Nederlandse Oost Compagnie
Het archief is in de jaren 1942-1945 ontstaan.
Met de inval van de Duitse troepen in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 werd ook de roep groter om kapitaal en vooral kundige ondernemers om de veroverde gebieden voor de Duitse oorlogseconomie te exploiteren. M.M. Rost van Tonningen, Correspondentie van mr. M.M. Rost van Tonningen. Deel II: mei 1942-mei 1945. Ingeleid en uitgegeven door David Barnouw. Rijksinsituut voor Oorlogsdocumentatie: Bronnenpublicaties Documenten; 3 (Zutphen 1993) 10-17. Verder David Barnouw, Oostboeren, zee-germanen en turfstekers. Kolonisatie tijdens de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2004).
oprichting en organisatie
Bijeenkomst van NOC-leden, waarschijnlijk bij het eenjarig bestaan in juni 1943.
Het hoofdkantoor van de NOC werd gevestigd in de Amaliastraat 1-3 te Den Haag, terwijl in een bijkantoor aan de Anna Paulownastraat 35 de Afdeling Assurantie werd ondergebracht. Naast deze beide vestigingen had de NOC ook nog bijkantoren in Berlijn, Kauen (Kowno), Wilna (Vilnius), Riga, Dorpat, Rowno, Kiev en Minsk. Naast de NOC werdook een aantal dochtermaatschappijen in het leven geroepen, te weten de Nederlandse Oost Visserij NV, de Nederlandse Oost Bouw NV, de Nederlandse Oost Bagger NV, de Nederlandse Oost Baksteen NV, de Nederlandse Oost Turf NV, de Nederlandse Oost Handel Maatschappij NV, de Nederlandse Oost Rederij NV, de Nederlandse Oost Binnenvaart NV en de Nederlandse Oost Binnenwerk NV.
Rost van Tonningen werd door Seyss-Inquart niet alleen tot president van de NOC benoemd, maar hij werd tevens president van de Raad van Commissarissen. Tot algemeen directeur werd de uit Dordrecht afkomstige bankier en NSB'er mr. D. Krantz benoemd terwijl de NSB'er P.S. Heerema een tijdlang mededirecteur was. F.B.J. Gips werd president van de Raad van Toezicht en J.J. Rambonnet thesaurier-generaal van de onderneming. Naast de NOC werd ook het Nederlandse Oost Instituut (NOI) opgericht, eerst als statistiek- en researchafdeling van de NOC, maar later vooral bedoeld als propaganda- en voorlichtingsorgaan van de NOC. Van dit ideologische instituut werd drs. W. Goedhuys directeur. Voor de controle van de zijde van de Duitsers op het reilen en zeilen van de NOC werd het Ostministerium ingeschakeld. Hun vertegenwoordiger, Bereichsleiter Freiherr H. von Puttkammer, kweet zich als Gevollmächtigte des Ostministeriums für die Niederlande van die taak.
Voor het kapitaal van de NOC namen de oprichters, te weten de Staat der Nederlanden, de Nederlandsche Bank, waarvan Rost van Tonningen directeur was, en de gemeenten Amsterdam (bij monde van burgemeester E.J. Voûte) en Rotterdam (bij monde van de NSB'er burgemeester ir. F.E. Müller) gezamenlijk deel in het aandelenkapitaal van de compagnie. Voor de bevoorrading van de manschappen in de oostgebieden werd contact gezocht met het hier te lande actieve Bureau van het Vierjarenplan. Dit bureau zorgde voor het opkopen van voorraden op de Nederlandse markten. De NOC verwachtte van de samenwerking met dit bureau de noodzakelijke voorraden goederen te verkrijgen die nodig waren voor een enigszins goed verloop van de inzet in de oostgebieden.
Vanuit Nederland kregen de uitgezonden boeren voorraden toegestuurd.
tegenwerking N.J.G. Sikkel, Documentatie, status en werkzaamheid van organisaties en instellingen uit de tijd der Duitse bezetting van Nederland (Amsterdam 1947) 284.
Verder had dit ook te maken met de slechte organisatie van het hoofdkantoor van de NOC aan de Amaliastraat te Den Haag. Lou de Jong beschreef het als volgt: Het hoofdkantoor van de Nederlandse Oostcompagnie werd een janboel. Regelmatig kwam Rost er binnenstuiven om er zijn banbliksems in het rond te slingeren en als steeds, te betogen dat men van zijn schitterende plannen niets terechtbracht. Deskundige leiding ontbrak, deskundig toezicht eveneens. De Raad van Commissarissen werd in '42 niet eenmaal bijeengeroepen en de commissarissen kregen ook nauwelijks informatie over de gang van zaken (drie onder wie Gips en Voûte, trokken zich in de zomer van '43 terug). Er werd met geld gesmeten. Het avontuur kostte de Staat der Nederlanden circa vijftien miljoen gulden - gelden die mede daarom vrijwel niets konden opleveren omdat de voor het Derde Rijk zo typische bureaucratische strijd speciaal ten aanzien van de bezette delen van de Sowjet-Unie met ongekende felheid gevoerd werd. Het was een jungle waarin ook een competent geleide Oostcompagnie nauwelijks iets van betekenis zou hebben tot stand gebracht. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VI, juli '42-mei '43, eerste helft ('s-Gravenhage 1975) 449-465.
gestrande idealen Rost van Tonningen, Correspondentie, deel II, 14-15.
Ondanks de idealen bleek de NOC niet een sleutel tot succes.
Rost van Tonningen kwam in september 1943 met een uitgebreid verslag over de werkzaamheden van de NOC en dochtermaatschappijen over 1942. Dit verslag werd overhandigd aan Rijkscommissaris Seyss-Inquart en staat nog bol van de voorgenomen plannen maar verhaalt ook over de tegenwerking die de NOC ondervond van Duitse zijde bijvoorbeeld op het terrein van de verstrekking van de benodigde uitvoervergunningen. Bericht von Dr. M.M. Rost van Tonningen, Präsident des Aufsichtrates der Nederlandsche Oost Compagnie N.V., gegründet am 6. juni 1942 in Den Haag über dis bisherige und zukünftige geplante Aufbau-Arbeit der Nederlandsche Oost Compagnie N.V. in den besetzten Ostgebieten ('s-Gravenhage, 1943). Zie ook inventarisnrs. 30-32.
Met het oprukken van de Russische troepen kregen de Nederlandse kolonisatoren ook te maken met toenemende aanvallen van partizanen. Daarop werd de roep luider om de oostboeren te bewapenen maar een echt fiat hiervoor werd door geen enkele Duitse instantie gegeven. De onvrede onder de bestuurders van de NOC nam toe toen niet alleen de Endsieg uitbleef maar er ook geen noemenswaardige bedrijfsresultaten vielen te melden. Het zwartepieten was begonnen en met name directeur Krantz kreeg het zwaar te verduren. Doordat steeds meer Russisch gebied op de Duitsers veroverd werd, kreeg het bijkantoor van de NOC in Berlijn de handen vol aan het herplaatsen van gevluchte Nederlandse arbeidskrachten. Na Dolle Dinsdag op 5 september 1944 vertrokken veel NSB'ers uit de residentie naar elders in het land. Voor de NOC was er toen geen redden meer aan. Op 28 december 1944 werd Rost van Tonningen door de leider van de NSB Mussert ontslagen. Zijn protesten bij Generalkommissar für Finanz und Wirtschaft dr. H. Fischböck haalden niets meer uit. In maart 1945 vertrok de inmiddels tot de Waffen-SS toegetreden Rost van Tonningen naar het front in de Betuwe. Hij werd op 8 mei door de Canadezen gearresteerd en op 6 juni overgebracht naar de strafgevangenis in Scheveningen waar hij een eind maakte aan zijn leven. Hiermee ontliep hij zijn proces. Na de bevrijding werd de NOC geliquideerd en werd er een proces gevoerd tegen de belangrijkste medewerkers van de NOC. Rost van Tonningen, Correspondentie, deel II, 15-17.
- Archief
- Anna Paulownastraat
- Germanen
- Brieven
- Canadese strijdkrachten
- De Nederlandsche Bank
- Kampen
- Partizanen
- Kamp Erika
- Anton Mussert
- Ans van Dijk
- Rotterdam
- Propaganda
- Duitse bezetting
- Bevrijding
- Verzekeringen
- Zetten
- Kriegsmarine
- Strijdkrachten
- Drie
- Documenten
- Economie
- Distributie
- Dordrecht
- Tweede Wereldoorlog
- Nederlands-Indië
- Derde Rijk
- Dolle Dinsdag
- Oerwouden
- Echt
- Lonen
- Stalag 352 Masjukowtschina
- Nederlandsche Oost Compagnie
- Archieven NIOD
- 1980-01-01
- 30 meter (1085 inventarisnummers)
- 176
- nl
- Categorie
- Landbouw
- Tweede Wereldoorlog
- Trefwoorden
- Veeteelt en Visserij
- In Oorlogsbronnen in set archieven_niod