Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Filter op
Geen filters gevonden
Geen filters gevonden
Geen filters gevonden
Geen filters gevonden
Archief van Leopold ('Leo') Weil (Augsburg, 17 juni 1922).
Object

Archief van Leopold ('Leo') Weil (Augsburg, 17 juni 1922). Schuilnamen: Johannes Verbraak en Lodewijk Smulders. Jodenvervolging, verzetsdeelnemer. Leo Weil groeide op in Augsburg. Vanwege de toenemende vervolging van Joden kwam hij in 1936 naar Nederland, waar hij in eerste instantie bij zijn oom Herbert Oberdorfer in Amsterdam woont. Zijn vader Hermann en zus Edith volgden in 1938, moeder Selma bleef achter om haar zieke moeder te verzorgen. Na het uitbreken van de oorlog probeerde Weil tevergeefs naar Engeland te ontkomen, en rondde vervolgens in Amsterdam een ingenieursopleiding af. In februari 1941 wist hij te ontkomen bij de eerste razzia's door aan een touw uit het raam te hangen. Hij dook daarna onder. Weil raakte in contact met verzetsmensen en begon documenten te vervalsen, onder andere persoonsbewijzen. In februari 1943 werd Weil gearresteerd, toen hij in een drukkerij iets kwam ophalen. Bij het transport naar kamp Westerbork probeerde hij te vluchten. Dit mislukte en hij werd flink in elkaar geslagen. Na tien dagen herstel in de ziekenbarak wist hij alsnog te ontvluchten en naar Amsterdam terug te keren, alwaar hij weer verder ging met verzetswerk. Bij een razzia op straat werd hij al snel weer opgepakt, maar hij wist meteen te ontsnappen uit de overvalswagen. In juli 1943 werd hij voor de derde maal opgepakt, nu door verraad. Hij zat twee dagen en nachten opgesloten in een elektriciteitsmetershok in het gebouw van de Sicherheitsdienst aan de Amsterdamse Euterpestraat. De derde nacht werd hij naar een gymzaal overgebracht, waar hij door het forceren van een bovenraam kon vluchten. In augustus 1943 vluchtte Weil via België naar Frankrijk waar hij zich bij de Groupe Franc Alert aansloot. Hij had tevergeefs geprobeerd zijn vader en zus te overtuigen met hem mee te gaan. Zus Edith werkte op dat moment voor de Joodse Raad en had voor haarzelf en haar vader een Sperre weten te regelen, die tegen deportatie zou beschermen. Begin 1944 worden zij in Auschwitz vergast. Ook moeder Weil en haar moeder overleven de oorlog niet. Weil begeleidde in de periode augustus 1943 tot juli 1944 vijf transporten met Joodse onderduikers, verzetsmensen en Engelse en Canadese piloten van Nederland naar Frankrijk. Verder heeft hij in Parijs deelgenomen aan bankovervallen om geld voor levensonderhoud en wapens voor de groep te bemachtigen. Ook heeft hij drie Gestapo-agenten in Parijs geliquideerd. Op 19 juli 1944 werd de groep door verraad opgerold. Hij werd vastgezet in de gevangenis Fresnes in Parijs. In een proces werd hij ter dood veroordeeld, maar omdat de bevrijders dichtbij waren, werd het vonnis niet voltrokken. Met het laatste transport werd hij op 20 augustus 1944 naar het concentratiekamp Buchenwald op transport gesteld. Toen daar de Amerikanen naderden - in april 1945 - werd hij na enige omzwervingen naar het kamp Theresienstadt gebracht, waar hij op 6 mei 1945 door de Russen bevrijd werd. Het archief bevat officiële documenten, waaronder vervalsingen (alles in kopie). daarnaast een beschrijving van zijn verzetswerk. Zijn verzetswerk deed L. Weil onder verschillende schuilnamen, waaronder Johannes Verbraak en Lodewijk Smulder. Op zijn door hem zelf vervalste transportdocumenten van de Wehrmacht zijn deze schuilnamen terug te zien. Verder zijn er documenten van de Forces Françaises de l'Intérieur bij.

Organisatie
Verzetsmuseum Amsterdam
Buchenwald
SD
Auschwitz
Archief van Esther Ruth Boas (Amsterdam, 6 mei 1942).
Object

Archief van Esther Ruth Boas (Amsterdam, 6 mei 1942). Tijdens de eerste oorlogsjaren waren de Joodse Salomon Boas (1913-1990) en zijn vrouw Seraphina Prins (1913-2006) woonachtig op de Tuyll van Serooskerkenweg 48-III te Amsterdam. Op 6 juli 1942 werd hun dochter, en eerste kind, Esther Ruth geboren. Op de Tuyll van Serooskerkenweg 80-hs woonde het gezin Assman, bestaande uit vader John Marius Assman, zijn echtgenote Jantje van der Wal, en hun dochters Tjietske en Ida. John Marius Assman kwam geregeld aan de deur bij het gezin Boas en bood op zeker moment zijn hulp aan om hun dochter in veiligheid te brengen mocht de nood zich voordoen. In het voorjaar van 1943 moest het echtpaar Boas gedwongen verhuizen naar de Hofmeyrstraat in Amsterdam-Oost. Een tijd later hoorden zij van een op handen zijnde razzia. Daarop telefoneerden ze op 26 mei 1943 naar hun voormalige buren, de familie Assman, met een hulpverzoek om hun dochter in veiligheid te brengen. Het gezin Assman nam Esther bij zich in huis op de Tuyll van Serooskerkenweg. Enkele weken later werd Esther echter verraadde door een buurman die lid was van de NSB en haar kinderwagen had herkend. John Marius Assman werd gearresteerd, en Esther werd naar de Hollandsche Schouwburg gebracht in afwachting van deportatie naar Westerbork. Door tussenkomst van Walter Suskind kwam Esther echter in de tegenover de Hollandsche Schouwburg gelegen creche terecht. Tijdens een wandeling werd Esther vanuit de kinderwagen van Virrie Cohen (Virginia Rivka Cohen, verzorgster bij de creche) in een kinderwagen van Tjietske (en Ida) Assman gelegd. Zij brachten Esther naar een broer van John Assman in Groningen, die haar vervolgens naar een andere broer, Henri Johannes Cornelis Assman (1888-1980) en zijn vrouw Janke Dijkstra (1886-1970), in Friesland bracht. Zij namen Esther bij zich in huis in de Mozartstraat 125 te Leeuwarden. De ouders van Esther waren op 20 juni 1943 opgepakt en naar Westerbork gestuurd. Daar kwam in oktober/november 1943 ook de moeder van Salomon Boas, Judith Snuijff, terecht. Zij zagen echter kans om op de ‘Lijst Barneveld’ te worden geplaatst (een initiatief van Secretaris Generaal van Binnenlandse zaken Karel Johannes Frederiks) om op basis van ‘bijzondere verdiensten’ of ‘verdienstelijkheid’ vrijgesteld te worden van deportatie. Dit echter op voorwaarde dat ook Esther zich bij haar familie zou voegen. Na een bericht van het echtpaar Boas haalde Tjietske en Ida Assman Esther op in Friesland en brachten haar naar kasteel “De Schaffelaar” in Barneveld. Later kwamen ook Esther haar ouders en grootmoeder naar Barneveld, en maakten zij deel uit van circa 670 in kasteel De Schaffelaar geïnterneerde Joden. In september 1943 ging deze groep echter toch op transport naar Westerbork. Vanuit Westerbork werd deze groep in september 1944 opnieuw op transport gezet naar Theresienstadt. Daar werden Esther en haar familie op 6 mei 1945 bevrijd. In 1985 werd de familie Assman door Yad Vashem onderscheiden als Rechtvaardigen onder de Volkeren voor hun inzet voor de familie Boas tijdens de oorlogsjaren. Het archief bestaat uit naoorlogse correspondenties van de familie Assman gericht aan de familie Boas met betrekking tot Esther Boas.

Organisatie
Verzetsmuseum Amsterdam
Onderduik
Verraad
Amsterdam
Project 'Long shadow of Sobibor' Interview 05 David van Huiden
Audio

David van Huiden is in Amsterdam opgegroeid. Zijn vader overlijdt voor zijn geboorte en zijn moeder hertrouwt met de zoon van de Groningse opperrabbijn als David zeven jaar is. Het liberaal-Joodse gezin dat in de buurt van het Concertgebouw woont, verhuist naar Amsterdam-Oost. Omdat hun stiefvader conservatief Joods is, verandert er in dat opzicht ook veel voor de kinderen. Bij de grote Amsterdamse razzia van 20 juni 1943 komen Davids ouders op het idee David te laten wandelen met de hond om zo de razzia te ontlopen. Hoewel het wemelt van de politie weet David vrienden van zijn stiefvader elders in Amsterdam te bereiken. Gedurende de rest van de oorlog duikt hij onder bij twee Friese gezinnen. Davids moeder, pleegvader en zus worden bij de razzia opgepakt en vermoord in Sobibor. Na de oorlog wordt David opgenomen door een Duits-Joods gezin. Eind jaren vijftig ontmoet hij zijn vrouw Liesbeth. Samen hebben ze twee zoons. Dutch keywords / Trefwoorden: ambtenaar, Annie van der Heiden, Beatrix, Daniel, David van Huiden, Dierenbescherming, Gideon, Gunning, huisarts, Josephine, Liesbeth, Lipschitz, Maccabi, Marcussen, Maurits Hamburg, Montessori, Palestina, Patijn, Paul Citroen, Paul van Essen, pension, Peter, Piet Hamburg, professor Mei, Rode Pieter, Rotary, schaken, Schuster, Schuurman, Speelman, stiefvader, Vereniging Importeurs Verre Oosten, weeshuis, Wilco This interview is only available in Dutch.

Vervaardiger
Selma Leydesdorff (copyright on interview), Universiteit van Amsterdam - Fac. Geesteswetenschappen
Datum
1939
Tweede Wereldoorlog
Oral history
Bevrijding
Den Haag, monument Trekvlietplein

Het monument herinnert de inwoners van Den Haag aan 34 gemeente-ambtenaren, die de oorlog niet overleefden. Zij hadden een Joodse achtergrond, waren Jehovah's Getuige, verzetsmensen, dwangarbeiders en/of slachtoffers van bombardementen of mislukte lanceringen van V2-raketten. De namen van de slachtoffers luiden: Dienst der Gemeenteplantsoenen Cornelis Geers (16 december 1910, Boskoop – 19 april 1945, Buchenwald (Duitsland)) Werkzaam bij de Dienst der Gemeenteplantsoenen als tuinman Lid van de verzetsgroep Ordedienst. Via meerdere gevangenissen en kampen terecht gekomen in het concentratiekamp Buchenwald. Een week na de bevrijding van het kamp Buchenwald overleden aan ernstige ziekte. Gemeentelijke Electriciteitsbedrijf Arnoldus Gabriël Broekhuizen (6 maart 1888, Leiden – 30 maart 1945 Neuengamme (Duitsland)) Werkzaam bij het Gemeentelijke Electriciteitsbedrijf als technisch opzichter B Actief in het verzet. Tijdens de oorlog driemaal gearresteerd. Na de laatste arrestatie terecht gekomen in kamp Neuengamme. Gestorven aan dysenterie. Willem Hendrik (Wim) Hertly (2 januari 1891, Engwierum – 29 juli 1943, Leusden) Werkzaam bij het Gemeentelijke Electriciteitsbedrijf als administratief ambtenaar C (hoofdambtenaar) Actief in het verzet bij de Ordedienst. Opgepakt en door de krijgsraad van de Wehrmacht schuldig verklaard voor spionage, sabotage en het bezit van wapens. Op 27 april 1943, samen met 20 andere leden van de OD, ter dood veroordeeld. Op 29 juli 1943 werd Hertly nabij kamp Amersfoort gefusilleerd. Levij Barend (Louis) van Hoorn (6 januari 1893, Den Haag – 21 januari 1943, Auschwitz (Polen)) Werkzaam bij het Gemeentelijke Electriciteitsbedrijf als assistent-monteur Op 26 november 1940 van zijn functie ontheven, vervolgens op 1 maart 1941 definitief ontslagen. Dit gebeurde met alle Joodse ambtenaren op last van de Duitsers. Op 21 januari 1945 omgekomen in het vernietigingskamp Auschwitz. Cornelis (Kees) Jue (11 november 1904, Den Haag – 8 maart 1945, Den Haag) Werkzaam bij het Gemeentelijke Electriciteitsbedrijf als opzichter 1ste klasse Actief in het verzet bij de Haagse Binnenlandse Strijdkrachten. Wegens deze activiteiten opgepakt en gevangen gezet in het Oranjehotel te Scheveningen. Ten gevolge van een represaillemaatregel wegens de mislukte aanslag op de hoge SS-officier Rauter in de nacht van 6 op 7 maart 1945, op 8 maart gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte. Albertus Johannes Kamstra (31 maart 1904, Den Haag – 21 februari 1945, ‘s- Heerenberg) Werkzaam bij het Gemeentelijke Electriciteitsbedrijf als meteropnemer (controleur B) Actief in het verzet. Opgepakt tijdens de grote razzia op 21 november 1944. Als dwangarbeider neergeschoten tijdens vluchtpoging. Overleden aan zijn verwondingen. Johannes Cornelis Kok (30 maart 1898, Den Haag – 23 maart 1945, Den Haag) Werkzaam bij het Gemeentelijke Electriciteitsbedrijf als technisch ambtenaar 1ste klasse Slachtoffer van een verkeerd gelanceerde V2-raket. Jacob Levie Montezinos (27 maart 1911, Amsterdam – 13 maart 1945, Sobibor (Polen)) Werkzaam bij het Gemeentelijke Electriciteitsbedrijf als boekhouder Op last van de Duitse bezetter op 26 november 1940 van zijn functie ontheven en vervolgens op 1 maart 1941 ontslagen. Op 13 maart 1943 omgebracht in Sobibor. Albert Willem van der Rest (28 september 1897, Rotterdam – 3 maart 1945, Den Haag) Werkzaam bij het Gemeentelijke Electriciteitsbedrijf als technisch opzichter Albert van der Rest is op 3 maart 1945 overleden bij het Bezuidenhoutbombardement. Simon Staal (20 juni 1910, Londen – 23 oktober 1942, Mauthausen (Oostenrijk)) Werkzaam bij het Gemeentelijke Electriciteitsbedrijf als administratief ambtenaar A Op 21 november 1940, op last van de Duitse bezetter, van zijn functie als ambtenaar ontheven. Vervolgens werd hij op 1 maart 1941 ontslagen. Omgekomen in het strafkamp Mauthausen in Oostenrijk. Gemeentelijke Gasbedrijf Isaac Abraham de Beer (21 maart 1888, Den Haag – 26 februari 1943, Auschwitz) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als administratief ambtenaar B Op last van de Duitse bezetter op 26 november 1940 van zijn functie bij het Gemeentelijke Gasbedrijf ontheven. Op 1 maart 1941 definitief ontslagen. Omgekomen in vernietigingskamp Auschwitz. Jan Bronmeijer (23 mei 1926, Soerabaja – 8 maart 1945, Den Haag) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als leerlingmachinist Actief bij het verzet bij de Binnenlandse Strijdkrachten. Op 8 maart 1945 gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte als represaillemaatregel wegens de mislukte aanslag op de hoge SS-officier Rauter. Gerardus (Gerrit) Dekker (5 juni 1906, Amsterdam – 26 maart 1945, Kahla (Duitsland)) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als gasstoker Opgepakt tijdens de grote razzia op 21 november 1944. Omgekomen als dwangarbeider in de Duitse stad Kahla, waarschijnlijk als gevolg van dysenterie. Jacob (Jaap) van Dien (14 december 1909, Loosduinen – 3 mei 1945, Neustadt (Duitsland)) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als metaalbewerker/bankwerker Jehova’s Getuige. Op 8 september 1942 gearresteerd en overgebracht naar kamp Neuengamme. Tijdens transport van Neuengamme naar ander kamp omgekomen door bombardementen uitgevoerd door de Britse luchtmacht. Jacob van Driel (13 november 1908, Den Haag – 22 februari 1945 Eichenberg (Duitsland)) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als timmerman Opgepakt tijdens de grote razzia van 21 november 1944. Overleden als dwangarbeider in de Duitse stad Kahla, waarschijnlijk als gevolg van dysenterie. Martinus Dijkhuizen (16 september 1910, Scheveningen – 17 april 1945, Kahla (Duitsland)) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als werkman Opgepakt tijdens grote razzia van 21 november 1944. Als dwangarbeider gestorven in de Duitse stad Kahla als gevolg van Tuberculose. Aaron Fresco (27 december 1875, Den Haag – 26 februari 1943, Auschwitz) *Op het monument staat maar eenmaal de naam A. Fresco, maar er zijn twee slachtoffers met deze naam. Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als schrijver 1ste klas Op 26 november 1940 van zijn functie ontheven. Wegens het bijna bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd daarna eervol ontslag ontvangen. Op 26 februari 1943 omgebracht in vernietigingskamp Auschwitz. Abraham Fresco (23 oktober 1883, Den Haag – 22 oktober 1942, Auschwitz) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als machinist Op last van de Duitse bezetter op 26 november 1940 van zijn functie ontheven, vervolgens op 1 maart 1941 ontslagen. Op 22 oktober 1942 omgebracht in Auschwitz. Franciscus Hubertus van Grondelle (2 mei 1912, Amsterdam – 18 februari 1945, Ohrbeck (Duitsland)) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als bode Opgepakt tijdens de grote razzia in Rotterdam op 10 november 1944. Als dwangarbeider overleden in het Duitse strafkamp Ohrbeck ten gevolge van ernstige verwondingen opgelopen door mishandelingen door de kampbeul. Louis Joël (15 februari 1920, Den Haag – 9 juli 1943, Sobibor) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als schrijver 2e klasse Op 26 november 1940 van zijn functie ontheven en vervolgens op 1 maart 1941 ontslagen. Op 9 juli 1943 omgebracht in Sobibor. Leendert Cornelis Landmeter (8 oktober 1923, Voorburg – 22 maart 1945, Berlijn-Schönefeld (Duitsland)) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als elektricien Opgepakt tijdens een razzia en aan het werk gezet in Berlijn-Schönefeld bij een vliegtuigfabriek. Op 22 maart 1945 omgekomen door een bombardement op de fabriek. Samuel Moses (14 december 1890, Den Haag – 19 oktober 1942, Auschwitz) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als schrijver 1ste klasse Op 26 november 1940 van zijn functie bij het gasbedrijf ontheven. Definitief ontslag volgde op 1 maart 1941. Op 19 oktober 1942 omgebracht in vernietigingskamp Auschwitz. Cornelis van den Oever (30 september 1897, Alblasserdam – 26 juli 1944, Toul (Frankrijk) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als opzichter Actief in het verzet. Wegens deze activiteiten gearresteerd. Via meerdere kampen terecht gekomen op het kamp op het Kanaaleiland Alderney. Omgekomen bij evacuatie en transport van de gevangen na de invasie van de geallieerden. Verklaring van de SS leest dat hij is neergeschoten tijdens vluchtpoging. Getuigenverklaringen zeggen dat hij is neergeschoten ter represaille van gevangenenopstand in een van de treinwagons. Arie Cornelis Oors (26 januari 1911, Den Haag – 2 maart 1945, Millingen (Duitsland) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als tijdelijk bankwerker Opgepakt tijdens de razzia van 21 november 1944. In Kamp Rees als dwangarbeider omgekomen tijdens een brand. Rudolf (Rudi) Ruys (27 juni 1911, Soerabaja – 6 maart 1945, Keulen (Duitsland) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als tijdelijke crisisambtenaar Opgepakt tijdens de razzia op 21 november 1944. Aan het werk gesteld in meerdere plaatsen in Duitsland. Wegens algehele verzwakking terechtgekomen in de ziekeninrichting Gremberger-Wald bij de stad Keulen. Vervolgens door de terugtrekkende Duitse troepen in het Gremberger Wald geëxecuteerd. Het lichaam werd op 10 april 1945 gevonden. De precieze overlijdensdatum is onbekend, maar op de overlijdensakte is 6 maart 1945 ingevuld. Alexander van Tijn (31 juli 1884, Puttershoek – 14 januari 1943, Auschwitz) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als administratief ambtenaar C Op 26 november 1940 van zijn functie bij het gasbedrijf ontheven en vervolgens op 1 maart 1942 ontslagen. Op 14 januari 1943 in Auschwitz omgebracht. Maarten van der Zwan (22 januari 1912, Den Haag – 8 februari 1945, Leeden, Landkreis Tecklenburg (Duitsland)) Werkzaam bij het Gemeentelijke Gasbedrijf als poetser-machinekamer Opgepakt en als dwangarbeider aan het werk gezet in Tecklenburg-Leeden nabij Osnabrück. Omgekomen bij bombardement op Leeden in de nacht van 7 op 8 februari 1945. Gemeentelijke Reinigingsdienst Frederik Johan Marie Hanjoel (13 april 1914, Soerabaja – 22 maart 1945, Hamburg) Werkzaam bij Gemeentelijke Reinigingsdienst als schrijver 2e klas Opgepakt tijdens grote razzia op 21 november 1944 en als dwangarbeider te werk gezet bij de haven van Hamburg. Omgekomen door een bombardement op de haven. Wilhelmus Paulus Johannes Kettenis (23 februari 1904, Den Haag – 9 juni 1942, Friedrichshafen, Landkreis Tettnang (Duitsland)) Werkzaam bij de Gemeentelijke Reinigingsdienst als tijdelijke arbeidskracht Als dwangarbeider gevorderd in 1942. Door ziekte omgekomen in Friedrichshafen. Wilhelmus (Willem) Marie Rotteveel (5 april 1901, Den Haag – 13 januari 1945, Leiden) Werkzaam bij Gemeentelijke Reinigingsdienst als kantoormedewerker en tevens secretaris bij het muziekkorps van de dienst ‘Reinigingsharmonie Door Muziek Verbonden’ Doodgeschoten tijdens een razzia in Leiden op 13 januari 1945. Eduard Cornelis Schwencke (15april 1896, Den Haag – 6 augustus 1942, Natzweiler (Frankrijk)) Werkzaam bij Gemeentelijke Reinigingsdienst als ambtenaar Lid verzetsgroep Oranjewacht. Omgekomen in concentratiekamp Natzweiler. Officiële verklaring voor zijn dood is hartverlamming, officieuze verklaringen zeggen dat Schwencke is neergeschoten tijdens een vluchtpoging. Uit archiefwerk over overlevers van het kamp blijkt dat een medegevangene ooggetuige was van het gedwongen stenigen van E.C. Schwencke door medegevangenen op bevel van bewakers. De reden van het stenigen is niet bekend, maar leidde tot de dood. Willem Meindert van der Wal (9 september 1888, Schagen – 18 maart 1945, Voorburg) Werkzaam bij Gemeentelijke Reinigingsdienst als crisisambtenaar Overleden aan ernstige verwondingen ten gevolge van het Bezuidenhoutbombardement op 3 maart 1945. Hij stierf op 18 maart in het ziekenhuis van Voorburg. Heinrich George Wessel (31 december 1881, Wassenaar – 3 maart 1945, Den Haag) Gepensioneerde ambtenaar van de Gemeentelijke Reinigingsdienst Overleden aan ernstige verwondingen opgelopen tijdens het Bezuidenhoutbombardement op 3 maart 1945. Hij is dezelfde dag in het ziekenhuis overleden. Gerrit Pieter Zieren (8 oktober 1893, Delft – 9 november 1944, Niederroden, Landkreis Drieburg (Duitsland)) Werkzaam bij Gemeentelijke Reinigingsdienst als straatveger Actief in het verzet bij het illegale blad Op Wacht. Voor God-Nederland-Oranje. Omgekomen aan gevolgen van dysenterie en ernstige mishandelingen in het strafkamp Rollwald. Oprichting De monumenten werden in de eerste jaren na de oorlog vervaardigd, en bevonden zich voorheen bij de verschillende gemeentelijke diensten. Deze herdenkingsmonumenten werden in 2012 op deze plaats samengebracht.

Organisatie
Nationaal Comité 4 en 5 mei
Buchenwald
Binnenlandse Strijdkrachten
Auschwitz
Monument
Kindertransporten: 'Joodse kinderen in kamp Vught' - Interview 07, JULES SCHELVIS
Audio

Jules Schelvis wordt geboren op 7 januari 1921 in Amsterdam. Hij trouwt op 20-jarige leeftijd met Rachel Borzykowski, dochter van Pools-Joodse immigranten. Samen met Rachel en haar ouders, zus, broer en zwager worden ze eind mei 1943 bij een grote razzia van huis gehaald en naar Westerbork gestuurd. Hiervandaan naar Sobibor, een totaal onbekende bestemming. Nog altijd denken ze naar een werkkamp te gaan. De mannen worden van de vrouwen gescheiden, zo snel dat Jules geen afscheid kan nemen. Het lukt hem om bij een groep geselecteerde jonge mannen te komen. Dit zal zijn redding betekenen. Deze groep wordt naar werkkamp Dorohucza gestuurd. Alle anderen worden nog dezelfde dag vermoord. Jules overleeft na Dorohucza nog vele kampen en dodenmarsen. Het interview houdt min of meer op bij Dorohucza. Jules is aan het eind van het gesprek zeer emotioneel. Thema’s: (Joods) leven voor de oorlog Begin van de oorlog, bezetting, verwachtingen Van Westerbork naar Sobibor Dorohucza Zie ook de montage 'Eindpunt Sobibor' (lengte: 00:10:06) uit dit getuigeninterview met Jules Schelvis. Hij vertelt over de aankomst in Sobibor op 4 juni 1943 en de verwachtingen die ze nog altijd hadden, namelijk dat het een werkkamp zou zijn. Zogenaamde Arbeitsjuden haalden hen ruw uit de trein, waarna ze hun bezittingen in een barak moesten achterlaten. In de chaos had Jules niet door dat mannen en vrouwen gescheiden werden. Toen even later er jonge sterke mannen werden uitgeselecteerd, zorgde Jules dat hij hier ook bij kwam. Nog steeds onwetend van het lot van de anderen. JKKV_2007_Eindpunt_Sobibor_Schelvis

Vervaardiger
Huffener, kand. M.C.C.
Datum
1936
Honger
Jodenster
Joodsche Raad voor Amsterdam
Schilder- en tekenkundig genootschap Kunstliefde te Utrecht
Archief

Bestuur In 1807 werd de zakelijke leiding van het genootschap in handen gelegd van twee commissarissen en een secretaris. Zij hadden tot taak de inkomende penningen te ontvangen, daaruit de nodige betalingen te doen en verder alle huishoudelijke beschikkingen te maken. Het is niet duidelijk wie van de commissarissen in de eerste jaren de functie van voorzitter bekleedde. De oudste vermelding van deze functie dateert uit 1816. Er is dan sprake van drie commissarissen, van wie steeds de oudste in functie een jaar de voorzittershamer hanteerde en daarna aftrad. De artistieke leiding werd in 1807 toevertrouwd aan twee directeuren, zelf kunstenaars, die met de organisatie van de tekenoefeningen en eventueel andere artistieke activiteiten van het genootschap waren belast. De eerste twee directeuren waren J.B. Kobell en P.C. Wonder. In 1809 trad Kobell af; hij werd opgevolgd door A.J. van Mansvelt, Vanaf 1810 bekleedde Wonder alleen het directeurschap (tot 1822). Een tweede directeur is daarna nooit meer benoemd. De laatste directeur, J. Gabriëlse, trad in 1916 af. Volgens het reglement van 1858 werden de commissarissen, de secretaris-penningmeester en de directeur voor drie jaar gekozen. De secretaris-penningmeester en de directeur waren echter direct herkiesbaar. Hierdoor kon het voorkomen, dat deze twee functionarissen vele jaren achtereen aanbleven. Zo waren W.A. Haanebrink en mr. P. verLoren van Themaat resp. 25 en 27 jaar secretaris-penningmeester, en B. van Straaten en A.W. Nieuwenhuysen resp. 27 en 31 jaar directeur. In 1886 werd de functie van secretaris-penningmeester gesplitst. Afgezien van de periode 1916-1930 Inleiding, blz. 15. zijn de functies van secretaris en penningmeester daarna nooit meer in één persoon verenigd geweest. Het bestuur werd herhaaldelijk uitgebreid. Na 1900 bestond het uit 7 leden. In de statuten van ca. 1960 werd het aantal bestuursleden op 9 gesteld: een voorzitter, een secretaris, een penningmeester (te zamen het dagelijks bestuur uitmakend), een vice-voorzitter, een 2de secretaris en 4 assessoren. In de statuten van ca. 1976 wordt gesproken van "minstens 7 en ten hoogste 9 leden" Inv.nr. 38. . Afgezien van de voorzitter en de penningmeester, die ook kunstlievend lid mochten zijn, werden de bestuursleden uit de werkende leden gekozen. Tussen 1930 en 1960 hadden zij slechts één jaar zitting, daarna 4 jaar. Zij waren allen onmiddellijk herkiesbaar. Het bestuur delegeerde bijzondere taken aan commissies. De verkiezing van alle bestuurs- en commissieleden geschiedde door de algemene ledenvergadering bij volstrekte meerderheid van stemmen. In 1968 werd een administrateur benoemd, waardoor de functie van tweede secretaris kwam te vervallen.

Datum
1 januari 1807 - 1 januari 1977
Organisatie
Het Utrechts Archief
Harzungen
Hitlerjugend
Bosch
Veessen, Monument van Vrijheid en Vrede

Het monument in Veessen (gemeente Heerde) herinnert aan drie inwoners van Veessen die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen of vermist, aan ds. Louis Buenk en alle dorpsgenoten die zich hebben ingezet voor vrijheid en gerechtigheid. De namen van de slachtoffers luiden: Bernard Bronsink, Bertus van Huffelen en Werner Tölke. De 71-jarige Bernard Bronsink was op 23 juni 1944 aardappels aan het wieden op een akker aan de Hogeweg. Tussen de akker en de weg lag een perceel met rogge. De bezetter hield op deze dag een razzia in Veessen. Nieuwsgierig naar het rumoer op de Hogeweg stak Bernard zijn hoofd boven het rogge uit. Een Duitse soldaat zag hem aan voor een vluchtende onderduiker en schoot hem door het hoofd. Hij is begraven op het kerkhof van Veessen. Bertus van Huffelen zat samen met zijn broers en vader in de verzetsgroep van ds. Buenk. Op 21 maart 1945 kwam de bezetter naar Veessen voor een razzia. Bertus ging snel naar een woning waar onderduikers zaten om deze te waarschuwen. Daarna wilde hij zelf vluchten. Op weg naar het onderduikadres werd hij op de IJsseldijk aangehouden. Hij vroeg of hij thuis een jas mocht gaan halen. Thuis aangekomen trok hij zijn jas aan en kwam hij erachter dat er nog enkele exemplaren van de illegale krant Trouw in zijn jas zaten. In paniek probeerde Bertus te vluchten, maar hij werd tien meter van zijn huis door een Duitse soldaat in zijn onderbuik geschoten. Zijn toegesnelde moeder werd ook beschoten en raakte gewond aan haar hiel. Zijn vader, een politieman, kwam net aanfietsen. Hij werd ontwapend door dezelfde soldaat die zijn zoon had neergeschoten. Samen met zijn vader en andere arrestanten werd Bertus per platte kar naar Zwolle gereden. In Wijhe, aan de overkant van de IJssel, werd Bertus verhoord door een commandant van de Grüne Polizei. Hij overleed op 22 maart 1945 op 28-jarige leeftijd in het gevangenishospitaal in Zwolle. Hij werd in Zwolle begraven, maar na de oorlog is hij herbegraven op het kerkhof in Veessen. Werner Tölke was in Duitsland geboren, als zoon van een officier. Hij was tot Nederlander genaturaliseerd. Zijn stiefvader H.A. Bakhuis was lid van de kerkenraad van de Hervormde Kerk van Veessen en na het behalen van zijn diploma kwam Werner in 1943 in Veessen wonen. Werner werd lid van de Ordedienst (OD) en hield zich voornamelijk bezig met het verzamelen van militaire inlichtingen. In 1943 werd hij verbindingsofficier voor de OD. De ondercommandant voor Veessen was ds. Buenk. Werner werd de rechterhand van Buenk en was goed bevriend met de dominee. In 1944 werd Werner lid van de Raad van Verzet (RvV). Deze verzetsgroep vond de OD te passief en wilde zelf actief verzet gaan plegen. Op 3 oktober 1944 vielen Nederlandse leden van de Grüne Polizei het huis van H.A. Bakhuis binnen. Werner was niet ondergedoken, ondanks waarschuwingen van zijn stiefvader en ds. Buenk. Hij opende zelf de deur voor de Grüne Polizei. Tijdens de huiszoeking werd zijn lidmaatschapskaart van de OD gevonden. Hij werd gearresteerd en meegenomen naar het huis van bewaring in Zwolle. Sindsdien is niets meer van hem vernomen. Op het moment van de arrestatie was hij 28 jaar. Op het kerkhof in Veessen is een graf voor hem gereserveerd. Ds. Louis Buenk werd in 1933 predikant in Veessen. In datzelfde jaar ging hij op huwelijksreis naar Duitsland. Daar maakte hij de opkomst van het nationaalsocialisme van dichtbij mee. Ook in de jaren nadien kwam hij in contact met collega's uit Duitsland en was goed op de hoogte van de situatie in Duitsland. In april 1940 gaat hij werken als veldprediker. Al vanaf het begin de oorlog zag hij het gevaar van de bezetter in. In 1941 werd hij ondercommandant van de Ordedienst (OD). Een verzetsorganisatie die vooral inlichtingen verzamelde, maar ook sabotage acties werden niet geschuwd. In 1942 werd dominee Buenk steeds actiever in het onderbrengen van onderduikers, waaronder ook joodse onderduikers. Later was hij zijdelings betrokken bij de Landelijke Organisatie voor onderduikers (LO). Ook hield hij zich bezig met het verstrekken van valse doopgegevens voor joden. In 1944 werd ds. Buenk commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) in Veessen. Hij was toen al van plan om een nieuwe baan in Amsterdam aan te nemen, maar dit lukte pas na de oorlog. In de pastorie werd ook aan neergeschoten geallieerden piloten tijdelijk onderdak geboden. Deze piloten leerde de plaatselijke verzetsmensen omgaan met de wapens die via wapendroppings waren geleverd. De wapens waren onder de vloer in de eetkamer verborgen de pastorie werd een verzamelplaats voor het verzet. Eind 1944 moet Buenk onderduiken. Na een verordening van de bezetter om alle boten in te leveren werd hij, samen met een ander lid van het verzet, bij een boot opgepakt. De dominee werd in een café ondervraagd, maar moest tijdelijk vrij gelaten worden omdat er geen goede ruimte om hem vast te houden was. Hij was nog wel verdachte. De volgende dag kreeg hij de tip dat de Sicherheidsdienst naar Veessen zou komen om de pastorie te doorzoeken en hem te ondervragen of op te pakken. Buenk wist dankzij de tip te ontkomen en dook onder in de N.H. kerk in Vorchten. In de pastorie werd de schuilplaats in de eetkamer ontdekt, maar de wapens waren al ergens anders ondergebracht. . Tot en met de bevrijding op 5 mei 1945 moest Buenk op verschillende plaatsen, waaronder Utrecht, onderduiken. In januari werd de pastorie door de Duitsers in beslag genomen. Er volgenden nog enkele razzia's in Veessen en daarbij werden ook enkele mensen ondervraagd over de schuilplaats van de dominee. Na de bevrijding keerde Buenk terug naar Veessen en werd hij commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten. Na enkele maanden vertrok hij naar Amsterdam voor zijn nieuwe baan. Oprichting Het monument is door een lokaal comité opgericht ter ere van 75 jaar vrijheid. Onthulling Het monument is onthuld op 20 april 2022. Voorafgaand aan de onthulling was er een bijeenkomst in de N.H. Kerk in Veessen met enkele sprekers.

Organisatie
Nationaal Comité 4 en 5 mei
Burgerslachtoffers
Ordedienst
Trouw
Monument
Dokkum, oorlogsmonument

Het oorlogsmonument in Dokkum (gemeente Noardeast-Fryslân ) is opgericht ter nagedachtenis aan 51 burgers, waaronder veertien verzetsmensen, die tijdens de bezettingsjaren door oorlogshandelingen zijn omgekomen. Twintig gevangenen uit Leeuwarden en Groningen werden op 22 januari 1945 aan de Woudweg te Dokkum door de bezetter gefusilleerd. De namen van de twintig slachtoffers luiden: D. Adler , H.E. Blaauw, H. Boersema, J.W. Bukers, J. van Dijken, J. Duursma, A. Frensdorf , H.I. van Gelder , A. Heudenrijk, L. Hulshoff, H.F.W. Krohne, H. Krolis, H. Lommert, E. Meinsma, W. Moorman, G. Postma, J. Ruinen, A.E. Sachs , F. Walters en H. Woldring. Veertien verzetsmensen sneuvelden in de strijd tegen de bezetter. De namen van de veertien slachtoffers luiden: I. de Beer, J.W.B. Cohen , K. van Dijk, J. van Dijken, J. Drost, J.J. Erich, J. Glas, L. Hulshoff, J. Lemstra, J. Lolkama., S. Lolkema, , J.J.C. Terwisscha van Scheltinga, P. Woudsma en W. Woudsma. Zeventien medeburgers zijn omgekomen tijdens een razzia op 3 mei 1943. Op 13 januari 1945 ontdekte de bezetter wapens op een boerderij in de buurt van het afwerpterrein onder Aalsum bij Dokkum. In de omgeving volgde een reeks arrestaties. Op 19 januari zouden drie arrestanten worden overgebracht naar Leeuwarden. Een van hen was de apotheker dr. Pieter Engelbertus Gunster. In zijn apotheek was het hoofdkantoor van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten gevestigd. Hier werden geregeld vergaderingen gehouden. Om Gunster te bevrijden hebben verzetsstrijders de arrestantenwagen bij het dorp Valom gedwongen te stoppen. Een lid van het Sonderkommando Albrecht uit Leeuwarden werd bij deze overval gedood, evenals de Belgische chauffeur. De Duitse Grundmann wist te ontkomen. De gearresteerde Gunster, die een schotwond in zijn knie had, kon worden bevrijd. De wraak van Kommando Albrecht was meedogenloos. Aan de Woudweg werden twintig gevangenen, zonder enige vorm van proces, neergeschoten. Deze massa-executie was de grootste die in de provincie Friesland heeft plaatsgevonden. David Adler werd geboren in Hongarije, op 18 april 1885. Hij was ongehuwd en stateloos. Op 9 december 1944 is hij opgepakt door de bezetter en ingesloten in het Huis van Bewaring in Leeuwarden. Van daaruit is hij naar Dokkum afgevoerd waar ook hij door de bezetter is gefusileerd. Ids de Beer werd geboren op 7 juli 1916 in Nes. De 28-jarige handelsreiziger was medewerker van de Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers (L.O.) in Dokkum en werkte onder de schuilnaam 'Viervoeter'. Na de massaexecutie aan de Woudweg zochten alle verzetsmensen uit Dokkum een veilig heenkomen. Ten gevolge van een aantal andere arrestaties werd ook De Beer gezocht. De bezetter kwam hem op het spoor in Leeuwarden, waar hij op 2 februari 1945 tijdens een vluchtpoging werd neergeschoten. Kort daarna stierf hij aan zijn verwondingen. De Beer werd begraven op de N.H. begraafplaats in Nes. J.W.B. Cohen werd geboren op 30 juni 1904 in Amsterdam. Hij was een hervormd predikant in Dokkum, waar hij in mei 1941 werd gearresteerd omdat hij in een preek tegen de bezetter had geageerd. Cohen werd weliswaar weer vrijgelaten, maar twee maanden later opnieuw gevangen genomen in verband met de inhoud van zijn preek, gebaseerd op Handelingen 5 vers 29: 'Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: 'Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen.' De predikant werd overgebracht naar het Beierse concentratiekamp Dachau en als man van joodse origine in een van de beruchtste afdelingen geplaatst. Ds. Cohen stierf daar op 23 mei 1942. Hij werd begraven op het Nederlandse ereveld van het Waldfriedhof te Frankfurt am Main. Klaas van Dijk werd geboren op 11 augustus 1893 in Dokkum. In het verzet stond hij bekend onder de schuilnaam 'Omke Klaas'. Hij was de eerste Dokummer die bonkaarten voor joodse onderduikers kon distribueren. De schoenwinkel van Van Dijk was een regionaal contactcentrum voor de verzetsbeweging. Daar werd ook de verspreiding van illegale bladen geregeld. Verder behoorde 'Omke Klaas' tot de Dokkumer Knokploeg en hield hij zich bezig met spionagewerk. Op 8 december 1944 was hij op de boerderij van Ernst Meinsma in Nes, toen de Grenzschutz van Oostmahorn een inval deed. Er werd een radio gevonden en Meinsma werd gearresteerd. Toen de boer toestemming kreeg zich te verkleden, verstopte hij zich samen met zijn zoon en Van Dijk. Na lang wachten kwam Van Dijk uit de schuilplaats tevoorschijn, maar de bezetter was nog aanwezig. Toen Van Dijk werd opgemerkt, werd hij doodgeschoten. Hij ligt begraven op de N.H. begraafplaats in Aalsum. Jan van Dijken werd geboren op 25 juni 1903 in Appingedam. De 41-jarige directeur van het Dokkumer postkantoor werd op 22 januari 1945 aan de Woudweg gefusilleerd. Van Dijken stond in Dokkum niet bekend als verzetsman, maar is waarschijnlijk door de bezetter verantwoordelijk gesteld voor de clandestiene telefoonaansluiting in de apotheek van de verzetsman dr. Gunster aan de Zijl. Van Dijken werd begraven op de Algemene begraafplaats in Dokkum. Jan Drost werd geboren op 9 februari 1917 in Leeuwarden. Hij sneuvelde als wachtmeester bij de artillerie te Goes op 15 mei 1940. Drost werd begraven op het erehof van de Algemene begraafplaats in Dokkum. Arnold Frensdorf werd geboren op 23 januari 1882 in Frankfurt am Main. Hij woonde samen met zijn vrouw Gertrud Stein in Amsterdam. Ze werden op 20 januari 1945 opgepakt en overgebracht naar het Huis van Bewaring in Groningen. Arnold Frensdorf is de volgende dag door de bezetter naar Dokkum afgevoerd, waar hij aan de Woudweg is gefusileerd. Herman van Gelder, geboren op 24 april 1911 in Groningen, was slager van beroep. Hij was woonachtig in Groningen, samen met zijn vrouw Cornelia Bandina Schipper en hun dochters Sara, Suzanna Elisabeth en Rachèl. Herman van Gelder hoorde bij de groep gevangenen die op 20 januari 1945 in Dokkum zijn gefusileerd. Zijn (niet-joodse) vrouw en kinderen hebben de oorlog overleefd. Johannes Joseph Erich werd geboren op 10 september 1914 in Dokkum. In het verzet werkte hij onder de schuilnaam 'Schipper'. De PTT-medewerker werd op 26 mei 1944 doodgeschoten in het inspectiekantoor van de belastingen in Drachten. Erich werd begraven op het Ereveld Loenen. Johannes Glas werd geboren op 7 april 1919 in Drachten en was bakker in Dokkum. In verband met de arbeidsinzet was hij ondergedoken in Marum (Groningen). Op 3 mei 1943 vielen commando's van de bezetter het dorp binnen. Zeventien mensen werden vermoord, onder wie Glas. Hij werd begraven op de begraafplaats bij de N.H. Kerk in Marum-West. Louwrens Hulshoff werd geboren op 13 juli 1920 in Dokkum. De bankbediende was lid van de Knokploeg in Dokkum en opereerde onder de schuilnaam 'Keimpe'. Hij hield zich vooral bezig met het verbergen en distribueren van gedropte wapens. Op 17 januari 1945 werd hij bij zijn vader thuis opgepakt als gevolg van andere arrestaties, waarbij een gemartelde gevangene zijn naam had genoemd. Vrienden van Hulshoff probeerden hem tevergeefs te bevrijden. Hulshoff werd op 22 januari 1945 aan de Woudweg gefusilleerd. Hij werd begraven op de N.H. begraafplaats in Aalsum. Jacob Lemstra werd geboren op 21 mei 1924 in Dokkum. De 20-jarige timmerman was tijdens de oorlog ondergedoken bij boer Feddema in Raard. Toen Lemstra op weg was naar de arbeider van Feddema op het veld, werd hij opgemerkt door een passerende patrouille van de bezetter. Vervolgens raakte Lemstra tijdens een vluchtpoging gewond. De familie Feddema heeft hem drie weken verpleegd, waarna hij naar zijn ouders in Dokkum terugkeerde. De gewaarschuwde huisarts constateerde echter inwendige bloedingen, waarop hij direct naar het Diaconessenhuis in Leeuwarden werd vervoerd. Hier stierf hij op 26 december 1944. Lemstra werd begraven op de Algemene begraafplaats in Dokkum. Johannes Lolkama werd geboren op 3 juli 1921 in Dokkum. Hij voer als lichtmatroos op het motorschip 'Omlandia', dat in de ochtend van 8 augustus 1940 door twaalf vijandelijke vliegtuigen ter hoogte van het eiland Wight werd beschoten. Lolkama was het enige bemanningslid dat bij deze aanval verwondingen opliep. Hij werd overgebracht naar Poole in Engeland, waar hij de volgende dag stierf. Lolkama werd begraven op het Nederlandse Ereveld Mill Hill Cemetery Hendon. Sijtse Lolkema werd geboren op 8 september 1888 in Oostrum. Hij was aannemer en verzorgde onderduikers in Dokkum en omgeving tot september 1943. Toen Dokkum te gevaarlijk voor hem werd, besloot hij naar Groningen te gaan, waar hij zich opnieuw in het onderduikwerk stortte. Om voor deze mensen bonkaarten te krijgen, ging Lolkema op 13 maart 1944 naar de gemeentesecretaris in Bedum. Deze verwees hem door naar de distributieleider, over wiens betrouwbaarheid Lolkema inlichtingen inwon bij een plaatselijke caféhouder. Deze praatte zijn mond voorbij tegen vrienden van de Gestapo. Op 15 maart werd Lolkema in de bus naar Groningen gearresteerd. Hij werd tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld en naar Duitsland overgebracht. Lolkema stierf op 21 januari 1945 in het kamp te Siegburg. Hij werd herbegraven op de Algemene begraafplaats in Dokkum. Abraham Emanuël Sachs werd geboren op 4 februari 1899 in Winschoten. Daar was hij winkelier. Vanwege het feit dat hij 'gemengd gehuwd' was met Annigje de Jong, werd hij na een kort verblijf in Kamp Westerbork weer vrij gelaten. Enige tijd later werd Sachs toch opnieuw gearresteerd, onder valse voorwendselen. Via het Scholtenhuis kwam hij terecht in het Groningse Huis van Bewaring. Abraham Sachs is op 22 januari 1945 in Dokkum door de bezetter gefusilleerd. Jacques Johan Cornelis Terwisscha van Scheltinga werd geboren op 8 juli 1922 in Schiedam. Hij was verkoper in een kledingmagazijn in Dokkum en moest in verband met de arbeidsinzet naar Duitsland. Op het Leeuwarder station wist hij echter te ontvluchten. Hij dook onder bij zijn oom in Weert, waar hij in contact kwam met de verzetsman Brummans. Zijn eerste illegale werk verrichtte hij op 8 juli 1943, toen hij een geallieerde piloot naar België bracht. Na verscheidene malen te zijn opgepakt en weer ontvlucht te zijn, werd hij op 7 november 1943 weer gearresteerd door verraad bij de bevriende familie Breukers in Weert. Ontsnapping bleek ditmaal niet meer mogelijk. Via Haaren in Noord-Brabant kwam hij terecht in de gevangenis aan de Gansstraat in Utrecht. Jacques werd veroordeeld tot 20 jaar tuchthuisstraf. Via Recklinghausen en Hameln werd hij tewerkgesteld in de zoutmijnen van Celle. Hij stierf op 11 april 1945 en werd begraven op het Waldfriedhof te Celle. Petrus (Pé) Woudsma werd geboren op 12 november 1919 in Dantumawoude (thans Damwoude). Hij was ambtenaar op het bureau van de brandstoffencommissaris in Dokkum. Woudsma was lid van de Knokploeg en samen met zijn broer Wytze deed hij koerierswerk voor de L.O. Woudsma werd op 27 maart 1945 gearresteerd tijdens een razzia in Brantgum en overgebracht naar het Huis van Bewaring in Leeuwarden. Op 3 april werd hij in de gevangenwagen naar het Paleis van Justitie gebracht, waar hij kort verbleef. Nadat hij weer was ingestapt, stopte de wagen bij de Noorderplantage. Hij werd uit de auto gehaald en bij de stadsgracht neergeschoten. Woudsma werd begraven op het erehof van de Algemene begraafplaats in Dokkum. Wytze Woudsma werd geboren op 12 februari 1921 in Dantumawoude. Hij was kantoorbediende en werkte in de illegaliteit onder de schuilnaam 'Rienk Prins'. Op 19-jarige leeftijd werkte hij als dwangarbeider in een munitiefabriek in Duitsland. Hij werd ziek en keerde met tuberculose terug naar Dokkum. Toen hij was opgeknapt, sloot hij zich aan bij het verzet en hielp hij joden. Woudsma was ook lid van de Knokploeg en deed spionagewerk. Toen het gevaar in de zomer van 1944 voor Woudsma te groot werd, ging hij naar een Leidse inrichting waar hij zijn spionagewerk voortzette. Op 22 juni 1944 werd hij gearresteerd en via 'Het Oranjehotel' in Scheveningen overgebracht naar kamp Vught. Op 4 september 1944 werd Woudsma geëxecuteerd. Onthulling Het monument is onthuld in 1949.

Vervaardiger
Nel Bakema (1902-1992)
Organisatie
Nationaal Comité 4 en 5 mei
Binnenlandse Strijdkrachten
Recklinghausen-Hillerheide
Burgerslachtoffers
Monument
Harlingen, 'Joods monument'

Het 'Joods monument' in Harlingen is opgericht ter nagedachtenis aan de 46 joodse burgers die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de bezetter zijn gedeporteerd en omgebracht. De namen van de 46 joodse Harlinger slachtoffers luiden: Dina Boas-Pais, Gabriël Boas, Jozeph Boas, Leonard Goldsmid, Sara Goldsmid-Goedhart, Mathilde Henriëtte Hes, Sally Hes, Anna Rosa Hes-van Gelder, Leonard Leijdesdorff, Rosalie Leijdesdorff-Vos, Hanna Klara Messcher, Klara Leonara Mescher, Levie Messcher, Catharina Messcher-Gans, Aäron Pais, Abraham Pais, Esther Pais, Benjamin Raphael Pais, Benjamin Raphael Pais, Jansje Pais, Levie Pais, Raphael Pais, Racheltje Pais, Raphael Pais, Salomon Pais, Roosje Pais-Minco, Adriana Pais-Rood, Jantje Pais-de Vries, Izak Nathan Israël Polak, Nathan Polak, Betsij Polak-Frank, Pietje Polak-de Vries, Berel Steil, Nechemia Steil, Lieba Steil-Aftergutt, Cäcil David Speijer, Elkan Aron Speijer, Michiel Speijer, Hanna Speijer-Schulenklopper, Aron de Vries, Benjamin de Vries, Izaäk de Vries, Klara de Vries, Elize de Vries-Odewald, Grietje de Vries-de Wilde en Rosa Weijmann. Toen de bezetter Nederland in mei 1940 binnenviel, woonden er in Harlingen enkele tientallen joden. Velen al generaties lang en de meesten waren geboren en getogen Harlingers. Bekend waren onder andere de groentehandel van de gebroeders Pais op de Kleine Bredeplaats, de juwelierszaak van Simon Leijdesdorff op de Kleine Voorstraat en de kledingzaak van de familie Speijer op de hoek Heiligeweg/Kerkstraat. De in het voorjaar van 2004 onthulde muurschildering met daarop de naam 'De Gunst' herinnert nog aan de kledingzaak die er ooit was. Op het moment dat in de zomer van 1942 de deportaties begonnen, woonden er volgens officiële gegevens 47 sterdragende voljoden in Harlingen. Slechts één daarvan heeft de bezetting overleefd. De rest kwam om in vernietigingskampen als Auschwitz en Sobibor. De jongste was de driejarige Klara Leanora Messcher, geboren in Harlingen op 24 juni 1939 en vermoord op 21 mei 1943 in Sobibor. Klara woonde op de Rozengracht nummer 15, samen met haar ouders en haar vierjarige zusje Hanna Klara, die op dezelfde dag door vergassing om het leven kwamen. De oudste was de 81-jarige Benjamin Raphaël Pais, op het moment van deportatie wonend in de Hoogstraat op nummer 15. Hij werd geboren in Harlingen op 26 juni 1861 en vermoord in Auschwitz op 23 november 1942. Al vrij snel na de capitulatie op 15 mei 1940 werden de eerste anti-joodse maatregelen uitgevaardigd. Reeds in juli was begonnen met het verwijderen van joden uit de Luchtbeschermingsdiensten, in augustus gevolgd door de maatregel van het niet meer ritueel mogen slachten. Twee jaar later, in juni 1942, kreeg de Joodsche Raad de mededeling dat de deportaties zouden gaan beginnen. Deze Joodsche Raad werd in 1941 door de bezetter ingesteld. Het was een joods bestuurslichaam, belast met het bestuur van de joodse gemeenschap en met de uitvoering van de Duitse verordeningen ten aanzien van de joodse bevolking. Het was in feite een schijninstelling om de bezetter de gelegenheid te geven het programma van de vernietiging van de joden gemakkelijker uit te voeren. Aanvankelijk was deze Joodsche Raad alleen voor Amsterdam bedoeld, maar in de herfst van 1941 kreeg de raad een landelijk karakter met regionale en plaatselijke vertegenwoordigers. In Harlingen werd Michiel Speijer, de voorzitter van het kerkbestuur, de vertegenwoordiger van de Joodsche Raad. Voordat de deportaties begonnen werden tal van verordeningen van kracht die tot doel hadden de joden te beperken in hun bewegingsvrijheid en om hen volledig te isoleren van de rest van de maatschappij. Eén van de eerste stappen om de isolatie van joden in de samenleving te bewerkstelligen was het verbod om joden in overheidsdienst te bevorderen of te benoemen. Het gebeurde in oktober 1940, amper vijf maanden nadat Nederland had gecapituleerd. En in dezelfde maand moest elke ambtenaar van zichzelf of zijn of haar echtgeno(o)t(e) opgeven of men wel of geen jood was. Wie deze, als 'Ariërverklaring' bekend geworden, verklaring weigerde te ondertekenen werd met ontslag bedreigd. Vrijwel alle ambtenaren in Nederland ondertekenden deze verklaring, zonder zich te realiseren daarbij mee te werken aan een eerste scheiding tussen joden en niet-joden. Niet veel later werden de joodse ambtenaren uit hun functie ontheven. In Harlingen waren dat o.a. Leonard Goldsmid en Racheltje Pais die beiden op de gemeentesecretarie werkten. De één in Harlingen, de ander in Franeker. Maar toen Rijkscommissaris Seyss-Inquart in januari 1941 de verordening 'no. 6-1941' uitvaardigde kwam het in kaart brengen van het joodse deel van de Nederlandse samenleving pas echt op gang. 'De Burgemeester der gemeente Harlingen maakt bekend, dat ingevolge de verordening van den rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied, d.d. 10 Januari 1941, no. 6-1941, alle personen, die geheel of gedeeltelijk van Joodschen bloede zijn en hun verblijf hebben in het bezette Nederlandsche gebied, aangemeld moeten worden….', begint het artikel in de Nieuwe Harlinger Courant , zoals de huidige Harlinger Courant destijds heette. Deze verordening hield in dat iedereen met tenminste één joodse voorouder zich moest melden bij het gemeentehuis om een formulier in te vullen. Als men zich had aangemeld, werd een zogenaamd 'Bewijs van Aanmelding' verstrekt. Gratis was deze aanmelding overigens niet, want er moest één gulden leges worden betaald. De helft van dit bedrag kwam in de kas van de gemeente, de andere helft ging naar de Rijksinspectie van de bevolkingsregisters, een Nederlandse ambtelijke dienst verantwoordelijk voor de persoonsregistratie. Meer anti-joodse maatregelen volgden. Zo werden bijvoorbeeld in maart de bedrijven van joodse eigenaren onder toezicht gesteld van een zogenaamde 'Verwalter'. Hiermee ging de zeggenschap over het eigen bedrijf feitelijk verloren. Aan een verzoek richting burgemeesters om een opgave te verstrekken welke zaken in hun gemeente een joodse eigenaar hadden, werd keurig voldaan. Ook de Harlinger burgemeester Hannema gaf door dat Harlingen tien bedrijven had met een joodse eigenaar. Niet veel later moesten de joden hun radiotoestel inleveren, waren openbare zwemgelegenheden, parken e.d. verboden gebied, mochten joodse winkels niet meer open zijn op zondag, werden de joodse persoonsbewijzen voorzien van een onuitwisbare letter 'J' enzovoorts. Het waren niet de laatste anti-joodse maatregelen. Er zouden er nog veel volgen. Ook de Nieuwe Harlinger Courant publiceerde deze maatregelen. Op 16 september 1941 stond het artikel 'Verordening over het optreden van Joden in het openbaar' op de voorpagina: "Het Rijkscommissariaat maakt bekend: De commissaris-generaal voor de veiligheid heeft de volgende verordening over het optreden van de Joden in het openbaar uitgevaardigd", gevolgd door een opsomming van een nieuwe reeks beperkende maatregelen die joden werd opgelegd zoals het verbod om 'deel te nemen aan openbare bijeenkomsten en gebruik te maken van openbare inrichtingen voor zover zij bestemd zijn om de bevolking ontspanning, tijdverdrijf en voorlichting te bieden'. Enzovoorts. Per september 1941 mochten zelfs joodse kinderen alleen nog maar naar een joodse school. Ook de vier leerplichtige joodse kinderen in Harlingen mochten na de zomervakantie niet meer naar hun eigen school. Een alternatief was niet direct voorhanden, maar in Leeuwarden werd een maand later de Joodsche School voor heel Friesland geopend. Na een verzoek van de gemeente Harlingen konden de vier kinderen, Jansje en Benjamin Raphaël Pais en Elkan Aron en Cäcil David Speijer, vanaf november 1941 daar naar school. Het afkondigen van beperkende maatregelen voor de joden was niet genoeg, want overal verschenen borden met het opschrift 'Voor Joden verboden'. Dergelijke borden moesten worden aangebracht bij allerlei openbare ruimten. Ook in Harlingen verschenen hier en daar dergelijke borden, o.a. bij de ingang van het Harmenspark en de Engelse tuin. En de Harlinger horeca was eveneens verplicht een bordje met de tekst 'Voor Joden verboden' voor het raam te plaatsen. En vanaf mei 1942 was het voor joden verplicht de zogenaamde gele 'Jodenster' of 'Davidster' te dragen. Deze 'Jodenster' moest bij de Joodsche Raad worden gekocht. Voor iedereen waren er vier sterren beschikbaar en ze kostten vier cent per stuk. Bovendien moest één textielpunt van de distributiebonnen worden ingeleverd. Het was de zoveelste vernederende maatregel die werd ingevoerd, want ook in 1942 hadden de anti-joodse maatregelen elkaar in snel tempo opgevolgd. Zo mochten joden geen auto meer rijden, niet langer een rekening hebben bij de postgiro, geen bankkluizen meer huren, niet meer vissen, niet meer reizen zonder voorafgaande toestemming, geen groente en fruit meer kopen in niet-joodse winkels, hun fietsen en andere vervoersmiddelen inleveren, geen sport meer beoefenen, geen gebruik meer maken van het openbaar vervoer en vanaf half juli mochten joden alleen nog maar tussen 15.00 en 17.00 uur boodschappen doen enzovoorts. In de zomer van 1942 begon de deportatie van joden uit Nederland. Ook vanuit Harlingen. Harry Drost: 'Op Donderdag 20 Augustus werden de Joodse burgers tussen de 16 en 60 jaar, evenals dat ook elders geschiedde, door de Duitsers weggevoerd…'. Dit betrof een groep mannen die enkele weken daarvoor in Leeuwarden medisch was gekeurd voor tewerkstelling in een joods werkkamp. Dat wegvoeren gebeurde overigens niet door de Duitsers, zoals Harry Drost veronderstelt, maar in de trein van Harlingen naar Leeuwarden werd de groep keurig begeleid door de Harlinger politie. In het rapportenboek van de Harlinger gemeentepolitie staat daarover vermeld: '6.30 uur. Zijn een 9-tal Joodsche personen, alsmede een 5-tal personen, bestemd voor het werk in Duitschland, naar Leeuwarden op transport gesteld. Met dit transport zijn belast de agenten van politie Bakker, Goslinga en Kooy. Tijdens het transport deden zich geen bijzonderheden voor'. Bij dat transport was ook de 21-jarige Aäron Pais die van tevoren tegen mevrouw Griet de Jong had verteld: 'We moeten alleen naar een werkkamp. Nou, van werken is nog nooit iemand doodgegaan'. Een maand later werd hij vermoord in het vernietigingskamp Auschwitz. Volgens Harry Drost werden de overgebleven joden medio september hard aangepakt. 'De meeste mannen werden weggevoerd, de zaken gesloten en de inboedels eruit gesleept'. En ook 'behulpzame' stadgenoten deden een duit in het zakje. Zo werd een joodse mevrouw aangegeven omdat ze tijdens het uitlaten van haar hondje de jodenster niet droeg. En op 25 september werden '2 joodsche personen, respectievelijk vrouw Steil en haar zoon naar het bureau van politie te Leeuwarden overgebracht voor verder transport naar het kamp te Westerbork', vermeldt het rapportenboek van de politie. Op vrijdag 2 oktober werden opnieuw enkele joden van huis gehaald. Onder hen de 44-jarige Catharina Messcher van de Rozengracht die met haar beide dochtertjes Hanna Klara (4 jaar) en Klara Leanora (3 jaar) in het Harlinger politiebureau op het Noordijs in een cel werd opgesloten om de volgende ochtend om 8 uur op transport te worden gesteld naar Westerbork. Ook nu weer keurig begeleid door de Harlinger politie in de trein tot aan Leeuwarden. De treinkaartjes naar het stationnetje Hooghalen moesten uit eigen zak worden betaald. De agenten Berkenpas en Bakker declareerden Hfl. 1,10 voor het 'transport' naar Leeuwarden. In de beginperiode van Westerbork moesten de gevangenen de 5 kilometer vanaf het station Hooghalen naar het kamp te voet afleggen. Vanaf november 1942 stopten de treinen in het kamp. Voor het einde van het jaar was het merendeel van de Harlinger joden al omgekomen in Duitse vernietigingskampen als Auschwitz en Sobibor. In maart 1943 werden de laatste joodse burgers uit Harlingen weggevoerd. '… enige mannen, vrouwen en kinderen, tot zelfs oude zieke mensen. Dat er zich daarbij hartroerende tonelen afspeelden, laat zich indenken', schrijft Harry Drost. Voor de politie inmiddels een routineklus, want: '..te 11.00 uur rapporteert de agent van politie Prosée, dat tijdens het transport van de joden naar Leeuwarden, zich geen bijzonderheden hebben voorgedaan', valt in het dag- en nachtrapportenboek van 9 maart 1943 te lezen. Onder hen ook Hannah Speijer en haar twee kinderen. Eerder dat jaar -22 februari- was Michiel Speijer, de plaatselijke vertegenwoordiger van de Joodsche Raad in Harlingen, gearresteerd omdat hij van iemand een fles melk had gekocht. De volgende dag werd hij overgebracht naar het Huis van Bewaring in Leeuwarden. Na de arrestatie van zijn vrouw en kinderen werd het gezin Speijer herenigd in Leeuwarden. Op 26 maart 1943 werd Michiel Speijer samen met zijn vrouw Hannah en hun twee zoontjes Elkan Aron (12 jaar) en Cäcil David (9 jaar) door vergassing om het leven gebracht in het vernietigingskamp Sobibor. De enige jood die op dat moment nog in Harlingen woonde was Simon Leijdesdorff. Hij was getrouwd met een niet-joodse vrouw en daarom was hun zoon Leonard volgens de Duitse rassenwetten geen jood. In maart 1943 werd hij gedwongen naar Amsterdam te verhuizen. Hij was de enige Harlinger sterdragende jood die de bezetting overleefde. De 46 andere joden uit Harlingen behoorden tot de ruim 100.000 die per trein vanuit Westerbork werden gedeporteerd. Meer dan de helft daarvan werd naar Auschwitz overgebracht. Van de meer dan 60.000 gedeporteerden naar Auschwitz hebben slechts 1052 het overleefd. Naast Auschwitz vertrokken er ook treinen naar kampen als Sobibor (negentien treinen met ruim 34.000 joden, waarvan er slechts negentien het overleefden) en Theresienstadt - negen treinen met bijna 5000 personen, waarvan er nog geen 2000 de oorlog overleefden. Bij de bevrijding van Westerbork op 12 april 1945 bevonden zich nog zo'n 900 gevangenen in het kamp. Van de 140.000 joodse Nederlanders zijn er ongeveer 110.000 door de nazi's vermoord. Onder hen dus ook de 46 Harlinger joden. Oprichting De oprichting van het gedenkteken was een initiatief van het bestuur van de Historische Vereniging Oud Harlingen. Onthulling Het monument is onthuld op 29 oktober 1992 door drie joodse oud-Harlingers die de Tweede Wereldoorlog hebben overleefd, te weten mevrouw Meta Huyse-Blok en de heren Simon Leijersdorff en Aron de Vries. Dit jaar was het vijftig jaar geleden dat de bezetter in Harlingen een razzia heeft gehouden. Rabbijn J.S. Jacobs (voorzitter van het Interprovinciaal Opperrabbinaat) sprak na de onthulling een gebed uit.

Vervaardiger
Jan Murk de Vries
Organisatie
Nationaal Comité 4 en 5 mei
Reichskommissariat Niederlande
Theresienstadt
Auschwitz
Monument
Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards