Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Archief van de Vrijwillige Brandweer Alkmaar

1857 - 2012

Bereik en inhoud Geschiedenis tot 1950 De oudst bekende vermelding over het brandwezen geeft het omstreeks 1450 aangelegde "Privilege‑ en Keurboek van Alkmaar", waarin bepalingen zijn opgenomen aangaande de wijze van brandmelding en brandbestrijding, als ook bepalingen ter voorkoming van brand. Zonder twijfel bestonden er vóór die tijd ook regels met betrekking tot het brandwezen, maar ten gevolge van de plundertochten van de Gelderse Friezen in 1517, is het stadsarchief met de keurboeken voor een groot deel verloren gegaan. Ook in keuren van latere datum nam het brandwezen een belangrijke plaats in. Op zich zelf is dit niet zo verwonderlijk, gezien het grote brandgevaar dat een toenmalige stad voortdurend bedreigde. Niet alleen door de aard van de bebouwing: veel houtwerk, rieten daken enz., maar ook door het veelvuldig gebruik van open vuur, zowel bij de uitoefening van het beroep als in het huishouden. Ten dienste van de brandbestrijding bepaalden de oudst aanwezige brandkeuren dat elk huis diende te beschikken over een lantaarn. De wat beter gesitueerde inwoners dienden tevens te beschikken over een schietvat (=watervat), ladder en brandhaak, terwijl de gegoede inwoners verplicht werden ladder en brandhaak van voorgeschreven afmetingen voorhanden te hebben èn een leren emmer. Het niet naleven van deze bepalingen uit de brandkeur werd met het opleggen van forse boetes bestraft. Maar ook op andere wijze waakte het stadsbestuur over de brandveiligheid van de stad. In 1570 besloot de vroedschap, dat een ieder die zijn huis met pannen dekte (in plaats van met riet of stro), elke 4e pan van de stad kreeg. Vanzelfsprekend werden de keuren in de loop der tijd gewijzigd dan wel aangevuld al naar gelang de omstandigheden. Eén zo'n omstandigheid was bij voorbeeld de uitvinding van de brandspuit in 1673 door Jan van der Heijden. In 1687 presenteerde hij zich met een verbeterde versie bij het stadsbestuur, dat na "deliberatie" besloot voor een zo laag mogelijke prijs een dergelijke brandspuit aan te schaffen. Twee jaar later besloot het stadsbestuur nog drie brandspuiten te bestellen bij "Jan van der Heijden Sr. en Jr. te Amsterdam" en genoemde heren tevens te belasten met het onderhoud en de instructie der brandspuiten. Een en ander had tot gevolg, dat met handhaving van de bestaande brandkeuren, een "ordre op de brandspuyten binnen de stad Alkmaar" werd uitgevaardigd. In deze verordening werd de wijze van brandmelding, ‑alarmering en ‑bestrijding aangegeven, als ook de uit‑ monstering en buitengewone bevoegdheden van de brandmeesters bij brand. De vier brandspuiten waren geplaatst in brandspuitenhuisjes en wel als volgt: spuit no.I ‑ in het Stadhuis, spuit no.II ‑ in 't Vijvertje, spuit no.III ‑ in het Waaggebouw, spuit no.IV ‑ in de Keizerstraat. Bij de inwerkingtreding van de nieuwe order op de brand‑ spuiten verviel voor de inwoners de verplichting brandemmers bij hun huis voorhanden te hebben, aangezien in de directe omgeving van elk brandspuitenhuisje 110 brandemmers waren geplaatst. In 1137 werd een brandreglement voor de schutterij vastgesteld, waarbij de schutters tot taak kregen de openbare orde bij brand te handhaven. Deze ordehandhaving bestond voornamelijk uit het verzorgen van de afzettingen bij de brandhaard. Een in 1740 vastgestelde brandkeur bevatte vrijwel uitsluitend bepalingen, dienende ter voorkoming van brand of, zoals de considerans vermeldde: "totte meerder voorzorge tegen het ontstaan van Brand". Desondanks kon deze brandpreventieverordening blijkbaar niet verhinderen dat op 5 april 1755 het Stadstuchthuis een prooi der vlammen werd. Voor de brandmeesters was deze gebeurtenis aanleiding het stadsbestuur om een vijfde brandspuit te vragen, hetgeen werd toegestaan. De nieuwe brandspuit werd geplaatst in de Wortelsteeg nabij de Waterpoort. Uit het Reglement op de brandspuiten binnen de stad Alkmaar van 1816 bleek een verdergaande rationele aanpak van de brandbestrijding. Naar rato van het aantal beschikbare brandspuiten werd de stad in 5 wijken verdeeld, waarbinnen zich een brandspuitenhuisje met brandspuit bevond. Per brandspuit werd een bepaalde bezetting oftewel korps geformeerd; het volledige brandweerapparaat zag er schematisch als volgt uit: burgemeester president‑brandmeester 5 brandspuiten II III IV V Officieren: 2 brandmeesters 2 assistent‑brandmeesters 5 commandeurs: 3 a/d perspomp 2 a/d zuigpomp 4Pijpleiders/slangenhouders Manschappen: 2 gereedschap‑/zakdragers 8 lantaarn‑, fakkel‑ of kransdragers 1 emmerdrager 1 kleine lantaarndrager 84 pompers aan de pers‑/zuigpompen Van oudsher had (en heeft) de burgemeester het opperbevel bij brand. De president‑brandmeester werd door de burgemeester aan de brandmeesters toegevoegd en was belast met het algemeen bestuur der brandspuiten. Naderhand vormde de president‑brandmeester met de brandmeesters het college van brandmeesters (de tegenwoordige hoofdlieden), van welk college hij voorzitter was. Dit college wees uit zijn midden een secretaris aan en benoemde een bode. De brandmeesters werden door de burgemeester benoemd en gekozen uit kundige en gegoede burgers van de wijk, waarin de brandspuit geplaatst was. De andere officieren bij de brandspuit werden eveneens door de burgemeester benoemd uit een door de brandmeesters voorgedragen dubbeltal. Zowel officieren als manschappen dienden te worden gerecruteerd uit niet‑schutterplichtige mannen, hetgeen tot gevolg had dat de brandweer uit niet al te jeugdige personen bestond. De benoeming van de manschappen vond op eenvoudiger wijze plaats: de brandmeesters reikten de hun geschikt voorkomende lieden binnen hunwijk een instructie, penning en lint uit en aldus werd men brandweerman. Volgens artikel 6 uit het reglement van 1816 was een ieder verplicht zich deze keus "te laten welgevallen"; slechts bij hoge uitzondering was vrijstelling door tussenkomst van de burgemeester mogelijk. Tegen zijn uitspraak was echter geen beroep mogelijk. De uitmonstering van de brandmeesters bestond uit een stok met een lengte van 7 voet. De assistent‑brandmeesters kregen een stok van 6 voet en de lengte van de commandeursstokken bedroeg 5 voet. De stokken van brandmeesters en assistent‑brandmeesters waren voorzien van het stadswapen; de commandeursstokken daarentegen waren in de kleuren wit, rood of blauw geschilderd, terwijl de commandeursstokken van de zuigpomp een gemengde kleur hadden. Dit onderscheid in de commandeursstokken was van belang voor de werkverdeling tussen de 84 pompers per brandspuit. De 2 commandeurs van de zuigpomp hadden elk 12 pompers onder zich, die aan hun rechterarm een lint droegen van gelijke kleur als de stok van hun commandeur. De 3 commandeurs van de perspomp hadden elk 20 pompers onder hun bevel, die eveneens aan hun rechterarm een lint droegen in de kleur van hun commandeurs stok. Aldus werden 5 ploegen geformeerd: 2 x 12 pompers voor de zuigpomp en 3 x 20 pompers voor de perspomp, die onafhankelijk van elkaar circa 150 slagen pompten en daarna door de volgende ploeg c.q. kleur werden afgelost. De uitgereikte brandweerpenningen dienden ter controle van de aanwezigheid der spuitgasten; degenen die niet of te laat kwamen konden rekenen op een volgens het reglement vastgestelde boete. Daarentegen ontving het korps dat met zijn brandspuit als eerste of als tweede water gaf, een premie uit de stadskas van fl 12,‑‑ resp. fl 6,‑‑. Per pomp waren dus 109 personen beschikbaar, zodat het totale brandweerapparaat uit 5 x 109 = 545 brandweerlieden en een president‑brandmeester bestond. Na verloop van tijd traden enkele wijzigingen in: de president‑ brandmeester kreeg als onderscheidingsteken een brandweerstok van 2,52 meter lengte en voorzien van een witte vlag, welke hij bij brand voor zich uit kon doen laten dragen. De korporaalsrang werd ingevoerd en het aantal commandeurs werd per brandspuit van 5 op 6 gebracht, terwijl tevens het aantal manschappen enigszins werd uitgebreid. De brandspuiten werden als van ouds in 5 verschillende kleuren onderscheiden. Bij raadsbesluit van 7 februari 1872 stelde de gemeenteraad een nieuwe verordening op het brandwezen vast. Met deze verordening werd een streep gehaald door de tot dusverre bestaande hebbende brandweerplicht en werd deelname op basis van vrijwilligheid ingevoerd. Blijkbaar was de tijd hier nog niet rijp voor, aangezien slechts 95 vrijwilligers zich aanmeldden bij een benodigd manschappenaantal van 375. Het gevolg was dat het genoemde raadsbesluit werd ingetrokken en de oude regeling weer van kracht werd. Eerst in de vergadering van 17 december 1879 stelde de gemeenteraad opnieuw een verordening tot regeling van het brandwezen vast, waarvoor het raadsbesluit van 7 februari 1872 model stond. Dienstneming bij de brandweer op vrijwillige basis werd een feit! De aanleiding daartoe vormde het rapport van een commissie, belast met een onderzoek naar de toestand der brandspuiten èn het ontwerpen van een nieuwe regeling voor het brandwezen. Deze commissie oordeelde het noodzakelijk 3 nieuwe brandspuiten aan te schaffen en 2 oude brandspuiten, de nrs. I en II, te laten repareren. Aldus werd besloten. Inmiddels had de Alkmaarse turnclub "Kracht en Vlugheid" zich met een adres tot de raad gericht om één van de nieuwe brandspuiten door vrijwilligers uit hun vereniging te doen bemannen. De aanvaarding van dit aanbod betekende het ontstaan van het brandweerkorps "Kracht en Vlugheid". Kort daarna bereikte de raad een verzoek van gelijke strekking en ondertekend door 89 ingezetenen, waarop eveneens positief werd beslist. Dit resulteerde in de oprichting van een vrijwilligers‑ korps met de toepasselijke naam: "Burgerplicht". Door de vaststelling van de nieuwe "Verordening tot regeling van het brandwezen" ontstond de volgende situatie. Aanwezig waren 5 brandspuiten in de volgende kleuren: no.I ‑ Geel/Schoutenstraat, no.II ‑ Paars/ Ridderstraat, no.III ‑ Wit/Gedempte Nieuwesloot, no‑IV ‑ Groen/Laat en no.V ‑ Rood/Wortelsteeg. Een bezetting van de spuiten I, II en V door bezoldigde manschappen in de volgende aantallen per spuit: 2 brandmeesters, 5 onder‑brandmeesters en 75 manschappen voor de spuiten I en II, 50 manschappen voor spuit V. Spuit III werd bediend door het vrijwilligerskorps "Kracht en Vlugheid" en spuit IV door het vrijwilligerskorps "Burgerplicht". De verkoop van de afgedankte spuiten III, IV en V was voor 35 inwoners aan de Omval aanleiding de gemeenteraad te verzoeken één van deze spuiten aan de Omval te plaatsen. Gezien de korte afstand tussen de Omval en de dichtstbijzijnde brandspuit, wees de gemeenteraad dit verzoek af. Ook een herhaling van een soortgelijk verzoek in 1892 leverde geen resultaat op; het zou nog tot 1911 duren voordat aan de Omval een brandspuit werd geplaatst. Bij schrijven van 14 mei 1880 werd door J.J. Tesselaar en 49 andere ingezetenen verzocht een 3e vrijwillig brandweerkorps te mogen samenstellen. De gunstige beschikking van de gemeenteraad leidde tot het ontstaan van het vrijwilligerskorps "Jan van der Heijden", dat belast werd met de bediening van brandspuit no. V. Helaas heeft dit korps niet lang bestaan; door gebrek aan vrijwilligers werd het in december 1892 opgeheven. Door de oprichting van het korps "Jan van der Heijden" was het noodzakelijk een nieuwe verordening tot regeling van het brandwezen vast te stellen, hetgeen in 1882 gebeurde. Volgens deze verordening werden de 5 brandspuiten bediend door 4 vrijwillige korpsen, te weten de 3 onbezoldigde korpsen "Kracht en Vlugheid", "Burgerplicht" en "Jan van der Heijden", die elk één brandspuit bedienden en één bezoldigd korps dat de overige 2 brandspuiten voor zijn rekening nam. Dit bezoldigde korps beschikte daartoe over 4 brandmeesters, 10 onderbrandmeesters en 150 manschappen. De bezoldiging van de manschappen bestond, naast een vaste jaarwedde van fl 5,‑‑, uit een beloning van fl 0,25 per uur dat bij brand dienst verricht werd. Evenals bij de oprichting, diende bij de opheffing van het korps "Jan van der Heijden" in 1892 een nieuwe verordening te worden vastgesteld, waarbij in feite de situatie van vóór 1879 terugkeerde. Een tweetal gebeurtenissen maakte 1911 tot een belangrijk jaar voor de Alkmaarse brandweer. In de eerste plaats werd in dat jaar een andere methode van brandalarmering ingevoerd. Van oudsher alarmeerde men de brandweer met klokgelui, toeters en geroep. Op voorstel van het college van brandmeesters werd besloten in deze gebruik te maken van de "voortschrijdende ontwikkeling der techniek" en brandalarmering te laten plaatsvinden via telefoonkabels. De hiervoor benodigde aansluitingen en toestellen werden verzorgd door de N.V. Alkmaarse Telefoon‑ en Goederenbesteldienst. De brandmelding kwam op het politiebureau binnen; vanuit het bureau werden de officieren per telefoon en de manschappen met een brandschel gealarmeerd. In de tweede plaats kwam er een brandspuit aan de Omval. Het college van brandmeesters oordeelde het thans noodzakelijk aldaar een brandspuit te plaatsen. Tijdens een op 24 april 1911 belegde vergadering met de bewoners van de Omval, informeerde de president‑brandmeester naar de bereidwilligheid van de aanwezigen een te plaatsen brandspuit te bedienen. Het staande deze vergadering oprichten van het vrijwillige brandweerkorps "Eendracht" kon hem geen duidelijker antwoord geven! Een hevige brand in het gebouw "Diligentia" in 1912, deed discussie ontstaan over de noodzaak tot het aanschaffen van een stoom‑ of motorbrandspuit. In tegenstelling tot de wens van het college van brandmeesters, stelden burgemeester en wethouders de gemeenteraad voor een motorbrandspuit aan te schaffen. Aldus werd besloten en in 1914 deed de eerste motorspuit zijn intrede binnen de Alkmaarse brandweer. De bediening was in handen van brandmeesters en manschappen afkomstig van de korpsen "Kracht en Vlugheid" en "Burgerplicht" en zo werd een nieuw korps opgericht, "Motorspuit no.I". In verband met de latere aanschaf van nog 2 motorbrandspuiten, werd de korpsnaam in 1920 gewijzigd in "Kwiek". In 1920 vonden belangrijke wijzigingen plaats in de brandweerorganisatie. Bij raadsbesluit van 14 mei van dat jaar werd een nieuw "Reglement voor de Alkmaarsche Brandweer" vastgesteld. De personeelsformatie zag er aldus uit: een commandant, een adjunct‑commandant, 4 brandmeesters, 8 adjunct‑brandmeesters, een chef materiaal tevens brandmeester (tezamen vormend het college van hoofdlieden) en 75 brandweerlieden. Daarnaast werd door de burgemeester een aantal politieagenten aangewezen voor de eerste hulp bij brand en maakten de gemeentelijke hooistekers hun officiële entree bij de brandweer. Zij werden belast met het peilen van de temperatuur in hooibergen om hooibroei te voorkomen. Tevens werden 2 motorbrandspuiten aangeschaft, als ook een mechanische ladder van 12 meter hoogte, welke voor een billijke prijs van de Zaandamse brandweer kon worden overgenomen. De 5 brandspuitenhuisjes stelde men buiten gebruik door aan de Laat een hoofdpost voor het brandweermateriaal in te richten. De voor de mechanische ladder benodigde manschappen werden gevonden door de oprichting van het "Laddercorps". Met de komst van de bestelde motorbrandspuiten werden de handspuiten, de z.g. "kwartjesspuiten", afgeschaft. De handspuit van het korps "Burgerplicht" werd overgedragen aan het korps "Eendracht" aan de Omval. Buiten laatstgenoemd korps beschikte de brandweer thans over 3 vrijwillige, onbezoldigde korpsen met elk een motorspuit en het bezoldigde "Laddercorps". Van deze bezoldiging moet echter geen al te grote voorstelling worden gemaakt. Zij kregen naast een vaste jaarlijkse vergoeding van fl 10,‑‑ bij oefeningen fl 0,70 voor het eerste uur en fl 0,60 voor de navolgende uren. Tijdens brandalarm werden genoemde bedragen verhoogd tot resp. l,‑‑ en fl 0,75. In de jaren 1930‑1934 volgden nog enkele belangrijke aankopen zoals automobielbrandspuiten en een auto‑ladderwagen. Door de komst van deze automobielbrandspuiten was de afstand tussen brandspuit en brandhaard van geringer belang dan voordien. Daarom besloot men het korps "Eendracht" aan de Omval met ingang van 1933 op te heffen. Dit was in het geheel niet naar de zin van enkele bij dit korps dienende manschappen, zodat de onderbrandmeester aan de brandweercommandant schreef: "Ik kan met geen mogelijkheid de andere bewegen om te teekenen. Zij vragen hun ontslag niet, dus kan ik er niet meer aan doen". Niettemin kreeg iedereen zijn eervol ontslag, waarmee het korps "Eendracht" was opgeheven. Een vrolijker bericht vormde de officiële opening van de nieuwe brandweerkazerne aan de Nieuwesloot op 28 februari 1933. Door aanschaf van de verschillende gemotoriseerde voertuigen als genoemd, werd de hoofdpost aan de Laat al spoedig te klein. De gemeenteraad stelde gelden beschikbaar om de voormalige gemeenteschool nr. 5 tot brandweerkazerne te verbouwen, waarbij alle daartoe benodigde werkzaamheden werden uitgevoerd door aannemers, die tevens brandweerlieden waren. Ook in de brandalarmering trad wijziging op. Een reeds lang gekoesterde wens ging in vervulling toen op 1 januari 1934 de brandalarminrichting via de radiodistributie door de commandant in gebruik werd gesteld met het uitspreken van een nieuwjaarswens aan het adres van de brandweerlieden. Deze methode van alarmering werd mogelijk, doordat de gemeente onlangs eigenaar geworden was van het voordien particuliere radiodistributienet in de stad. Ten gevolge van oorlogsomstandigheden werd nogmaals wijziging in de organisatie aangebracht. In het kader van de luchtbescherming was ter stede een Luchtbeschermingsbrandweer gevormd met een sterkte van circa 100 man. Op bevel van hogerhand diende deze Luchtbeschermingsbrandweer zich onder de leiding te stellen van de vrijwillige brandweer, hetgeen in 1940 door middel van een reorganisatie binnen de brandweer plaatsvond. Omdat de brandweer ten dienste moest staan van de luchtbescherming en tevens werd aangewezen als brandweer voor circa 30 omliggende gemeenten, betekende dit een welkome uitbreiding van het personeelsbestand. Nieuwe rangen werden ingevoerd als: hoofd‑brandmeester, commandeur en adjunct‑commandeur. Na beëindiging van de oorlogsomstandigheden werd de "reservebrandweer" onder dankzegging voor de bewezen diensten ontslagen. De vóór 1940 bestaand hebbende situatie werd weer ingevoerd, zij het dat de rang van hoofd‑brandmeester bleef bestaan. Voor de extra inspanningen gedurende de oorlog mocht de Alkmaarse brandweer een hulde van de burgerij in ontvangst nemen. Nadien hebben zich tot 1950 geen wijzigingen in de organisatie voorgedaan. Wel besloot de gemeenteraad in 1949 een krediet beschikbaar te stellen voor de aankoop van een manschappenmateriaalwagen, ter vervanging van de materiaalwagen "type 1926". Uiteraard hebben zich in de zojuist beschreven periode vele spectaculaire branden voorgedaan, waarbij de Alkmaarse spuitgasten zich door hun heldhaftig optreden hebben onderscheiden. Omdat de Alkmaarse Vrijwillige Brandweer bij gelegenheid van dit jubileum een gedenkboek uitgeeft, is vermelding van dergelijke "wapenfeiten" in genoemd boek meer op zijn plaats. Geraadpleegde bronnen: ‑ De Alkmaarse rechtsbronnen, deel I en II, drs. W.A. Fase], Alkmaar, 1974. ‑ Het stadsarchief van Alkmaar 1254~1815, deel 1: Inventaris, drs. W.A. Fase], Alkmaar, z.j. (1975). ‑ Ordre op de brandspuyten binnen de stad Alkmaar, 1690, Alkmaar, Van Trier, 1706. ‑ Ordre op de brandspuyten binnen de stad Alkmaar, 1740, Alkmaar, Coster, 1793. ‑ Reglement op de brandspuiten binnen de stad Alkmaar, Alkmaar, Coster, (1816). ‑ Raadsnotulen en ‑verslagen, 1861‑1951. ‑ De Alkmaarsche Vrijwillige Brandweer 1879‑1934, artikel Alkmaarsche Courant, 1934. ‑ De Alkmaarsche Brandweer, H. van Drunen, Alkmaar, z.j. (1939). ‑ Het archief van de Alkmaarse Vrijwillige Brandweer, 1879‑1949.

Thema's
Collectie
  • Archieven Alkmaar
Type
  • Archief
Identificatienummer van Regionaal Archief Alkmaar
  • 33077df161813133939c00273ffc91ec
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards