Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Archief van de Oudburgerpolder

1657 - 1965

Bereik en inhoud Oorspronkelijke inleidingen en bijlagen Ontstaan en ontwikkeling tot de reglementering van 1860 Wanneer de Oudburgerpolder precies gestalte kreeg is onduidelijk. In ieder geval werd het gebied rond Bergen reeds in de middeleeuwen door het leggen van diverse dijkjes in kleinere waterstaatkundige eenheden verdeeld. De Oudburgerpolder grensde aan de zuidzijde aan de Kerkedijk en Klaassendijk, daterende uit respectievelijk het einde van de "12e", en de eerste helft van de "13e" eeuw. De Banscheidingssloot op de grens van Bergen en Schoorl vormde tevens de afscheiding tussen de Oudburger- en Aagtdorperpolder. J. Westenberg, Kennemer dijkgeschiedenis (Amsterdam, Londen 1974) pp. 35, 60, figuren 16 en 17. We vinden de polder voor het eerst compleet met molen terug op de bekende kaart van Blaeu van de heerlijkheid Bergen uit circa 1660. Pas vanaf het jaar 1708 kunnen we de historie van de Oudburgerpolder wat meer in detail volgen omdat vanaf dit jaar de rekeningen bewaard zijn gebleven. Het blijkt dan dat schout en schepenen van Bergen als dijkgraaf en heemraden overeenkomstig het oude Kennemerrecht betrokken waren bij de schouw en het opstellen van de keuren of verordeningen. Bovendien beëdigde de schout de twee molenmeesters van de polder. Deze waren belast met het dagelijks beheer van de polderwerken, met name de molen. De molenmeesters legden ieder jaar op het raadhuis van Bergen rekening en verantwoording af van hun financieel beheer. De aanwezige ingelanden kozen dan meteen twee nieuwe molenmeesters. Aan het begin van de "18e" eeuw was overigens de toenmalige schout, Anthony de Lange, tevens enkele jaren molenmeester. Voorts is in dezelfde tijd nog sprake van de aanstelling van een serie hoofdingelanden in de vorm van schout De Lange, de kerkmeesters en secretaris Simon van der Mij door de vrouwe van Bergen. "Regionaal Archief Alkmaar (RAA), archief Oudburgerpolder (AO) inv.nr. 39, passim , speciaal fol. 32r., 94v., 138r." Grootste onkostenpost was wel het onderhoud van de molen, waaraan altijd wel iets te repareren viel. Andere aandachtspunten vormde het onderhoud van de al even genoemde Banscheidingssloot met het sluisje aan het uiteinde. Deze sloot was niet alleen voor de afwatering, maar ook als vaarweg van belang. "Zie RAA, AO inv.nr. 81." Er werd tenslotte ook wel eens iets ondernomen dat niet direct op de weg van de polder lag, maar wel tot het breed belang van de ingelanden behoorde. Zo besloot men in 1767 op polderkosten een post of bruggetje over een sloot tussen de Hooidijk en Schapenlaan te laten maken “tot passagie der bul” of dorpsstier. "RAA, AO inv.nr. 39, passim , speciaal fol. 70r., 78v." In maart 1789 werden de molenmeesters geconfronteerd met het overlijden van molenaar Pieter van Duin. Zij belegden een buitengewone vergadering van de ingelanden. Die stemden niet hoofdelijk, maar naar gelang de door hun betaalde omslag over de vraag wie Van Duin moest opvolgen. Voorlopig besloot men de molen te laten bedienen door de weduwe, Barber Pietersd., met assistentie van haar zoon Pieter. Zij beviel kennelijk goed, want haar aanstelling werd jaar na jaar verlengd. Dit ondanks het feit dat er in 1802 enige vraagtekens bij de plichtsbetrachting van de weduwe en haar zoon werden gezet. Toen besloten de ingelanden namelijk een lantaarn aan te schaffen die ’s nachts bij het begin van het malen ter controle moest worden aangestoken en in een paal gehesen. De weduwe Van Duin bleef tot haar overlijden in 1805 in functie waarna de zoon het werk overnam. "RAA, OA inv.nr. 39, fol. 119r.; inv.nr. 40, rekeningen 1801, 1805; inv.nr. 19." De Bataafse Revolutie van 1795 bracht in de zojuist geschetste bestuurlijke constellatie geen verandering van betekenis. Wel accepteerde men in 1808 niet zondermeer de nieuwe schout van het dorp als dijkgraaf. De polders onder Bergen wezen gecommitteerden aan om over de kwestie te overleggen. Die benoemden tenslotte toch de nieuwe schout, Hendrik van Vladeracken, tot dijkgraaf. Ook het einde van de Franse heerschappij in 1813 en de instelling van het Koninkrijk vormde geen aanleiding voor veranderingen. Van Vladeracken werd burgemeester en ging als dijkgraaf samen met de leden van de gemeenteraad als heemraden gewoon door met het schouwen van de poldersloten en de opstelling van keuren en wel onder de naam van Ingelandsbestuur van Bergen. Als vanouds bleef de gemeente ook zorgen voor de beplanting van de binnenduinen en het beheer van de beken en wateringen in het oningepolderde hoge land en enkele waterlopen tussen de polders voor de afvoer van duinval met de bijbehorende bruggen en duikers en de wegen. "RAA, AO inv.nr. 40, rekeningen 1807, 1852." Reglementering en modernisering van de bemaling (1860-1939) Na de Gemeentewet van 1851 kon men niet meer op de oude voet met het Ingelandsbestuur van Bergen verder aangezien in die wet geen gewag werd gemaakt van een bevoegdheid van de gemeente om waterstaatstaken uit te voeren. In 1860 stelden Provinciale Staten daarom een bijzonder reglement van bestuur vast voor een nieuw waterschap genaamd de Vereeniging van Polders en Oningepolderde Landen onder Bergen. Deze Vereeniging nam het beheer van de duinen, beekjes, bruggen, duikers en wegen van de gemeente over. Hij stond onder leiding van een algemeen bestuur bestaande uit de voorzitters van de zeven polders in de gemeente Bergen met daarbij twee leden gekozen door de ingelanden van de hogere gronden buiten polderverband. Het dagelijks bestuur telde een voorzitter en vier leden waarvan er een verkozen werd vanwege de oningepolderde landen. De kosten van de Vereeniging werden naar evenredigheid van hun grondbezit over de ingelanden omgeslagen. Het reglement regelde ook het bestuur van de individuele polders. Dat van de Oudburgerpolder kwam te bestaan uit drie poldermeesters waarvan één voorzitter was. Zij werden gekozen door de stemgerechtigde ingelanden. Ieder jaar trad er een poldermeester af. Het reglement trad in januari 1861 in werking waarmee de rol van het gemeentebestuur was uitgespeeld. "Notulen van het verhandelde in de zomervergadering van Provinciale Staten, juli 1860, bijlage Q; Provinciaal blad 1860 nr. 109; secretarie-archief Bergen 1811-1921, inv.nr. 107, brieven nrs. 38, 79, 99, 105, 151; RAA, AO inv.nr. 10." Het aldus gereorganiseerde bestuur van de Oudburgerpolder kreeg in 1870 te maken met groot onderhoud aan de molen. Het scheprad was versleten. Er werd besloten een zogenaamd pomprad in de molen te plaatsen naar het octrooi van ingenieur H. Overmars. Men hoopte op deze wijze het waterverzet van de molen flink op te kunnen voeren en wel tegen een fractie van de uitgaven die installatie van een vijzel met zich mee zou brengen. De installatie van het pomprad kwam de polder op ruim f 1.000,- te staan. Daar kwam nog f 50,- wegens aan Overmars verschuldigde octrooirechten bij. "RAA, OA inv.nr. 41, rekeningen 1870-1872; inv.nr. 86. Zie voor een nadere beschrijving van het pomprad G. Doorman, Het Nederlandsch octrooiwezen en de techniek der 19 e eeuw (’s Gravenhage 1947) nr. 4481." De prestaties van het pomprad vielen kennelijk tegen, want in februari 1875 besloten de ingelanden alsnog tot vervijzeling van de molen. Men gunde dit werk aan molenmaker C. Koger en wel voor het bedrag van f 4.266,-. Ter dekking van deze kosten sloot de polder een lening af. Voorts werd in 1877 een ijzeren bovenas in de molen aangebracht door molenmaker D. van Vrede. RAA, AO inv.nr. 86; inv.nr. 41, rekeningen 1875 en 1877; inv.nr. 47, bijl. rek. 1870; inv.nr. 48, bijl. rek. 1875, 1877. Aan het begin van de "20e" eeuw vroegen de polderwegen om de nodige aandacht. In 1914 kon men niet langer om de verharding van de Zuidlaan met steenslag heen. De kosten van dit project werden begroot op ongeveer f 3.000,-. Hiertoe moest een lening worden afgesloten. De wijze van verharding -met grind of basaltsteenslag- leverde ook nog de nodige discussie op. RAA, AO vl.inv.nr. 2, 14 en 28-5-1914 In juli 1926 gingen voor het eerst stemmen op om van de windbemaling af te stappen. Dit naar aanleiding van een discussie over de hoge onderhoudskosten van de molen. Bovendien had men de indruk dat de molenmaker meer luierde dan werkte als hij aan de molen bezig was. Er waren ook nog klachten over de molenaar en tenslotte kampten sommige ingelanden met wateroverlast. Voorzitter van het polderbestuur en burgemeester van Bergen J. van Reenen wees op de hoge kosten verbonden aan de bouw van een nieuw gemaal of installatie van een elektrische hulpaandrijving in de molen als in de nabij gelegen Sluispolder was gebeurd. De Sluismolen was in april 1926 als eerste molen van Nederland van een dergelijke hulpaandrijving voorzien, zie D. Aten, Inventaris van het archief van de Sluispolder 1604-1966 (Alkmaar 2003) p. 5. Maar wellicht kon er worden samengewerkt met aangrenzende polders. Het vraagstuk werd in stemming gebracht. De meerderheid koos alles overziende nog voor handhaving van de windbemaling. RAA, AO inv.nr. 3, 2-7-1926. Het volgend jaar kwam de kwestie echter weer aan de orde. Nu werd besloten een onderzoek te laten doen naar montage van een hulpaandrijving in de molen. Voorzitter Van Reenen bracht in oktober 1927 verslag uit. Vanwege de hoge kosten verbonden aan het leggen van kabels naar de afgelegen molen was hij tot de slotsom gekomen dat samenwerking met de Zuurvenspolder, de Noorder-Reker- en Mangelpolder en de Zuider- en Midden-Rekerpolder het beste was. De molen van de Noorder-Rekerpolder kon het eenvoudigste worden aangepast en dan tevens de andere polders bemalen. De kosten moesten over alle genoemde polders worden gespreid. Van Reenen zette de zaak met kracht door nadat er een verzoek om machinale bemaling van een hele serie ingelanden was ingekomen. In december 1927 stelde hij diverse mogelijkheden aan de vergadering van ingelanden voor waaronder de bouw van een nieuw elektrisch gemaal in de Noorder-Rekerpolder voor alle zojuist genoemde polders samen. Hij had verder reeds een vergadering van de gezamenlijke besturen gepland om zijn idee nader te bespreken. Ibidem, 1-7, 14-10 en 15-12-1927; inv.nr. 88. Deze vergadering vond op 20 december 1927 plaats. Van Reenen had plannen compleet met begroting klaar liggen. Hij wees erop dat door de stijgende grond- en pachtprijzen het land productiever gemaakt moest worden. Dat was mogelijk door van de windbemaling af te stappen. Werkten de afzonderlijke polders hierbij samen, dan kon men veel geld besparen. De bouw van een compleet nieuw elektrisch gemaal in de Noorder-Rekerpolder -die lag het diepste- was met f 33.000,- weliswaar duurder dan montage van hulpmotoren in enkele molens, maar dan zat men nog altijd met het zeer kostbare molenonderhoud, aldus Van Reenen. Daarom ging zijn voorkeur uit naar een nieuw centraal gemaal. Natuurlijk waren dan ook nog de nodige aanpassingen in de waterlopen en de bouw van duikers nodig om de vier polders aan elkaar te knopen. De aanwezigen schaarden zich na uitgebreide discussie achter het plan van Van Reenen. RAA, archief Vier Gecombineerde Polders (AVGP) inv.nr. 1, 20-12-1927. In juni 1928 werden de uitgewerkte plannen aan de voor een gemeenschappelijke vergadering opgeroepen ingelanden voorgelegd. Die verklaarden zich akkoord met de bouw van een centraal gemaal. Er lag verder een concept van een besluit ter regeling van de samenwerking gereed. Dit werd punt voor punt besproken. De vier polders verbonden zich tenslotte voor de termijn van minstens 22 jaar bij te dragen in de totale kosten van de stichting en exploitatie van een elektrisch gemaal met alle bijbehorende werken en daartoe een in die termijn af te lossen lening van f 44.000,- aan te gaan. Aangaande de molens werd bepaald dat die met uitzondering van de molen van de Noorder-Rekermolen -op die plek kwam het gemaal- konden blijven staan. Het onderhoud viel buiten de regeling en bleef voor rekening van de afzonderlijke polders. Het bestuur over alles wat de gemeenschappelijke regeling betrof werd opgedragen aan de gezamenlijke besturen van de vier polders. De voorzitter en secretaris van de Oudburgerpolder vervulden dezelfde functies binnen het samenwerkingsverband. De inkomsten en uitgaven werden verantwoord in de rekening van de Oudburgerpolder, maar de penningmeester moest ten behoeve van de andere drie polders wel een aparte rekening maken van de financiën rakende aan de samenwerking met opgave van ieders aandeel in de kosten. Het kwam er in feite op neer dat ten behoeve van de bouw en het beheer van het gemaal een nieuw waterschapje werd gesticht. Dit werd bekend als “De Vier Gecombineerde Polders”. RAA, AVGP inv.nr. 3; inv.nr. 1, 13-6-1928. Zie over de Vier Gecombineerde Polders verder D. Aten, Inventaris van het archief van de Vier Gecombineerde Polders 1927-1965 (Alkmaar 2003). Het besluit van de stemgerechtigde ingelanden omtrent de samenwerking verkreeg samen met de uitgewerkte plannen voor het gemaal en de wijzigingen in de waterhuishouding op 14 augustus 1929 de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Nadat er uitgebreid inlichtingen waren ingewonnen, kwam men uit bij een installatie met twee elektromotoren die ieder één vijzel, een kleine en een grote, aandreven en wel volgens het plan van de N.V. Algemeene Machinehandel “Het Landbouwhuis” te Sneek. Hoewel Van Reenen geporteerd was voor koppeling van de motoren aan de vijzels via een tandwielkast, een idee van zijn zoon, bepleitte ing. H.W. Bos van “Het Landbouwhuis” toch succesvol aandrijving door middel van leren drijfriemen. Eind juli 1929 gunde men de bouw van het bemalingsgebouw met bijbehorende duiker en de installatie aan “Het Landbouwhuis” voor f 23.600,-. De werken aan de waterlopen en de verbindingsduikers tussen de vier polders werden in februari 1930 aangenomen door J.J. de Groot, aannemer en architect te Heiloo, voor f 7.075,-. Het gemaal werd in juni 1930 officieel in gebruik gesteld. Ibidem, inv.nrs. 20, 28 en 39. Molenaar Schroor van de Oudburgermolen ging na de ingebruikstelling van het gemaal op wachtgeld. Aan het onderhoud van de molen besteedde de polder verder weinig aandacht. Reeds in september 1930 zette voorzitter Van Reenen al vraagtekens bij de reparatie van enkele gaatjes in het rietwerk. Twee jaar later kwam verkoop aan de Vereniging “De Hollandse Molen” of de gemeente Bergen aan de orde, die al voelsprieten in deze richting had uitgestoken omdat de molen landschappelijk bijzonder waardevol werd geacht. Men besloot inderdaad de molen voor de somma van f 300,- aan de gemeente over te doen. Ibidem, inv.nr. 6; AO inv.nr. 3, 11-9-1930, 9-6-1932, 9-6 en 19-12-1933; inv.nr. 25. De Tweede Wereldoorlog en opheffing (1940-1965) De overdracht van de bemaling aan een aparte organisatie en de verkoop van de molen betekenden en aanzienlijke taakverlichting voor het bestuur. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, in mei 1941, kwam de molen echter toch weer ter sprake naar aanleiding van een brief van de gemeente Bergen. In dit schrijven werd aangegeven dat er zich een koper had aangediend en vroegen B en W of de polder de molen niet wilde terugkopen. Voorzitter H.D.A. van Reenen -die zijn hiervoor meermalen genoemde vader in 1923 als burgemeester en in 1934 ook in het polderbestuur was opgevolgd- gaf aan dat de beschikking over een molen in de heersende oorlogsomstandigheden van groot belang kon zijn. De kwestie werd in juni 1941 in de vergadering van stemgerechtigde ingelanden aan de orde gesteld. Een van de ingelanden gaf aan dat de molen als monument behouden moest worden, maar met het oog op de hoge onderhoudskosten ging de vergadering toch niet op het voorstel van de gemeente in. RAA, AO inv.nr. 4, 15-5 en 13-6-1941. Op 30 oktober 1941 ontsnapte de polder op het nippertje aan een overstroming. Vanuit de Banscheidingssloot stroomde het hoog staande boezemwater over de kade. Er werd snel een twintigtal arbeiders opgetrommeld die om acht uur ’s avonds aan het werk gingen. Met grond afgegraven uit aangrenzende landerijen wist men de zaak te redden. Hierna besloot het bestuur tot een dijkverzwaring met specie afkomstig uit enkele nieuw gegraven sloten. De kosten hiervan werden op f 800,- begroot. Het werk werd in het najaar van 1942 uitgevoerd. Ibidem, 28-11 tm. 12-12-1941, 22-5-1942; inv.nr. 81. Intussen had het polderbestuur zeer direct te maken gekregen met de oorlogsomstandigheden. Voorzitter H.D.A. van Reenen werd op 14 augustus 1942 door de bezetter ontslagen als burgemeester van Bergen en vervangen door een lid van de N.S.B. Hij was toen reeds als gijzelaar geïnterneerd te Haaren. In januari 1943 volgde overbrenging naar St. Michielsgestel. Desondanks herkozen de ingelanden met algemene stemmen in december 1942 Van Reenen als voorzitter. Probleem was wel dat hij niet meer de reglementair voorgeschreven hectare omslagplichtig land bezat. Daar werd echter soepel een mouw aangepast. Van Reenen had zitting in het kerkbestuur en dat wees hem als gemachtigde voor zijn bezittingen in de Oudburgerpolder aan. Van Reenen had ondertussen echter al laten weten de herbenoeming niet te kunnen aannemen. Ondanks herhaalde warme en dringende oproepen van het polderbestuur bleef hij hierbij. Uiteindelijk kozen de ingelanden in april 1943 een ander. Ibidem, inv.nr. 4, 28-5-1943; inv.nr. 18; RAA, familie-archief Van Reenen inv.nrs. 411, 413, 414. De in Bergen zeer geliefde Van Reenen kampte al jaren met een zwakke lichamelijke en geestelijke gezondheid. Hij werd in juni 1943 uit het interneringskamp te St. Michielsgestel ontslagen wegens een ernstige zenuwaandoening. Hij is hier nooit meer geheel van hersteld. Desondanks werd Van Reenen in 1944 in de Sluispolder en de Vereeniging van Polders en Oningepolderde Landen onder Bergen nog tot bestuurslid gekozen. De evacuatie van Bergen aan Zee leverde ook grote problemen op. In januari-februari 1943 werden alle inwoners met uitzondering van de boeren en land- en tuinbouwers en bepaalde onmisbaar geachte personen gelast het dorp te verlaten. Dit in samenhang met het uitroepen van het dorp tot steunpunt in de Atlantikwall. In augustus 1944 volgde de totale ontruiming van de gemeente Bergen. De evacués zwermden uit over het gehele land. Dit leverde de secretaris-penningmeester grote problemen op bij het innen van de omslag. Velen waren ook niet meer in staat aan hun onderhoudsverplichtingen te voldoen. In oktober 1943 constateerde het polderbestuur tijdens de schouw dan ook dat er hier en daar veel aan scheelde. Gezien de bijzondere omstandigheden besloot men voorlopig van het opleggen van boetes af te zien. RAA, AO inv.nr. 4, 20-10-1943, 25-10-1944, 19-7-1945; J. van Baar, ‘Bergen in de jaren 1940-1945’, Bergense kroniek , themanummer Bergen ‘40-’45 (mei 1995) pp. 8, 10-11. Veel meer zorgen leverde de dreigende staking van de elektriciteitsvoorziening in de herfst van 1944 op. Dit betekende dat het gemeenschappelijk elektrische gemaal niet meer werken kon. Er werd daarom een spoedvergadering van de ingelanden van de vier polders belegd om te beslissen over het weer maalvaardig maken van de nog overeind staande molens van de Oudburger- en Zuurvenspolder. De eerstgenoemde molen was in redelijk goede staat. Aan de tweede mankeerde echter van alles. De vijzel was onbruikbaar, het rietdek zeer slecht, het lattenwerk van de wieken en de zeilen ontbraken en de planken van het buiten- en binnentimmerwerk waren weggebroken. Overwogen werd ook nog bemaling door een locomobiel of gasgenerator, maar als men die al vinden kon zat men nog altijd zonder de benodigde brandstof. De ingelanden besloten na uitgebreide discussie begin november 1944 tot reparatie van beide molens en de kosten te dekken uit een extra omslag. De molens werden hierna door W. Moejes onder zeer moeilijke omstandigheden opgeknapt. Hiermee was een bedrag van bijna f 9.000,- gemoeid. In april 1945 organiseerde het bestuur van de Vier Gecombineerde Polders zelfs een inzamelingsactie van aardappelen, boter, peulvruchten en koren onder de ingelanden ten behoeve van de arbeiders die het werk hadden uitgevoerd. RAA, AVGP inv.nr. 44; inv.nr. 2, 30-10-1944 t.m. 11-5-1945. Na het aflopen van de oorlog in mei 1945 besloot men de opgeknapte molens bij hevige neerslag verder te gebruiken en wel zolang dat zonder verdere kosten ging. Twee jaar later, in mei 1947, werd echter alweer besloten zoveel mogelijk elektrisch te malen. In het vroege voorjaar van 1948 brak de vijzel van de Oudburgermolen. Herstel werd te kostbaar geoordeeld en men gaf de molen snel weer aan de gemeente terug. Met dit monument ging het daarna snel bergafwaarts. In september 1951 waarschuwde de Vereniging ‘De Hollandse Molen’ de gemeente dat de molen speelbal van de jeugd was geworden. Tijdens een decemberstorm in 1954 ging de kap verloren. Op vrijdagmiddag 6 mei 1955 ging de molen tenslotte in vlammen op nadat drie kinderen tegen de molen liggend oud riet hadden aangestoken. De brandweer van Bergen rukte onmiddellijk uit, maar kon de grote motorbrandspuit niet bij de enkele honderden meters van de weg liggende molen krijgen. Tijdens het blussen kwamen ook nog mitrailleur- en geweerkogels tot ontploffing. Deze munitie was achter gebleven uit een slecht opgeruimd depot van de Binnenlandse Strijdkrachten, dat tijdens de oorlog in de molen was gevestigd. Een brandweerman werd in het been geraakt. De commandant gaf daarop order dekking te zoeken. Na ongeveer 20 minuten gingen de spuitgasten weer aan het werk, maar toen was er geen redden meer aan. Ibidem, inv.nr. 2, 8-6-1945 tm. 13-2-1948; AO, inv.nr. 9; inv.nr. 4, 19-7-1945; inv.nr. 5, 23-10-1945; Weekblad “De Duinsteek” , 13-5-1955; Alkmaarsche Courant , 7-5-1955. Het bestuur van de Oudburgerpolder maakte aan het afbranden van de molen geen woord vuil. De belangrijkste kwestie in de naoorlogse jaren was misschien nog wel het ophogen van de kade langs de Banscheidingssloot op aanmaning van de provincie. Het bestuur bereikte inzake dit werk in 1962 een overeenkomst met het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen dat voornemens was de boezemwateren -de Banscheidingssloot maakte daar deel van uit- te baggeren. Men vond dat dan in één moeite door ook de kade wel verhoogd kon worden. Uitwaterende Sluizen werd bereid gevonden de helft van de in totaal op f 3.000,- geraamde kosten bij te passen. RAA, AO inv.nr. 7, 9-5-1962 tm. 8-5-1963; inv.nr. 27. De laatste jaren van het bestaan van de polder als zelfstandig waterschap stonden vooral in het teken van de concentratie van de waterschappen onder Bergen. Bij de bouw van het centrale gemaal was hier al even sprake van geweest. In 1952-1953 kwam dit vraagstuk weer op tafel naar aanleiding van een brief van hoofdingenieur-directeur van Provinciale Waterstaat. Die drong aan op fusie van alle zeven polders onder Bergen die toch al vanouds nauw samenwerkten binnen de Vereeniging van Polders en Oningepolderde Landen. De Vereeniging kon de taken van de polders gemakkelijk overnemen. In de Oudburgerpolder voelde men hier niets voor. Bestuur en ingelanden vreesden stijging van de omslag en verlies van kennis van de lokale situatie. Tegen fusie van de polder met de drie polders waarmee men qua bemaling samenwerkte, bestonden daarentegen geen bezwaren. Uiteindelijk besloot men een afwachtende houding aan te nemen. De provincie zette ook niet door en alles bleef bij het oude. In 1964 werd vanuit het provinciaal bestuur opnieuw concentratie aangekaart. Het ging in eerste instantie om de vier polders, maar er werd meteen ook al gedacht aan fusie van alle polders onder Bergen. Na verdere besprekingen met vertegenwoordigers van de provincie stemde de Oudburgerpolder eind 1964 met de tweede variant -concentratie van alle zeven polders- in. Op de eerste januari 1966 ging de Oudburgerpolder tenslotte als zelfstandig waterschap op in het nieuwe Waterschap Bergen. Ibidem, inv.nr. 6, 16-5-1952 tm. 8-5-1953, 29-5-1964 tm. 27-10-1965; inv.nr. 11; AVGP inv.nr. 2, 13-5-1964. Archief en inventarisatie Inzake de lotgevallen van het archief staan ons maar weinig gegevens ter beschikking. Voor zo ver kon worden nagegaan, werd in 1931 voor het eerst aandacht aan de archieven van de polders onder Bergen geschonken. In dat jaar voerde de Rijksarchivaris in Noord-Holland een inspectie uit ten huize van de gemeenschappelijke secretaris. Daar werd alles met de lopende administratie in orde bevonden. Minder te spreken was de Rijksarchivaris over de archiefkast in de polderkamer op het raadhuis van Bergen. Die was slechts afgesloten door gordijnen. Verder stonden er ook nog archiefkasten van de gemeente op de kamer, waar de gemeenteambtenaren regelmatig bij moesten. Bij vermissing van het een of ander was dus volstrekt onduidelijk wie verantwoordelijk gesteld kon worden. De secretaris bezat thuis nog wel ruimte voor een kast op zolder, maar had dat eigenlijk liever niet. Uiteindelijk regelde men met de gemeente dat de kamer afgesloten werd waarbij de samenwerkende polders de sleutel kregen. RAA, archief Vereeniging van Polders en Oningepolderde Landen onder Bergen (AVB) inv.nr. 31. Naar aanleiding van zijn inspectie drong de Rijksarchivaris ook op inventarisatie van de archieven aan. Hier kwam het echter pas na een nieuwe inspectie in 1936 van. Het polderarchiefje ging dat jaar naar het Rijksarchief te Haarlem waar het door F.J.A. Pielage werd geïnventariseerd. Bij deze gelegenheid restaureerde J.N. Koegler enkele delen. Deze leverde ook het nodige verpakkingsmateriaal. In totaal kwam dit de polder op een uitgave van f 12,- te staan. RAA, AO inv.nr. 29; inv.nr. 53, bijlagen 1936. Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was nog even sprake van de overbrenging van de polderarchieven naar de bomvrije kluis in het kantoor van het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier te Alkmaar. Dit naar aanleiding van een circulaire van het Provinciaal Bestuur waarin in verband met de oorlogsdreiging op een veilige archiefopslag werd aangedrongen. Het Hoogheemraadschap kampte echter met ruimtegebrek en hierop liep deze zaak stuk. RAA, AVB inv.nr. 31. Na de fusie ging het archief door naar het Waterschap Bergen. Dit bracht het archief van de Oudburgerpolder samen met dat van zijn andere rechtsvoorgangers onder op de zolder van het raadhuis van Bergen. Provinciaal archiefinspecteur A.J. Kölker trof ze tijdens een inspectie daar in augustus 1974 aan “…op een grote hoop op een houten ‘kruipzolder’ onder het dak en men kan alleen hurkend iets uit een grote berg papier zoeken. Bovendien is de toegang tot deze zolder slechts via een ongelukkig smal en los laddertje” . Hij gaf het bestuur van het Waterschap Bergen dringend in overweging de polderarchieven over te brengen naar het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen te Edam. Dat beschikte over een goede kluis en was voorts bereid dergelijke archiefjes kosteloos te bergen. Na een brand in het raadhuis liet Kölker vooruitlopend op een formele regeling de archieven alvast naar Edam brengen. RAA, archief Waterschap Bergen inv.nr. 29. Het Waterschap Bergen ging op 1 januari 1977 op in het Waterschap Het Lange Rond. Dit bracht de archieven van de oude polders rond Alkmaar onder bij het toenmalige gemeentearchief van deze stad. J.O. Hénar had ondertussen de inventaris van Pielage aangevuld tot de opheffing van de Oudburgerpolder in 1966. Hierbij bleven evenwel een doos bescheiden buiten beschouwing. Bovendien bleken de archieven van de Oudburgerpolder, de Vier Gecombineerde Polders en het Waterschap Bergen hier en daar door elkaar te zijn geraakt. Een nieuwe inventarisatie was daarom geraden. Hierbij werden meteen hiaten in de serie rekeningen aangevuld met van de provincie verkregen exemplaren die aldaar voor vernietiging in aanmerking kwamen. Voorts vond schoning van het archief plaats aan de hand van de vigerende selectielijsten. Het betreft de Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit de archieven van waterschappen dagtekenende van na 1850 en de Lijst van voor vernietiging/bewaring in aanmerking komende bescheiden van waterschappen na 1935 . In totaal kwamen archivalia met een lengte van circa 0,75 m. voor vernietiging in aanmerking. De huidige lengte van het archief van de Oudburgerpolder bedraagt ongeveer 2,1 m. Het archief is openbaar, met uitzondering van enkele stukken waarvoor een openbaarheidsbeperking van 75 jaar geldt.

Collectie
  • Archieven Alkmaar
Type
  • Archief
Identificatienummer van Regionaal Archief Alkmaar
  • 0ed97cbc642c301c80e59dafd4a6719c
Trefwoorden
  • Waterschappen & Polders
  • polders
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards