertelt wederom over haar ‘Duits’ zijn en dat ze ‘vernederlandst’ is. Wat Duitsland heeft gedaan, vindt ze verkeerd, ze moet echter aanvaarden dat het ‘haar’ land is dat de oorlog is begonnen. 00:33:04 - De onderlinge sfeer in het klooster. Ze praatten volgens Martha niet veel met elkaar over de gebeurtenissen tijdens de oorlog. Gaat ook weer over het Duits zijn van Martha en hoe ze hiermee omging en nu over denkt. 00:41:25 - Einde deel 3. Deel 4 00:00:00 - Roeping en geloof tijdens de oorlog. Zuster Martha vertelt dat haar roeping en geloof tijdens de oorlog zijn bevestigd. De oorlogservaringen versterkten haar geloof. Ze vertelt ook hoe haar gebed klonk. Ze aanvaart de oorlogstijd als iets wat haar sterker heeft gemaakt. Ieder mens heeft dalen en pieken in zijn of haar leven. 00:06:01 - De toestand van het klooster en de achtergebleven zusters na Martha’s terugkeer uit Groningen, na de oorlog. 00:07:55 - Over het werk dat Martha tijdens de oorlog en daarvoor heeft verricht, ook over wat ze het leukst vond om te doen. Ze vertelt ook over haar manier van werken, dat ze geen enkele opdracht/taak weigerde. Toch viel dit niet altijd mee. 00:12:05 - Gelofte van gehoorzaamheid. 00:13:01 - Over de oorlogstijd in Roermond. Verschillende eerder genoemde aspecten komen nogmaals, kort aan de orde. 00:15:03 - De evacuatie naar Groningen. Over de voettocht naar de trein, de overnachting in de fabriek en de treinreis. 00:19:08 - Einde deel 4.

Vervaardiger
Stichting Verhalis ©
Datum
1940
Tweede Wereldoorlog
Discriminatie
Integratie
Grubbenvorst, 'Herdenkingsmonument 40-45'

Het 'Herdenkingsmonument 40-45' in Grubbenvorst (gemeente Horst aan de Maas) is opgericht ter nagedachtenis aan alle medeburgers die tijdens de bezettingsjaren door oorlogshandelingen zijn omgekomen en aan de geallieerde militairen die hier zijn gesneuveld. Pastoor Henri J. Vullinghs was zoon van een Sevenumse brouwer. Hij stond bekend als een verdraagzaam mens met een brede culturele belangstelling, met name op muziekgebied. Ervaringen tijdens zijn studie in Italië met het fascisme van Mussolini hadden de kiem gelegd voor diepe haatgevoelens ten aanzien van deze politieke stroming. Nadat hij in 1918 in opdracht van de bisschop van Roermond in Helden-Grashoek een parochie had gesticht, werd hij in 1939 benoemd tot pastoor in Grubbenvorst. In zijn preken vroeg hij geregeld aandacht voor de politieke wantoestanden in Duitsland. Vlak na de Duitse inval op 10 mei 1940, zei hij na het zien van de Duitse militaire overmacht vanaf zijn preekstoel: 'Onze soldaten kunnen niets meer doen. Nu is het de beurt aan ons. Wij zullen de Duitsers dwarszitten waar wij kunnen.' Al spoedig ontpopte pastoor Vullinghs zich in Limburg als pionier van het humanitair geïnspireerd verzet tegen het nationaal-socialisme. Zijn besluit om samen met zijn kapelaan Jean Slots in het begin van de oorlog Franse krijgsgevangenen te helpen die uit Duitse gevangenschap waren ontsnapt, werd in Grubbenvorst gezien als een logisch gevolg van zijn manier van denken. Toen het aantal gevluchte Franse krijgsgevangenen afnam, ging de pastoor over op hulp aan joodse onderduikers en gecrashte geallieerde vliegeniers. Hij was nauw betrokken bij het opzetten van vluchtroutes door Noord- en Midden-Limburg. Via Vullinghs' relaties in de muziekwereld (hij had behalve in Italië ook in de Verenigde Staten muziek gestudeerd) en ook door zijn uit Grashoek afkomstige vriend, de journalist Mathieu Smedts, arriveerden in 1942 de eerste, voornamelijk joodse onderduikers in Grubbenvorst. In zijn zondagspreken riep Vullinghs de gelovigen herhaaldelijk op kleren af te staan 'voor een bepaald doel, dat intussen algemeen bekend is'. Pastoor Vullinghs liet zich niet onbetuigd en ook de bezetter kreeg lucht van zijn activiteiten. Op 1 mei 1944 bereikte koster Stappers in Grubbenvorst de waarschuwing dat de Sicherheitspolizei vanuit Venlo onderweg was om de pastoor op te pakken. Stappers spoedde zich naar het klooster waar Vullinghs woonde sinds zijn pastorie door een bominslag was getroffen. Maar de pastoor was op zijn fiets al op weg naar de kerk. Nog op straat werd Vullinghs gearresteerd. In juni 1944 werd hij o.a. in gezelschap van de eveneens gearresteerde secretaris van het bisdom Roermond, Leo Moonen, overgebracht naar het kamp Vught. Op 6 septmber werd hij op transport gesteld naar het concentratiekamp Sachsenhausen en vandaar naar het kamp Bergen-Belsen, waar hij eind maart 1945 meer dood dan levend aankwam. Op 9 april 1945 stierf verzetspionier Vullinghs aan de gevolgen van dysenterie. Onthulling Het oorspronkelijke monument is onthuld op 18 juni 1949 door deken L. Debye uit Horst. Het nieuwe gedenkteken is onthuld op 4 mei 1995 door de burgemeester en de voorzitter van het Oranje Comité.

Vervaardiger
Appie Drielsma (zuil)
Organisatie
Nationaal Comité 4 en 5 mei
Bergen-Belsen
Sachsenhausen
Burgerslachtoffers
Monument
Wilson
Archief

<p xmlns="urn:isbn:1-931666-22-9"> De collectie werd begin 1976 aan de toenmalige Sectie Krijgsgeschiedenis geschonken door de weduwe van Wilson, mevrouw R.A.J. Wilson-Du Gardein. Naast de in de inventaris beschreven archiefstukken bestaat de collectie uit boeken, brochures, tijdschriften en een achttal fotoalbums. Deze hebben ondermeer betrekking op excursies militaire aardrijkskunde uit de jaren dertig, het gevechtsterrein in Noord-Limburg en Oost-Brabant na de meidagen van 1940 en op Wilsons reizen door Nederlands-Indië. Alle foto's die genoemd worden in de inventaris, komen voor in deze albums. <lb/> De rubrieken I t/m VII bestaan uit beschrijvingen van stukken die Wilson als militair heeft ontvangen en opgemaakt. Rubriek VIII bevat hoofdzakelijk uit privé-correspondentie. <lb/> In rubriek IX bevinden zich stukken die Wilson heeft verzameld als bronmateriaal voor de militaire geschiedenis. Deze vormen een afzonderlijke rubriek omdat niet blijkt dat deze stukken hem uit hoofde van zijn functie werden toegezonden of door hem werden opgesteld. Dit is dan ook de reden waarom ze afzonderlijk werden gerubriceerd. Rubriek X bevat een afzonderlijke serie publicaties, die in 1976 als onderdeel van de collectie aan de sectie Krijgsgeschiedenis zijn geschonken. Zij zijn voor het merendeel door Wilson zelf geschreven. <lb/> Rubriek XI bestaat uit biografische gegevens over Wilson die later aan de collectie werden toegevoegd. </p> <p xmlns="urn:isbn:1-931666-22-9"> De archiefstukken in de collectie werden in 1977 geordend en beschreven door drs. J.P.C.M. van Hoof. De toen gemaakte inventaris is opgenomen onder inv.nr. 89. De inventaris werd in 2009 aangepast en gedigitaliseerd door dr. F.T.J. Godin. <lb/> De looptijd van de collectie omvat de jaren 1907-1970. De collectie is volledig openbaar. </p>

Datum
1 januari 1907
Organisatie
Nederlands Instituut Militaire Historie
Peel-Raamstelling
Archief van A. Roodenburg. Alfred (Fred) Roodenburg, geboren Amsterdam 23 november 1936.

Archief van A. Roodenburg. Alfred (Fred) Roodenburg, geboren Amsterdam 23 november 1936. Schuilnaam Freddie van den Burg. Gehuwd met A.C. Roodenburg-Wijnen, Amsterdam 12 september 1939. Drie kinderen, vier kleinkinderen. Jodenvervolging. Fred Roodenburg is als enig kind afkomstig uit een Amsterdams Joods gezin, vader en moeder werkten bij De Bijenkorf, respectievelijk als statisticus en verkoopster. Hij was bijna 7 jaar, toen hij in november 1943 uit Amsterdam werd weg gesmokkeld, mogelijk uit ‘de crèche’. Dankzij de daadkracht van het studentenverzet en Hanna van de Voort uit Tienray werd hij in Noord-Limburg in veiligheid gebracht. Dit studentenverzet werd vooral door medische studentes gepleegd. Zij stonden onder leiding van P.A. (Piet) Meerburg (1919-2010). De groep bracht meer dan 350 kinderen naar pleeggezinnen en kreeg later bekendheid als de Amsterdamse Studenten Groep De kinderen waren bijna allemaal weggesmokkeld uit de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam. In deze schouwburg werden Joden voor deportatie verzameld. De crèche was 1 september 1942 – 1 oktober 1943 in gebruik. In totaal doken in Tienray en omgeving rond de 110 Joodse kinderen onder. Deze kinderen werden bij pleeggezinnen in en rond Tienray ondergebracht. Zo werden alle kinderen van de ondergang gered, op vier kinderen na. Wat de samenstelling van deze groep betreft, is bekend dat het twee keer zoveel jongens als meisjes waren. Hun gemiddelde leeftijd was 9,5 (meting 1 november 1943). Bijna tweederde van deze kinderen was in Amsterdam geboren. De kinderen kregen een schuilnaam en een identiteitskaart van het Centraal Bureau voor Kinderuitzending uit het gebombardeerde Rotterdam, zodat de oudere kinderen en hun pleegouders op de plattegrond van deze stad moesten oefenen. Ook volwassen joden vonden in Tienray en omgeving onderdak. De al genoemde J.C.M. (Hanna) van de Voort (1904-1956) heeft vanaf mei 1943 samen met de Nijmeegse student Nico Dohmen (1921-2010) en de Joodse onderduiker Kurt Loewenstein de leiding gehad over deze reddingsactie. Zij organiseerden voor arme pleegouders een geldelijke vergoeding, kleding en schoeisel. De benodigde bonkaarten voor kleding en voedsel kwamen uit Amsterdam. Hun initiatief werd door veel mensen ondersteund, omdat Van de Voort grote bekendheid genoot. De Rooms-Katholieke kerk en het verzet (via de verzetskrant 'Voor de Vrijheid' ) steunden de reddingsactie. Roodenburg werd bij Antoon en Wilhelmina Clevis in Broekhuizenvorst ondergebracht, waar hij Freddie van den Burg ging heten. Tot bijna een jaar na de bevrijding bleef hij bij zijn pleegouders, omdat zijn ouders waren omgebracht. Daarna werd hij door een oom en tante in Amsterdam opgenomen. Een bijzonder aspect van de onderduik was dat de Joodse kinderen voor katholiek moesten doorgaan. Het meest indrukwekkend in Roodenburgs bestaan als onderduiker waren de vele keren dat hij zich moest verstoppen. In de nacht van 31 juli op 1 augustus 1944 vond er een razzia plaats en werden enige pleegvaders gearresteerd. Ook was er een inval bij Van de Voort, waarbij zij werd gearresteerd en gemarteld, met blijvend letsel als gevolg. De inval was het gevolg van verraad. Enkele kinderen werden als gevolg van de inval meegenomen. Vier van hen kwamen in 1944 in concentratiekamp Auschwitz om het leven: Floortje de Paauw (15 december 1933), Wim de Paauw (17 december 1934), Louis van Wezel (16 mei 1936) en Dick van Wezel (6 maart 1934). Van de Voort was door de Duitse politie naar een cel in Vught gebracht, omdat zij voor de initiator van de reddingsactie werd gehouden. Zij liet ondanks martelingen niets los. Na negen dagen werd ze vrijgelaten, dankzij de tussenkomst van de Amsterdamse studente Mieke Mees die vermoedelijk bereid is geweest om met een hoge Duitse officier om te gaan. Van de Voort hield aan haar mishandeling blijvend letsel over. Ook kreeg zij als gevolg van de doorstane spanningen een hartkwaal, zodat zij naar de oorlog haar werk niet kon hervatten. Nico Dohmen ging aan posttraumatische depressies lijden, waarvoor hij in Noorwegen genezing zocht. Hij was actief bij de Kriterion groep, studeerde psychologie en ging bij Philips werken. Vrijwel direct na de oorlog verzamelde Mien van de Voort, een zus van Hanna, foto's van circa vijftig kinderen, en vroeg de kinderen of hun pleegouders naar hun verhaal. Deze verhalen bundelde zij in het ‘Tienray album’ dat ze aan haar zuster gaf. Dit album werd later met enkele berichten aangevuld. Van de Voort en Dohmen werden in 1984 geëerd met de Yad Vashem Medaille – in haar geval een postume onderscheiding, die zij niet gewild heeft. In Tienray staat sinds 1989 op het Hanna van de Voort-plein een bronzen beeldengroep waarmee deze verzetsgroep geëerd wordt. Het stelt drie kinderen voor, die in hun regenjassen met capuchons schuilen voor de regen (ontwerp Elly van den Broek). Roodenburg volgde na de bevrijding de 4-jarige MULO en kreeg functies in het bedrijfsleven en in het onderwijs. Hij organiseerde na twee jaar voorbereiding op 4 juni 2003 een bijeenkomst van de ‘kinderen’, in het Verzetsmuseum Amsterdam. Zijn initiatief bracht 34 ‘kinderen’ en vijf betrokken helpers bij elkaar. Roodenburg publiceerde na vier jaar onderzoek in 2011 in eigen beheer het tweedelige boek ‘Alsof het mijn eigen kind was’. Dit boek is een bronnenuitgave maar ook een hommage aan de pleegouders, die Roodenburg uit de anonimiteit wilde halen. Uitgangspunt van het onderzoek was een naoorlogse namenlijst van Nico Dohmen (de belangrijkste bron voor Roodenburgs onderzoek). Roodenburg moest toegeven dat het niet meer mogelijk was om elk onderduikverhaal te reconstrueren. Wel kon hij veel 'kinderen' hun portret uit het 'Tienray album' overhandigen. Zijn boek werd enthousiast ontvangen, met name in de regio van Tienray. Het archief is het werkarchief van Roodenburgs onderzoek naar de Joodse kinderen, die in Tienray en omgeving ondergedoken zaten. Daarbij twee reproducties van het 'Tienray album'.

Organisatie
Verzetsmuseum Amsterdam
Amsterdamse Studenten Groep
Amsterdam
Philips
Object
Kindertransporten 'Joodse kinderen in kamp Vught' - Interviews (2003) en documentaires (2007)
Audio

Op 6 en 7 juni 1943 vertrokken twee treinen met Joodse kinderen uit kamp Vught. Alle kinderen onder de 16 moesten weg, hun moeders mochten mee. Er werd gezegd dat ze naar een speciaal kinderkamp in de buurt zouden gaan. Maar de treinen gingen naar het doorgangskamp Westerbork. En vervolgens naar Sobibor in Polen. De bijna 1300 joodse kinderen werden hier vrijwel direct na aankomst om het leven gebracht. Januari 2003 werden acht interviews van elk 2 uur afgenomen met nabestaanden van deze kindertransporten. De geïnterviewden werd gevraagd naar: - hun leven voor de oorlog - begin van de oorlog, verwachtingen - razzia’s - waar ze waren toen ze opgehaald werden en hoe dat ging - Hollandsche Schouwburg - over hun aankomst en registratie in Kamp Vught c.q. Durchgangslager Herzogenbusch - het dagelijks leven in Kamp Vught - de kindertransporten - hoe ze verder de oorlog doorkwamen - na de bevrijding, terugkeer Zeven van de geïnterviewden, mensen die de kampen overleefden, vertellen het verhaal van de kinderen – en van zichzelf. De geïnterviewden waren, behalve Jules Schelvis en Dave Furth, direct betrokkenen bij de kindertransporten vanuit Vught van 6 en 7 juni 1943 naar Sobibor. Jules Schelvis vertelt over Sobibor zelf en hoe hij kampen en getto’s in Polen overleefde (in ‘Eindpunt Sobibor’). Twee van hen zijn kinderen die niet mee hoefden. De een, Ernst Verduin, omdat hij ziek was en de ander, Koos Valk, omdat hij uit een groot gezin afkomstig was. Twee vrouwen, Lotty Huffener-Veffer en Kitty Andriesse-Wurms, vertellen over hun zusje en ouders respectievelijk moeder die met het kindertransport gingen. Zij blijven achter in Vught en gaan met een van de laatste transporten in september 1944 via Auschwitz naar een werkkamp waar zij voor Telefunken werkten. Een vrouw, Anny Sulzbach, vertelt (in ‘Moeder en kind’) hoe moeilijk het leven in het kamp was voor haar tweejarig dochtertje en hoe ziek de kinderen waren van heimwee en ellende. Zij gaan met het kindertransport, maar worden in Westerbork uit de trein gehaald. Een man, Jacques Furth, vertelt (in ‘Het kind dat moest onderduiken’) hoe opgelucht hij is dat zijn zoon is ondergedoken. Zijn vrouw, die de kampen niet overleefde en zijn zoon, Dave Furth, op latere leeftijd, verwijten hem dat hij het kind niet bij zich heeft gehouden. Het wetenschappelijk belang van deze getuigenissen is groot. Er zijn weinig ooggetuigenverslagen van de kindertransporten uit Vught, die gelden als een zeer uitzonderlijke gebeurtenis in de geschiedenis van de Jodenvervolging in Nederland. De achtergrond van de rigoureuze beslissing om in één keer alle kinderen te deporteren ligt in de aard van kamp Vught. Concentratiekamp Vught was tijdens de Tweede Wereldoorlog het enige SS-concentratiekamp buiten Nazi-Duitsland en het door Duitsland geannexeerde gebied. Mannen, vrouwen en kinderen werden in aparte barakken geplaatst, in tegenstelling tot in Polizeiliches Durchgangslager Westerbork waar de Joodse gezinnen bijeen konden blijven. Binnen het brute kampregime in het Joodse deel van kamp Vught waren kinderen het meest kwetsbaar; ze zorgden voor veel ziekten en – in de ogen van de SS’ers – overlast. Dit heeft waarschijnlijk een rol gespeeld in de plotselinge deportatie. Naar voren komt dat alle geïnterviewden van hun familieleden gescheiden werden zodra ze in Durchgangslager Herzogenbusch kwamen. Vanaf dat moment is men op zichzelf aangewezen. Communicatie met elkaar en met de buitenwereld is er nauwelijks tot niet. De geïnterviewden vertellen over de impact die de willekeur van kampleiding, de straffen, de uitsluiting, de angst op hen heeft maar ook vertellen zij over hoop, overlevingsdrang, menselijkheid en vriendschappen die het mede mogelijk maakte dat ze het, toen onvoorstelbare, overleefden. Geschreven primaire bronnen van de uitzonderlijke gebeurtenissen rond de kindertransporten zijn er weinig. Het betreft vooral dagboekfragmenten (zoals die van David Koker en Klaartje Walvisch) en een enkele bron zoals de brief van de Joodse kampleiding met de slechte tijding. Geschreven secundaire bronnen vinden we in naoorlogse getuigenissen. Mondelinge secundaire bronnen zijn zeldzaam en uniek, omdat er nauwelijks overlevenden zijn.

Vervaardiger
Huffener, kand. M.C.C.
Datum
1938
Liefde
Februaristaking
Rode Kruis
Inventaris
Archief

‘De Osse Bende’, 1930-1939 De neergaande economische ontwikkelingen en de grote werkeloosheid zorgden voor toename van de sociale onrust en criminaliteit in Oss. Een van de redenen was het vertrek van de Jurgens’ boterfabrieken aan de Kruisstraat naar Rotterdam, gevolgd door de afdeling margarine van de firma Hartog. Uit de opgemaakte processenverbaal in de bewuste periode, blijkt dat het telkens ging om één of twee personen, van een bende was geen sprake. De meesten van hen behoorde tot een sociale groep van eenvoudige komaf, een vrij landleven gewend, met een hoog solidariteitsgevoel die zich verzetten tegen de fabrieksbaronnen. Hun ouders bleken vaak in de voorafgaande decennia al betrokken te zijn geweest bij soortgelijke criminele activiteiten. Hun gedrag werd ook wel beschouwd als een soort verzetsdaad tegen het heersende regiem in de Osse fabrieken. Dat regiem bestond uit lange werktijden en strikte regels, met strenge boetebepalingen. Door het hoge aantal werklozen in een omgeving met weinig politietoezicht, was de verleiding groot om op inbrekerspad te gaan. In hun vaste stamkroeg D’n Bergsche Boer, gelegen op het Schaijks veld, pochten ze vaak in beschonken toestand over hun heldendaden van veelal kippendiefstallen, woninginbraken, roofovervallen en noodlottige branden. Hier werden de plannen gesmeed. De houdster van deze stille kroeg ‘Hanneke Martekus’ stond de vaak jonge bendeleden met raad en daad bij. Was de slag gelukt dan ontving zij het door haar vastgestelde percentage van de buit. Voor de politie was het moeilijk om voldoende bewijsmateriaal tegen haar te verzamelen. Als de politie een inval deed in het bewuste café kon men via de achteruitgang het Teugenaarspad op om zo in de Osse Heide een goede verstopplek te vinden. In die periode speelde ook de oplichtingpraktijken van verzekeringsagent Snabel, die in samenwerking met de Osse criminelen heel wat inbraken en branden organiseerde.

Datum
1 januari 1856 - 1 januari 1950
Het Nationale Dagblad
Weerbaarheidsafdeeling
SD
Demka Staalfabrieken te Utrecht
Archief

Geschiedenis van het bedrijf DE IJZERGIETERIJ IN MARTENSHOEK De oorsprong van de Demka Staalfabrieken BV ligt in Martenshoek (gem. Hoogezand, prov. Groningen). Kort na 1850 begon Ewe ten Oever daar een ijzergieterij. In 1882 trad Jan Menzo de Muinck Keizer tot de firma toe en in 1891 werd hij eigenaar. Het bedrijf kreeg later de naam IJzer- en Metaalgieterij J.M. De Muinck Keizer. De Muinck Keizer verkreeg uit Duitsland de licentie van het procédé van reformstaal en het alleenrecht op de productie ervan in Nederland. Daarmee werd in 1902 in Nederland voor het eerst staal gefabriceerd. VERPLAATSING VAN HET BEDRIJF NAAR ZUILEN De gieterij groeide langzaam en na 1911 kon de productiecapaciteit worden uitge-breid. In 1915 werd het bedrijf verplaatst naar de gemeente Zuilen. Daarmee werd een gunstige ligging verkregen ten aanzien van de machinefabrieken en scheeps-werven in Amsterdam en de machine-industrie in Twente. De nieuwe staalfabriek met walserij kwam op een terrein tussen het Merwedekanaal, de Amsterdamsche Straatweg en de spoorlijn Amsterdam-Utrecht te liggen. Een aantal werknemers ver-huisde vanuit Groningen met het bedrijf mee naar Zuilen. Demka heeft een belangrijke rol gehad bij de ontwikkeling van de gemeente Zui-len. In 1913 had zich in Zuilen ook al de firma Werkspoor uit Amsterdam gevestigd. Voor de werknemers van beide fabrieken werden, met steun van de gemeente Utrecht, in het midden van de jaren tien op het grondgebied van de gemeente Zui-len de nieuwe woonwijken Elinkwijk en Zuilen aangelegd. De gemeente Utrecht had de grond gekocht en in erfpacht uitgegeven, en verleende subsidie voor de nieuwbouw. In 1954 zou dit deel van Zuilen worden geannexeerd door de gemeente Utrecht. VAN FAMILIEBEDRIJF NAAR NAAMLOZE VENNOOTSCHAP Om het financieel mogelijk te maken het bedrijf verder te vergroten, werd het fami-liebedrijf in 1917 omgezet in een naamloze vennootschap Nederlandsche Staalgiete-rij v/h J.M. de Muinck Keizer. Twee zoons van Jan Menzo, Alle Sijtse en Menzo de Muinck Keizer, werden tot directeur van de vennootschap benoemd. Hun vader bleef tot 1925 als directeur en tot vlak voor zijn dood in 1932 als gedelegeerd com-missaris nauw bij de onderneming betrokken. In 1920 en 1921 vond er een grootschalige advertentiecampagne plaats voor gie-terijproducten onder het gedeponeerde merk "Demka", afgeleid van de eerste letters van de achternaam van De Muinck Keizer. Al snel stond de fabriek bekend als de Demka. Toch duurde het nog tot 1952 voordat Demka formeel als fabrieksnaam werd gebruikt. MOEILIJKE JAREN In september 1918 werd in IJmuiden de NV Nederlandsche Hoogovens en Staalfa-brieken opgericht. De plannen van Hoogovens voor de bouw van een voorlopig klein staal- en walsbedrijf lieten zich goed combineren met de uitbreidingsplannen van J. M. de Muinck Keizer. In januari 1919 sloot het bedrijf een overeenkomst met Hoogovens, dat daarmee voor een bedrag van drie miljoen gulden de helft van de aandelen van de Nederlandsche Staalgieterij verwierf. Beider productie werd op el-kaar afgestemd, zodat ze elkaar onderling niet beconcurreerden. De naam van het bedrijf wijzigde in NV Nederlandsche Staalfabrieken v/h J.M. de Muinck Keizer. De uitbreidingsplannen van de staalfabriek verliepen niet zonder problemen. In 1921 waren de uitbreidingsplannen feitelijk uitgevoerd, maar door vertraging in de leveringen en de moeilijke economische situatie zou het tot 1923 duren voordat het eerste staal met de Siemens-Martinovens kan worden gegoten. In maart 1922 werd de fijnstraat van de walserij in werking gesteld. Hierop werden in het buitenland aangekochte halffabrikaten tot stafijzer gewalst. De productie bestond in de jaren twintig verder uit staalgietwerk, blokken voor de fabricage van naadloze buizen, smeedblokken en speciaal gietijzer met een laag koolstofgehalte ("lowcar"). De fabriek werd in die jaren uitgebreid met een vormerij en modelmakerij en bestaande gebouwen werden vergroot. De staalovens moesten in 1924 wegens ge-brek aan afzet en sterke buitenlandse concurrentie weer worden stilgelegd. Tot 1937 bleef slechts één Siemens-Martinoven in productie. Ook de walserij stond in de jaren twintig langdurig stil bij gebrek aan orders. UITBREIDING IN DE JAREN DERTIG Na de crisisjaren ging het beter. Het fabricageprogramma werd uitgebreid met spe-ciaalstaal en meer ingewikkelde gietstukken. Contacten met de staalindustrie van Frankrijk, Duitsland, België en Luxemburg leidden tot betere verhoudingen op de Europese markt en de vorming van een internationaal staalkartel gaf nieuwe impul-sen. Er werden plannen ontworpen voor de uitbreiding van de walserij en de bouw van een draadtrekkerij en draadverzinkerij. In het jaarverslag over 1937 wordt ge-meld dat alle afdelingen in vol bedrijf zijn en in 1939 komt het personeelsbestand boven de 1000 mensen. In 1940 werd begonnen met de fabricage van getrokken en geschilde staven bestemd voor automatenstaal. De fabricage werd uitgevoerd door de nieuwe afdeling koudbewerking, die ook getrokken draad produceerde. Er kwam een nieuwe knuppeloven en de productie van staafijzer werd fors uitgebreid. Men ging op zoek naar mogelijkheden tot uitbreiding van het fabrieksterrein. Demka kocht een terrein op industrieterrein Lageweide aan de overzijde van het Merwedekanaal. De plannen voor dit terrein kwamen echter vanwege de oorlog pas eind jaren veertig van de grond. DE OORLOGSJAREN Tijdens de Tweede Wereldoorlog ging de productie door, maar zij bleef voor de Ne-derlandsche Staalfabrieken niet zonder gevolgen. Mei 1941 werd het terrein in Zui-len getroffen door een bominslag en er was veel schade aan de gebouwen. De voor-raden grondstoffen en verschillende machines uit de fabriek werden weggevoerd. Op last van de bezetter werd overgegaan op producten die nodig waren voor de Duitse industrie, zoals spoorwielen en granatenstaal. Gebruikte grondstoffen, productie en het energiegebruik dienden uitgebreid verantwoord te worden aan de door de Duitse autoriteiten ingestelde rijksbureaus. Het bedrijf werd verplicht hoogwaardig staal te leveren aan Duitsland, waarbij het kwalitatief mindere halffabrikaten terugkreeg. De productie viel terug door een gebrek aan grondstoffen en personeel. In sep-tember 1944 werd de stroomlevering aan het bedrijf stopgezet, waardoor de machi-nes helemaal stil kwamen te liggen. In januari 1945 werd de afdeling staalgietwerk getroffen door bommen die bestemd waren voor de spoorbrug over het Merwede-kanaal. UITBREIDING EN MODERNISERING NA DE OORLOG De herstelkosten voor de geleden oorlogsschade werden ruimschoots vergoed en gevorderde machines en grondstoffen konden worden teruggehaald. In het najaar van 1945 stelde de minister van Handel en Nijverheid een "Commissie voor de be-studeering van de uitbreiding van de IJzer- en Staalindustrie" in. In samenwerking met deze commissie werden door de Nederlandsche Staalfabrieken plannen ont-worpen voor de modernisering en uitbreiding van het bedrijf. Het personeelbestand werd aanzienlijk uitgebreid en de productie verhoogd. Er werd veel geïnvesteerd in de ontwikkeling en het onderzoek naar nieuwe producten en fabricagetechnieken. Men maakte studiereizen naar het buitenland, om zich op de hoogte te stellen van nieuwe mogelijkheden op het gebied van fabricage en verwerking van staal. Met De-fensie werden plannen gemaakt voor de oprichting van een perserij voor de fabrica-ge van naadloze buizen en granaten. Het eigen laboratorium ontwikkelde nieuwe materialen en producten en onderzocht nieuwe toepassingsmogelijkheden. Het gedeelte aan de overzijde van het Merwedekanaal (later Amsterdam-Rijnkanaal) - fabrieksterrein Lageweide (Noord) - kon eindelijk worden gebruikt voor uitbreidingen. Op dit terrein kwamen een koudwalserij, een draadtrekkerij en het nieuwe laboratorium. Ook werd er een nieuwe smederij voor edelstaal gebouwd, met ernaast een nieuwe smelterij en een haven. Het oude terrein werd daarna ter-rein Zuilen (Zuid) genoemd. Een voetbrug die langs de zuidkant van de spoorbrug over het Amsterdam-Rijnkanaal werd aangelegd, verbond de beide terreinen met elkaar. De voornaamste uitbreidingen op het terrein Zuilen waren de capaciteits-vergroting van de beide Siemens-Martinovens van 25 ton naar 60 ton en de bouw van een staaldraadhal en een tweede poetserij voor het staalgietwerk. Het productieprogramma voor staal gaf na de oorlog een verschuiving te zien van de normale handelskwaliteiten naar de bijzondere kwaliteiten, als gevolg van de steeds hogere eisen die afnemers aan de producten stelden. De staalproductie bedroeg in die periode ruim 100.000 ton, het personeel bestond uit circa 2500 per-sonen. Demka maakte vooral staalwerk en staalgietwerk. Het staaldraad vond toe-passing in betonstaal, kettingen, bouten en moeren. Het staalgietwerk bestond on-der andere uit scheepsstevens, turbinehuizen, wielen en pompen. Een groot deel van de door vergroting van de Siemens-Martinovens ontstane productietoename werd afgezet in de vorm van walsblokken aan Hoogovens. In 1952 overleed Menzo De Muinck Keizer. In 1949 was hij reeds om gezondheidsredenen afgetreden als directeur. Bij het 40-jarig jubileum in hetzelfde jaar verkregen de Nederlandse Staalfabrieken het predikaat "Koninklijke". In 1954 werd de naam van het bedrijf officieel gewijzigd in Koninklijke Demka Staalfabrie-ken NV. In 1963 verdween met het overlijden van Alle Sijtse, de jongste zoon van de oprichter, de laatste De Muinck Keizer uit het bedrijf. ORGANISATIE VAN DE FABRIEK Aan het hoofd van de onderneming stond de directie, bestaande uit twee of drie di-recteuren met elk een eigen taakveld. De directie werd gecontroleerd door de Raad van Commissarissen. Deze raad kwam vier keer per jaar bij elkaar om het bedrijfs-beleid en de productiecijfers van Demka met de directie te bespreken. Toen in 1964 Hoogovens complete zeggenschap over Demka kreeg, kwamt er boven de directie van Demka een topbestuurder van Hoogovens te staan. De Raad van Commissaris-sen werd toen opgeheven. In 1970 was er nog even sprake van een Raad van Toe-zicht. De directie van Demka vergaderde regelmatig. De directie en de chefs van de verschillende afdelingen hielden stafbesprekingen waarin alles over de gang van zaken van en rond Demka wordt besproken. Communicatie met het personeel vond plaats in de vorm van werkbesprekingen en bekendmakingen en er is het perso-neelsblad "De Demkabode". Het bedrijf zelf bestond uit productieafdelingen en bedrijfsondersteunende afde-lingen. De bedrijfsondersteunende afdelingen zorgden voor de uitvoering van het personeelsbeleid (sociale zaken), de financiële administratie, inkoop, het technische onderhoud, ontwikkeling en onderzoek, kwaliteitszorg en verkoop en export. De afdeling Planning & Organisatie stelde jaarprogramma's op, met prognoses van de hoeveelheid te produceren staal. Aan de hand hiervan werden weer de planningen gemaakt voor investeringen en benodigd personeel. Demka had een eigen bedrijfs-school waar jongens een vak konden leren. Al tijdens de opleiding draaiden ze mee in de fabriek. De productieafdelingen waren de walserij, staalgietwerk met de smelterij en gie-terij, de vormerij, de poetserij, de bramerij en de perserij en expeditie. Op de smel-terij werd ijzer uit erts en schroot gesmolten en tot staal omgevormd. Staal is een legering bestaande uit ijzer en weinig koolstof. De term staal wordt met name ge-bruikt voor ijzerlegeringen met een laag koolstofgehalte (minder dan 2 procent) of een gehalte aan toevoegingen als chroom, waardoor ze warm vervormd kunnen worden. Hierin onderscheidt staal zich van bijvoorbeeld gietijzer, dat meestal een hoger koolstofgehalte heeft. Het smelten van de erts of het schroot gebeurde in ovens. Schroot is gerecycled metaal. In een convertor werd ruwijzer gereinigd. In de diverse ovens kon je snel en langzaam verhitten, lang en kort. Een kroes-oven was een smeltoven waarin een kroes, die het te smelten metaal bevatte, werd verhit. In een hoogfrequentoven-installatie werd met behulp van wisselstroom met een hoge frequentie een zodanige hitte veroorzaakt, dat in korte tijd smelting op-trad. Siemens-Martinovens werden gestookt met gas of olie. Het gesmolten en daar-door vloeibare staal werd in gietpannen door kranen naar de gieterij of vormerij ge-bracht. Op de gieterij werd het vloeibare staal uit de gietpannen gegoten in blokken of vormen. Blokken werden verder bewerkt in de walserij. In de vormen werden gietstukken gegoten. De vormen werden met zand gemaakt in de vormerij. De poes-terij en de bramerij werkten een gietstuk verder af. Op de poetserij werd het vorm-zand dat nog aan het gietstuk zat verwijderd. Op de bramerij werden overbodige uitsteeksels en vulopeningen weggehaald en werd het gietstuk gladgeslepen. FABRIEK BLERICK In 1948 werd het bedrijf van NV Limburgsche Draadwaren- en Draadvlechtwerkfa-briek te Blerick (Limburg, huidige gemeente Venlo) overgenomen. In de oorlog was dit bedrijf gedeeltelijk verwoest. De herstelwerkzaamheden gingen gepaard met uitbreidingen en moderniseringen van het bedrijf. In de fabriek Blerick werden draadnagels, puntdraad en vierkant- en zeskantvlechtwerk vervaardigd, alsook ge-trokken draad in speciale kwaliteiten voor de fabricage van staaldraad en voorge-spannen beton. De fabriek Blerick heeft altijd goed gedraaid. In 1969 werd het pro-ductiebedrijf afgesplitst van Demka en binnen het concern Hoogovens onderge-bracht in een afzonderlijke NV Nederlandse Draadindustrie (NDI). PERSONEEL Met de groei van het bedrijf, groeide ook het aantal arbeiders en beambten. Vooral na de oorlog werd het werven en behouden van personeel een probleem. De markt voor staalproducten was erg wisselend. Demka had moeite om de productie goed af te stemmen op de behoeften van de klanten. De verouderde machines waren ar-beidsintensief en er was veel personeel nodig. Door het vuile en zware werk was het personeelsverloop bij Demka groot. Er was gebrek aan geschoold personeel door een krappe arbeidsmarkt. Bij de wervingsproblemen speelde ook het probleem van moeilijk te verkrijgen woonruimte. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden tijdelijk Belgische soldaten in dienst ge-nomen. Dit waren uit de interneringskampen in Zeist en Harderwijk afkomstige ge-interneerde militairen die hun gezin uit België mochten laten overkomen indien ze in hun eigen onderhoud konden voorzien. Dat kon onder andere bij Demka, waar door de mobilisatie de arbeidskrachten schaars waren. De goed geschoolde arbei-ders werden als aparte interneringsgroep onder eigen bewaking gehuisvest op het Demkaterrein. Eind jaren tien en begin jaren twintig werden vanwege het starten van nieuwe, tot dan toe alleen in Duitsland gebruikelijke productiemethoden, ervaren Duitse metaalarbeiders aangetrokken. Na de Tweede Wereldoorlog werden steeds meer werknemers van buiten Utrecht geworven, voornamelijk uit de noordelijke provincies. Midden jaren vijftig kon Demka profiteren van de grote groepen Hongaarse vluchtelingen die werk zochten. Vervolgens ging ze ook echt actief in het buitenland werven. Eind jaren vijftig en begin jaren zestig werden geschoolde arbeiders uit België en Italië gehaald. Begin jaren zestig startte Demka met de werving in Spanje en Griekenland en in de twee-de helft van de jaren zestig en in de jaren zeventig richtte Demka zich op Turkije. Naast deze belangrijke groepen werkten er in de loop der jaren incidenteel ook Po-len, Luxemburgers, Joegoslaven en Marokkanen. Het was voor de buitenlandse werknemers moeilijk om woonruimte te vinden. Vaak woonden ze in pensions. Demka had zelf een huis aan de Nieuwegracht waar buitenlandse werknemers ook tijdelijk konden worden ondergebracht. De meeste Italianen en Spanjaarden keer-den na verloop van tijd naar Italíe en Spanje terug. Veel van de Turken zijn uitein-delijk gebleven en lieten hun familie over komen. Er golden verschillende arbeidsvoorwaarden voor beambten en arbeiders en bei-de hadden ook een eigen pensioenfonds. In 1968 werden de pensioenfondsen sa-mengevoegd en in 1971 werden de arbeidsvoorwaarden geïntegreerd tot één CAO. Naast het loon voor arbeiders was er een tariefsysteem. Ploegen kregen een per-centage bovenop hun uurloon afhankelijk van hun productie. Door de problemen met personeelswerving stonden de lonen altijd onder druk. Men werkte met toesla-gen voor ploegendiensten en vuil werk, en voor werknemers van buiten Utrecht (noordelingen en buitenlanders) waren er regelingen voor reiskosten en kostgeld-vergoeding. Arbeiders en beambten hadden tot 1956 ook gescheiden personeelsvertegen-woordigingen. In 1927 werd de Fabriekskern (later Fabrieksraad en Fabriekscom-missie) opgericht. Deze bestond uit vertegenwoordigers van werklieden of arbeiders. Het was een orgaan voor overleg en advies over de arbeidsvoorwaarden, voor zover niet vastgelegd in de collectieve arbeidsovereenkomst in de metaalindustrie. De toename van het aantal beambten was in 1942 aanleiding tot de oprichting van een Beambtenraad (later Beambtenkern en Beambtencommissie). Vanaf 1971 golden voor arbeiders en beambten dezelfde arbeidsvoorwaarden en bestond er een geza-menlijke Adviescommissie/Adviesraad. In 1956 werd de Ondernemingsraad opgericht. Al snel groeide de Ondernemings-raad uit tot het voornaamste orgaan van de personeelsvertegenwoordiging, maar de fabrieks- en beambtencommissie bleven bestaan. Toen Demka in 1970 nog maar 250 personeelsleden had, werden de commissies opgeheven en bleef de Ondernemings-raad over als enige personeelsvertegenwoordiging. Naast de Ondernemingsraad was er het vakbondswerk. De organisatiegraad onder Demkawerknemers was altijd erg hoog. Behalve pensioenfondsen had Demka ook een aantal sociale fondsen. Uit de ver-schillende fondsen werden uitkeringen gedaan bij ziekte en ongeval of er werden bijdragen gegeven bij bijzondere gezinsomstandigheden. VERKOOP VAN PRODUCTEN De verkoop van producten verliep via verkoopkantoren, en verder via agenten of vertegenwoordigers in het binnenland en buitenland die bemiddelden voor speci-fieke producten of in bepaalde landen. In 1947 werd voor de afzet van gezamenlijke walsproducten samen met Hoogovens het Verkoopkantoor Walserijproducten Hoogovens-Demka opgericht. Vanaf de jaren zestig richtte Demka zich op de pro-ductie van speciaalstaal en trok het bedrijf zich terug uit het verkoopkantoor voor walsproducten. Vanuit Demka werden intensieve reizen gemaakt naar het buitenland ter ver-kenning van de exportmogelijkheden en het leggen van contacten daarvoor. In Rot-terdam werd in 1955 een edelstaalmagazijn opgericht, teneinde snel te kunnen le-veren. Via beurzen, advertenties en folders werd de naamsbekendheid en verkoop van Demkaproducten bevorderd. Persoonlijke netwerken vormden een belangrijk verkoopmiddel. SAMENWERKING EN OVERLEG Zowel binnen Nederland als internationaal werkte Demka intensief samen met an-dere staal- en draadfabrikanten. Demka werd actief vertegenwoordigd in de diverse verenigingen en stichtingen in de metaalbranche en op handelsgebied, zoals de Al-gemeene Vereeniging van Nederlandsche IJzergieterijen (AVNIJ). Directeur A.S. de Muinck Keizer en andere directeuren van Demka maakten deel uit van invloedrijke commissies die zich bezighielden met belangenbehartiging en onderzoek in de staalindustrie. Ook binnen Utrecht zijn de De Muinck Keizers actief, onder andere door het voorzitterschap van de afdeling Utrecht van de Metaalbond en het be-stuurslidmaatschap van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Utrecht. De samenwerking met andere staalproducenten had betrekking op zowel de in-koop van schroot en andere grondstoffen, als op het maken van afspraken over prij-zen en over verdeling van de markt. Er werd bijvoorbeeld deelgenomen aan het overleg tussen vertegenwoordigers van de Nederlandse staalindustrie en de fabrieks-leveranciers van geslagen schroot. Demka nam deel aan de bedrijfsregeling van de Samenwerkende Nederlandsche Draadindustrie (Sanedra) waarbij de aangesloten fabrikanten quota voor de binnenlandse markt voor draadproducten afspraken. Demka was ook aangesloten bij een prijsregeling tussen producenten van speciaal-staal in een aantal Europese landen. I In 1952 werd in Luxemburg de Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) opgericht. De EGKS had als belangrijkste doel het regule-ren van de productie en afzet van kolen, erts, schroot en staal over de landsgrenzen heen. Begin 1953 werd een gemeenschappelijke markt voor kolen en erts ingesteld, in datzelfde jaar gevolgd door gemeenschappelijke markten voor schroot en staal. Tegelijkertijd werden voor de kolen en schroot door de Hoge Autoriteit maximum prijzen vastgesteld. Later kwamen er ook prijsregelingen voor speciaal staal. Een deel van de Demka-producten (walserijproducten en staalblokken) viel daarna onder de regels van de EGKS. Met de Amerikaanse bedrijven Crucible Steel International SA en The Carpenter Steel Company sloot Demka rond 1960 overeenkomsten op het gebied van samen-werking en uitwisseling van kennis op technisch en commercieel gebied. REORGANISATIE EN AFSLANKING Eind jaren vijftig kreeg de fabriek te maken met stijgende loonkosten en sterk op-lopende prijzen voor grondstoffen en schroot. De winstmarges, met name die op walserijproducten, daalden. Daarom wilde men de productie van blanke staven en automatenstaal flink op gaan voeren. In 1960 werd besloten tot een algehele mo-dernisering van de staaf- en draadwalserij en tot de bouw van een zogenaamde handwalserij. Hoogovens steunde de plannen financieel. De loonkosten bleven stijgen, er waren moeilijkheden in de vernieuwde staaf- en draadwalserij en de afdeling koudbewerking kreeg te weinig orders. Het ging niet goed met Demka en de tegenvallende resultaten van het bedrijf waren in 1964 aanleiding voor de directie van Hoogovens om Demka geheel over te nemen. Hoogovens bezat de helft van de aandelen van Demka. De resterende 50 procent Demka-aandelen werden door de aandeelhouders omgewisseld in niet royeerbare certificaten van gewone aandelen van Hoogovens. Hoogovens wilde met de totale overname Demka verdergaand reorganiseren en onderlinge concurrentie tegengaan, omdat Hoogovens eerder dat jaar ook begonnen was met de productie van staaf- en draadproducten. Demka kwam onder het bestuur van een topfunctionaris van Hoogovens en het bedrijf moest zich gaan richten op het produceren en walsen van voornamelijk hoogwaardig kwaliteits- en speciaalstaal in de vorm van staven en draad, met daar-aan annex een afdeling koudbewerking en een smederij. Daarnaast bleef Demka zich bezighouden met de vervaardiging van smeedblokken en staalgietwerk. De modernisering van de walserij en de herstructurering van het bedrijf hadden niet het gewenste resultaat. Demka leed flinke verliezen. Hoogovens voerde daarom in 1966 een forse reorganisatie door, waarbij alle activiteiten op het gebied van spe-ciaalstaal werden beëindigd. Dat betekende dat de afdelingen smederij, smelterij-noord, walserij-noord, de blokwals en een groot gedeelte van de afdeling koudbe-werking werden gesloten. Het betekende ook het einde van maar liefst 1150 van de 2000 arbeidsplaatsen. De belangrijkste afdeling van Demka was daarna de snelbaan die nog in 1962 was gemoderniseerd en als loonwalserij voor Hoogovens ging wer-ken. Het bedrijf werd volgens het Hoogovens-model in 1973 omgezet in een besloten vennootschap en verloor daarmee het predicaat Koninklijke. De naam van het be-drijf is dan voortaan Demka Staalfabrieken BV. NV STAALGIETWERK SMDK Ondanks de maatregelen in de jaren zestig bleef de afdeling staalgietwerk verliesge-vend. Men besloot in 1970 om deze afdeling af te splitsen van Demka en samen te laten gaan met het Franse bedrijf Sambre et Meuse. De gieterij met de smelterij en de machinewerkplaats werden ondergebracht in een apart bedrijf onder de naam NV Staalgietwerk SMDK. Sambre et Meuse verkreeg een meerderheidsbelang van 51 procent en Hoogovens had de rest van de aandelen in handen. SMDK heeft niet lang bestaan, in 1977 sloot het bedrijf na aanhoudende verliezen en grote problemen op milieugebied. STAALMAT BV Hoogovens richtte in 1969 een dochteronderneming op onder de naam Staalmat BV. Het bedrijf vervaardigde producten uit betonstaal. De productie vond plaats in een vrijgekomen fabrieksgebouw op het terrein Lageweide, dat van Demka werd ge-huurd. Vanwege de nabijheid van Demka werd tussen beide bedrijven een sociale eenheid gevormd. In 1980 werd de productie van Staalmat BV overgebracht naar Thibodraad BV te Beek en Donk (Brabant) en het bedrijf op het Demkaterrein opge-heven. SLUITING De organisatie van Demka werd helemaal omgegooid. Bestond het personeelsbe-stand in 1966 nog uit 2000 man, in 1970 had Demka nog maar 250 personeelsleden in dienst. Het sterk afgeslankte Demka bleef problemen houden. De personeelssitu-atie bleef gespannen en het verloop onder het personeel was hoog. De bedrijfsinstal-laties waren sterk verouderd. Bovendien heerste er sinds 1975 een staalcrisis op de Europese markt door een forse overproductie. Vanuit Brussel stelde de EEG voor-waarden aan de steunverlening van overheden aan de staalindustrie. Te verlenen steun werd gekoppeld aan een verplichting tot herstructurering, die gepaard moest gaan met een vermindering van de capaciteit en een verbetering van de rentabili-teit. De Europese Commissie wilde de capaciteitsvermindering vooral laten drukken op bedrijven die verouderde installaties hadden of grote verliezen leden. Dit alles deed Hoogovens in 1983 besluiten om tegen een overheidsvergoeding van 1,25 mil-jard gulden, de technisch verouderde en structureel verliesgevende walserij van Demka te sluiten. De Ondernemingsraad en het vakbondskader binnen Demka voerden hevig actie tegen de sluiting en er volgde een roerige periode. Het mocht niet baten. Op 1 november 1983 sloot Demka definitief en in de zes weken daarna werd het bedrijf ontmanteld.

Datum
1 januari 1902 - 1 januari 1983
Organisatie
Het Utrechts Archief
Kamer van Koophandel
Siemens
Weerbaarheidsafdeeling
Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Herengracht 380
1016 CJ
Amsterdam

020 52 33 87 0info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards