De Cosel transporten. Limburgse Joden opweg naar de ondergang
Niet alle deportatietreinen met Nederlandse Joden rijden direct naar de vernietigingskampen en gaskamers. Tussen 28 augustus en 10 december 1942 maakt een deel van de treinen naar Auschwitz-Birkenau een tussenstop in het Poolse Cosel. Hier moeten bijna alle mannen tussen de 15 en 55 jaar uitstappen. Ze worden als tewerkgesteld.
Het eerste transport
Zeshonderd Limburgse Joden krijgen op 24 augustus 1942 een oproepkaart uitgereikt door de Nederlandse politie, de gemeentelijke politie of een veldwachter. Ze zijn allemaal jonger dan zestig jaar en moeten zich de volgende dag melden op de verzamelplaats bij de openbare school op de Professor Pieter Willemsstraat in Maastricht. De helft komt opdagen. De groep wordt naar Kamp Westerbork gebracht en wordt grotendeels op 28 augustus 1942 meteen gedeporteerd. Zij maken deel uit van het eerste Cosel-transport.




Afscheid
De trein stopt in Cosel. Ongeveer 170 mannen, waarvan 75 Limburgers, worden de trein uit geslagen onder luid geschreeuw en gevloek. Er volgt een selectie. Wie niet wordt goedgekeurd moet terug de trein in. Dan zet de trein met de vrouwen, kinderen en oudere of zwakke mannen zich weer in beweging. Hun wegen scheiden. De trein komt op 30 augustus aan in Auschwitz. Hier wordt iedereen direct na aankomst vergast.


Dwangarbeid
De mannen in Cosel worden op vrachtwagens gezet en komen terecht in Kamp Sakrau, vanuit waar ze naar verschillende andere kampen in de regio gaan. De omstandigheden in deze kampen verschillen sterk. Het werk is ontzettend zwaar, een deel van de Joodse mannen komt om door honger, uitputting, ziekte of ongelukken.
De Joodse mannen worden verhuurd aan bedrijven die onderdeel zijn van een netwerk van 177 kampen bij fabrieken en bouwplaatsen. Zo’n 1500 dwangarbeiders maken jachtvliegtuigen, werken in de metaalfabrieken van Krupp of de chemische fabrieken van IG Farben. De rest wordt tewerkgesteld bij de bouw van spoorwegen en snelwegen. Dit levert de Duitse staat en de bedrijven winst op.
De mannen die niet meer kunnen werken worden naar Auschwitz-Birkenau gestuurd. Hier worden ze vergast, zoals eerder ook was gebeurd met hun familie. Eind april 1943 worden de meeste overlevenden naar Kamp Blechhammer gestuurd.
Vader en zoon
Zo ook vader Pinehas Gans en zoon Philip Gans. Ze komen beiden uit het transport van 2 november 1942. Pinehas en Philip weten lang te overleven en komen samen in Kamp Blechhammer terecht. Maar dan wordt het kamp ontruimd en worden de gevangenen te voet naar Kamp Gross-Rosen gedreven. Tijdens deze tocht of vlak na aankomst komen vader en zoon om het leven.

Minder dan tien procent
In januari 1945 zijn nog zo’n 2.000 Franse, Belgische en Nederlandse dwangarbeiders van de Cosel transporten in leven. De meesten bevinden zich in Kamp Blechhammer. Uiteindelijk overleven 873 mannen, minder dan tien procent van de mannen die uitstapten bij Cosel. De overlevingskans van de Nederlanders is nog kleiner: van de 3400 Nederlanders overleven 193 mannen. Dit geldt ook voor Limburgse mannen die op 25 augustus 1942 in Maastricht aan hun reis beginnen, op dit transport overleven elf van de 170 mannen de dwangarbeid.