Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Archief van de Philisteinschepolder

1712 - 1966

Bereik en inhoud Oorspronkelijke inleidingen en bijlagen Ontstaan en ontwikkeling tot de reglementering van 1860 Op een kaart van de onbedijkte Berger- en Egmondermeer van circa 1540 vinden we op de plek van de latere Philisteinse polder reeds een wipmolentje terug, het “Godefers Molentjen” . Mogelijk bemaalde dit een stuk land langs de oever van de Bergermeer. Het molentje is naar alle waarschijnlijkheid vernoemd naar Guert of Godefer van’t Wout welke aldaar land bezat. Het wipmolentje is ook ingetekend op de kaart van de bedijkte Bergermeer van Adriaan Anthonisz. uit 1568. Dan wordt hij aangeduid als “die Phylisteyn” . "F.D. Zeiler, ‘Van Filistijnen en Philisteinen’, Molenpost 12 (1985) nr. 3 pp. 11-12. De bedoelde kaarten bevindt zich in de collectie van het Regionaal Archief Alkmaar (RAA)." Voor zover bekend stamt de eerste schriftelijke vermelding van de “ Phylistyner polder” uit 1583. Er waren in dat jaar moeilijkheden tussen de dorpelingen van Wimmunum en de ingelanden van niet alleen de Philisteinse, maar ook de Wimmenummerpolder enerzijds en de Egmonder- en Bergermeer anderzijds over de versperde scheisloot tussen deze twee bedijkte meren. De bedoelde sloot was tevens van belang als vaarweg naar Alkmaar, reden waarom de stad Wimmenum c.s. steunde. Op 21 oktober 1583 beloofden Wimmunum en de twee polders in een onderhandse akte dat Alkmaar niet hoefde bij te dragen in de kosten van een tegen de Egmonder- en Bergermeer aan te spannen proces. "Regionaal Archief Alkmaar (RAA), Stadsarchief Alkmaar voor 1815 inv.nr. 2174." Tegen 1660 blijkt het oude wipmolentje te hebben plaats gemaakt voor een bekende Noord-Hollandse achtkantige watermolen. We vinden deze molen terug op de bekende kaart van J. Bleau van de heerlijkheid Bergen. "In ieder geval stond in 1629 het wipmolentje er nog, zie D. de Vries, ‘Twee nieuwe toeschrijvingen aan Daniel van Breen: kaarten van de Egmonder- en Bergermeer (1629)’, Caert-thresoor, tijdschrift voor de geschiedenis van de kartografie in Nederland 17 (1998) afbeelding op p. 78." Helaas komen er pas in de "18e" eeuw bronnen beschikbaar waaruit we de lotgevallen van polder en molen in groter detail kunnen volgen. Aan het begin van genoemde eeuw blijkt het dagelijks beheer van de polder in handen te zijn van twee molenmeesters. Deze bleven een jaar in functie. Het is niet helemaal duidelijk door wie zij werden aangesteld. Hoogstwaarschijnlijk gebeurde dit door de dijkgraaf, tevens schout, namens de heer van de hoge heerlijkheid Bergen. De nieuwe molenmeesters moesten ook in handen van de schout/dijkgraaf een eed afleggen. Een en ander vond steeds plaats na het afhoren en sluiten van de rekening op het raadhuis van Bergen in de loop van de maand januari. De schout/dijkgraaf schouwde ook samen met de schepenen als heemraden en de twee molenmeesters de polderwerken. Een en ander was geheel in overeenstemming met het oude, in 1456 nog eens door Filips de Goede bevestigde Kennemerrecht. Het dorpsbestuur regelde tenslotte nog de beplanting van de duinen en het onderhoud van enkele gemeenschappelijke vaarten en wegen. "RAA, archief Philisteinse Polder (APP) inv.nr. 32 passim ; speciaal rekeningen 1738, 1768; OA Bergen (OAB) inv.nrs. 32, 33, 285-299; secretariearchief Bergen 1811-1921, doos B-1; Notulen van het verhandelde in de zomervergadering van Provinciale Staten, juli 1860, bijlage Q; G. de Vries Az., Het dijks- en molenbestuur in Holland’s Noorderkwartier onder de grafelijke regeering en gedurende de Republiek (Amsterdam 1876) p. 16." In 1757 werd de polder door een grote ramp getroffen. Op 14 februari sloeg om vier uur ’s morgens de bliksem in de Philisteinse molen en deze brandde tot de grond af. Er werd vervolgens op 22 februari een grote vergadering van de ingelanden belegd op het raadhuis van Bergen. Men besloot aan de Staten van Holland om korting op de verponding van de zo zwaar getroffen polder te verzoeken. De Staten gingen hier inderdaad op in. Voorts werd de Bergermeer bereid gevonden om tijdelijk de Philisteinse polder te bemalen tegen een vergoeding van f 100,-. Op 21 mei 1757 vond in het koffiehuis van Jan Goverts aan het Verdronkenoord in Alkmaar de aanbesteding van de bouw van een nieuwe molen plaats. Laagste inschrijvers waren de gebroeders Pieter en Cornelis Stroomer uit Lutjewinkel en Zijdewind voor ruim f 855,-. De leverantie van de benodigde balken en planken werd gegund aan Jan Willemsz. Zevenhuijsen uit Alkmaar voor f 1.575,-. De ramp kwam de polder uiteindelijk op een bedrag van ruim f 3.396,- te staan. "F.D. Zeiler, Hoog en vrij. Schetsen uit de geschiedenis van de heerlijkheid Bergen tot 1798 (Schoorl 1986) pp. 84-86; vgl. met RAA, APP inv.nrs. 26, 81 en 32, 22-2-1757 tm. 7-2-1758." Na het uitbreken van de Bataafse Revolutie in januari 1795 bleven schout en schepenen als dijkgraaf en heemraden aan. Wel kozen de ingelanden voortaan de twee molenmeesters zelf “bij de meeste stemming” . Met ingang van 1805 is zelfs van een geheime stemming sprake. Na het overlijden van schout en dijkgraaf Joost Ivangh, zagen de ingelanden in januari 1808 hun kans schoon om zelf een dijkgraaf aan te stellen. Er werden twee afgevaardigden benoemd om te overleggen met de vertegenwoordigers van de andere polders onder Bergen. De gezamenlijke gecommitteerden benoemden vervolgens op 29 februari 1808 gewoon de nieuwe schout, Hendrik van Vladeracken, tot dijkgraaf "RAA, APP inv.nr. 32, rekeningen 1795-1798; inv.nr. 33, rekening 1804, 1807; OAB inv.nr. 280" Vanaf 1813 werd de molen door Drietje Zwakman, de weduwe van molenaar Jan Blom, bediend. Zij werd op 24 januari 1825 als “molenaresse” ontslagen. Meteen besloten de verzamelde ingelanden tot een extra omslag van drie stuivers per morgen ter financiering van de bouw van een boet of schuur bij de molen waarin de weduwe zich kon terug trekken. Ook de nieuwe molenaar Dirk Tubbe moest meebetalen door de eerste twee jaar f 13, - van zijn jaarloon ad f 78,- af te staan. Stubbe voldeed overigens niet en werd al in november 1827 vervangen door Cornelis Modder. "Ibidem, inv.nr. 33, rekening 1814; inv.nr. 16; inv.nr. 1, 24-10 en 8-11-1827, vgl. met F.D. Zeiler, ‘Een boet voor Grietje. Sociale verhoudingen in de Philisteinsche Polder in de "18e" en "19e" eeuw’, Molenpost 12 (1985) nr. 1, pp. 5-9. Telgen uit het geslacht Modder bleven van vader op zoon molenaar op de Philisteinse molen tot en met 1920." Bij de aanbesteding van de leverantie van houtwaren blijkt de Philisteinse polder aan het begin van de jaren twintig van de "19e" eeuw samen te werken met de andere polders binnen de grenzen van de gemeente Bergen. Hetzelfde gold voor de verzekering van de molens tegen brandschade. Om een en ander te regelen, kwamen de molenmeesters van de polders onder Bergen onder leiding van de gemeenschappelijke dijkgraaf wel eens gezamenlijk in vergadering bijeen. "RAA, secretarie-archief Bergen 1811-1921, doos B-1." Van reglementering tot het einde van de Tweede Wereldoorlog (1860-1945) De burgemeester en leden van het gemeentebestuur bleven als opvolger van het college van schout en schepenen tot diep in de "19e" eeuw door gaan met de polderschouw. Ook zetten zij hun werk op het vlak van het duinonderhoud en de algemene waterstaatszaken onder de naam van Ingelandsbestuur te Bergen voort. Pas in 1860 kwam er verandering in deze situatie. In dat jaar stelde de provincie een bijzonder reglement van bestuur vast voor de Vereniging van Polders en Oningepolderde Landen onder Bergen. Deze Vereniging nam de taken van het gemeentebestuur op het vlak van het onderhoud van de gezamenlijke waterlopen, bruggen, duikers, wegen en de helmbeplanting over. Dit was nodig omdat de gemeente sinds de Gemeentewet van 1851 niet meer bevoegd was om waterschapstaken uit te voeren. Voorts kreeg iedere Bergense polder een eigen, zelfstandig bestuur, in het geval van de Philisteinse Polder bestaande uit drie poldermeesters. Eén daarvan was voorzitter. Dit drietal werd gekozen door de stemgerechtigde ingelanden. Ieder jaar trad één poldermeester af. Daarnaast was er een algemeen bestuur van de Vereniging bestaande uit de voorzitters van de zeven polders onder Bergen met daarbij twee leden verkozen door de ingelanden buiten polderverband. Het dagelijks bestuur van de Vereniging bestond uit een voorzitter en vier leden waarvan er een gekozen werd vanwege de oningepolderde landen. De kosten verbonden aan de uitvoering van de taak van de Vereniging werden naar evenredigheid van hun grondbezit over de ingelanden omgeslagen. Het betreffende reglement trad begin januari 1860 in werking. Hiermee was de rol van het gemeentebestuur in de polders eindelijk uitgespeeld. "Notulen van het verhandelde in de zomervergadering van Provinciale Staten, juli 1860, bijlage Q; Provinciaal blad 1860 nr. 109; secretarie-archief Bergen 1811-1921, inv.nr. 107, brief nrs. 38, 79, 99, 105, 151." Uit de vanaf 1885 bewaard gebleven notulen van de bestuursvergaderingen kunnen we ons een uitstekend beeld vormen van de gang van zaken in de gereorganiseerde Philisteinse Polder. Op 31 augustus 1888 sloeg de bliksem in de molen waarbij een roede en een stijl zwaar werden beschadigd. Acht jaar later, op 28 september 1896 omstreeks elf uur ’s avonds, sloeg de bliksem weer toe. Nu brandde de molen totaal af. De molen was verzekerd voor een bedrag van f 10.000,-. Ook de inboedel van de molenaar was door de polder verzekerd en wel voor f 1.000,-. Het bestuur huurde direct een stoomcentrifugaalpomp bij Corn. Koning in Amsterdam. Om de stoommachine onder te brengen, liet men een houten loods bouwen. Koning zorgde ook voor een machinist. Die moest de molenaar inwerken. Op 11 november besloten de ingelanden tot de bouw van een nieuwe vijzelmolen. Hiertoe liet men D. Poland uit Heerhugowaard een bestek en ontwerp opstellen. Op 3 december 1896 vond in café “De Rustende Jager” de opening van de inschrijvingsbiljetten van de geïnteresseerde aannemers plaats. Het werk werd gegund aan de laagste inschrijver, P. Bregman uit Oudorp, voor f 7.575,-. Hierin was de levering van al het hout, waar voor geschreven “van krom naar de bocht gegroeid eiken…” , en een ijzeren bovenas inbegrepen. Ter financiering van het werk en de huur van de stoompomp sloot de polder een lening af. De molen werd met twee overbrengingen uitgerust zodat er al bij weinig wind goed kon worden gemalen. Bij harde wind stapte men over op de grote versnelling. Op 1 juli 1897 -drie weken voor de gestelde termijn- was de nieuwe molen gereed en werd het bestuur door de opzichter rondgeleid. Alles werd prima in orde bevonden en de voorzitter bracht namens het bestuur hulde aan aannemer Bregman. Men was zelfs zo tevreden dat de secretaris opdracht kreeg hieraan door een advertentie in de Alkmaarsche Courant bekendheid te geven. "RAA, APP inv.nr. 2, 25-9-1888, 28-9 tm. 13-7-1897; inv.nr. 83; Alkmaarsche Courant , 30-9-1896, 4-7-1897." In 1924 kreeg het polderbestuur te maken met ernstige klachten van ingeland N. Zwaan Wzn. over de slechte bemaling van de polder. De waterstand was regelmatig te hoog en zijn laag gelegen percelen grasland liepen dan onder. Dit kwam volgens hem onder andere doordat de molenaar te lang wachtte met malen en het bijzetten van de zeilen op de wieken. Het door Gedeputeerde Staten om een reactie gevraagde polderbestuur schreef terug dat de vorige eigenaar van Zwaans land er een molentje op had gezet om het droog te houden. Zwaan had dit zelf had afgebroken. Andere ingelanden vonden verder dat de molenaar het prima deed. De waterstand was nu eenmaal een compromis tussen de belangen van de hoge en de lage gronden. Als men in de laagste gedeelten alles netjes weg maalde, verdroogden de hoger gelegen percelen. Tenslotte was men van de wind afhankelijk. Bij windstilte viel wateroverlast hoe dan ook niet te voorkomen. "Ibidem, vl.inv.nr. 78; inv.nr. 3, 23-1-1924" Deze reactie betekende niet dat het bestuur geen belangstelling aan de dag legde voor verbetering van de bemaling. In 1926 bezocht het de molen van de Sluispolder die door het ingenieursbureau Eriksson uit Rotterdam was uitgerust met een elektrische hulpaandrijving. Dit bureau had een jaar eerder een bekroning van de Vereniging “De Hollandse Molen” ontvangen voor zijn systeem. Naar aanleiding van een verzoek van een ingeland liet het bestuur in 1927 een onderzoek naar de mogelijkheden van een dergelijke hulpaandrijving uitvoeren. Op 17 november kwam de heer Eriksson naar Bergen om de kwestie in een vergadering van ingelanden persoonlijk toe te lichten. Na uitgebreide discussies besloten de ingelanden inderdaad tot plaatsing van een elektromotor. De kosten beliepen tegen de f 9.000,-. De nieuwe installatie werd op 19 juni 1928 bedrijfsklaar door Eriksson opgeleverd. "Ibidem, vl.inv.nr. 83; inv.nr. 3, 1-7 tm. 9-5-1928-1927; G.J. Meijers, ‘Electrische hulpkrachtinstallatie in den watermolen van den Sluispolder te Bergen (N.-H.), Onze waterschappen, officieel orgaan v/d Bond van ambtenaren bij de waterschappen in Nederland 2 (1926) nr. 2, pp. 57-58." Molenaar B. Hof werd in het najaar van 1939 onder de wapens geroepen. Zijn vrouw nam de bemaling over. Zij kon echter alleen met het de elektrische hulpaandrijving werken, waardoor hogere kosten ontstonden. De polder zocht daarop enkele invallers aan. Gelukkig liep de molen tijdens het bombardement op het vliegveld Bergen van 10 mei 1940 op enkele gesprongen ruitjes na geen schade op. Bij Hof zat de schrik er echter diep in. Uit vrees voor luchtaanvallen zocht hij met zijn gezin elders onderdak. Pas na verloop van maanden betrok hij de molen weer. Hiermee was het nog niet gedaan, want tijdens de oorlog werd een stuk polderkade langs de Bergerringvaart beschadigd door het aanbrengen van een driedubbele prikkeldraadversperring en allerlei verkeer van en naar het vliegveld. Hierdoor ontstonden verzakkingen. Een ander gedeelte kade langs de Brouwersloot werd ook vernield en wel door het verkeer betrokken bij de bouw van bunkers. Na het aflopen van de oorlog probeerde de polder de schade bij de Dienst Landbouwherstel en het Bureau Financiering Wederopbouw vergoed te krijgen. In 1948 werd een voorschot van f 450,- uitbetaald en in de loop van 1953 ontving de polder nog eens f 200,60. "Ibidem, inv.nr. 5, 19-9-1939, 21-5-1940, 19-9-1940, 23-5-1941; inv.nr. 6, 8-5-1953; inv.nr. 77; J.H. Schuurman, Vliegveld Bergen NH 1938-1945 (Bergen 2001) pp. 48-65." De naoorlogse periode en opheffing (1946-1966) Met het oog op de hoge onderhoudskosten besloten de ingelanden in 1946 de windbemaling langzamerhand af te bouwen en zoveel mogelijk van de elektromotor gebruik te maken. Hierdoor hoopte men een stuk goedkoper uit te zijn. Molenaar Hof bleef echter zoveel mogelijk met wind malen omdat hij, zijn groot gezin en zijn sukkelende vrouw veel last van het vreselijke lawaai van de motor hadden. In maart 1948 presenteerde W. Moejes -die het bestuur om advies had gevraagd- twee plannen ter verbetering van de bemaling. Het eerste behelsde plaatsing van een nieuwe vijzel in de molen welke uitsluitend elektrisch aangedreven zou worden, het tweede plan de bouw van een compleet nieuw vijzelgemaal naast de oude molen. Naderhand bleek dat de Vereniging “De Hollandse Molen ” bereid was een stevig renteloos voorschot te verstrekken wanneer de molen maalvaardig werd gehouden. Dit bracht bestuur en ingelanden ertoe te besluiten tot plaatsing van een stalen vijzel in de molen die zowel door de wieken als door een nieuwe, 15 p.k. sterke elektromotor aangedreven kon worden. Deze installatie werd voor f 7.748,- geleverd door Machinefabriek Spaans uit Hoofddorp. Spaans zorgde ook voor een noodbemaling. Op 11 januari 1950 werd de nieuwe installatie feestelijk officieel in gebruik genomen. Na in de molen koffie te hebben gedronken, trok het bestuur, enkele genodigden en molenaar Hof naar het café van P. Oldenburg voor een warm middagmaal. "Ibidem, inv.nr. 5, 29-5 en 28-6-1946, 21-10-1947, 5-3-1948 tm. 31-5-1949; inv.nr. 83; inv.nr. 84." Hoewel ingelanden en bestuur zeer tevreden waren met molenaar Hof, kwamen er in 1950 toch enige klachten los. Het ging om het emolument “vrij licht”, dat de molenaars na de installatie van de elektromotor in 1928 hadden verkregen. Hof maakte hier slim gebruik van. Zowel molen als bijbehorende kapberg werden verlicht met zware lampen van 100 watt. Verder had hij een elektrische kacheltje, een elektrische wasmachine en kookte zijn vrouw elektrisch. Dat vond het bestuur te gek worden en er werd met volle medewerking van Hof zelf een maximum aan de vergoeding “vrij licht” gesteld. Ibidem, inv.nr. 6, 3-5-1950, 17-5-1951. Aan het begin van de jaren vijftig van de vorige eeuw werd de polder geconfronteerd met een dringend noodzakelijke verbetering van de kaden en boezemwateren in het gebied bewesten Alkmaar. In het najaar van 1951 gingen de ingelanden ermee akkoord dat het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland hiervoor een plan opmaakte. Twee jaar later, in november 1953, stemden de ingelanden van de Philisteinse, Damlander- en Sluispolder tijdens een gecombineerde vergadering met de door het Hoogheemraadschap voorgestelde werken in, mits de kosten niet te hoog opliepen. Ibidem, 17-10-1951, 12-5-1954; vl.inv.nr. 77. De molen bleef een voortdurende bron van zorgen. In mei 1953 bleken belangrijke vernieuwingen aan de elektrische installatie noodzakelijk. Er gingen weer stemmen op om helemaal met de molen te stoppen. De polder had zich ter verkrijging van het voorschot van de Vereniging “De Hollandse Molen” in 1949 echter verplicht de molen 10 jaar maalvaardig te houden, anders moest het voorschot onmiddellijk worden terug betaald. Men besloot tenslotte het onderhoud tot het uiterste te beperken. Voorts verzocht Hof in 1957 permissie elders onderdak te mogen zoeken wegens de zeer slechte toestand van de woonruimten in de molen. Hij vertrok daarop inderdaad naar een ander adres. In juni 1958 ontving men een verzoek van J.J. Sleutel uit Hoorn om de molen als vakantiehuisje te mogen huren. Hier voelde de polder wel voor, maar een complicerende factor was wel dat de huur richting Hof zou moeten welke recht op vrij wonen in de molen had. Het volgende voorjaar nam molenaar Hof echter ontslag. De polder benoemde onmiddellijk G. Bloetjes uit Bergen tot zijn opvolger. Met het vertrek van Hof stond niets de verhuur aan Sleutel meer in de weg. Deze verplichtte zich de molen in- en uitwendig op te knappen. Wel moest de elektrische installatie worden geautomatiseerd omdat Bloetjes niet doorlopend aanwezig kon zijn. Dit gebeurde in de loop van 1959 door Spaans. Van windbemaling was hierna geen enkele sprake meer. Ibidem, 29-5-1953, 2-6-1954, 23-1-1957, 28-2-1958 tm. 29-10-1959; inv.nr. 83; inv.nr. 23. De automatisering van het gemaal was meteen het laatste grote project van de polder. Al in 1952 waren de zeven polders onder Bergen door de hoofdingenieur-directeur van Provinciale Waterstaat gepolst over een mogelijke fusie. Het bestuur van de Vereniging van Polders en Oningepolderde Landen verklaarde zich eensgezind voorstander van dit plan. Ook het bestuur van de Philisteinse Polder voelde er voor. Nadat de voorzitter van de Vereniging een rapport over een eventuele fusie had samengesteld, bekoelde het enthousiasme echter en besloot men een afwachtende houding aan te nemen. Aan het begin van de jaren zestig bracht de provincie fusie van de waterschappen samenwerkende in de Vereniging opnieuw ter tafel. In oktober 1964 ging het bestuur van de Philisteinse Polder in principe met de samenvoeging akkoord. De fusie van de Vereniging, de Philisteinse Polder, de Damlanderpolder, De Noorder Reker- en Mangelpolder, de Oudburgerpolder, de Sluispolder, de Zuider- en Middenrekerpolder en de Zuurvenspolder in het nieuwe Waterschap Bergen kreeg op de eerste januari 1966 zijn beslag. Hiermee kwam een einde aan de Philisteinse Polder als zelfstandig waterschap. "Ibidem, 6, 2-5-1952 tm. 29-5-1953; inv.nr. 7, 30-10-1964; Provinciaal Blad 1966 nr. 4." Archief en inventarisatie Er staan ons maar weinig gegevens ter beschikking over de lotgevallen van het archief. Het werd naar alle waarschijnlijkheid steeds door de secretaris aan huis bewaard. In 1936 stelde F.J.A. Pielage, verbonden aan het Rijksarchief in Noord-Holland te Haarlem, een inventaris van het archief op. Het werd voor deze werkzaamheden naar alle waarschijnlijkheid naar Haarlem overgebracht. Meteen restaureerde J.N. Koegler te Haarlem vier delen. Hij leverde ook portefeuilles en omslagen. De kosten hiervan bedroegen f 10,-.Voor zover kon worden nagegaan zijn alle in Pielages inventaris genoemde bescheiden nu nog aanwezig. "Ibidem, inv.nr. 25; inv.nr. 48, bijlagen 1936." Na de fusie ging het archief naar het nieuwe Waterschap Bergen. Dit bracht de archieven van de Philisteinse Polder en zijn andere zes rechtsvoorgangers onder op de zolder van het raadhuis van Bergen. In augustus 1974 controleerde Provinciaal Archiefinspecteur A.J. Kölker de situatie ter plekke. Hij vond de archieven “…op een grote hoop op een houten “kruipzolder” onder het dak en men kan alleen hurkend iets uit een grote berg papier zoeken. Bovendien is de toegang tot deze zolder slechts via een ongelukkig smal en los laddertje” . Hij gaf het bestuur van het Waterschap dringend in overweging de polderarchieven over te brengen naar het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland te Edam dat over een goede kluis beschikte welke kosteloos voor de berging van waterschapsarchieven ter beschikking werd gesteld. Na een brand in het raadhuis liet Kölker vooruitlopend op de formele regeling de polderarchieven in november 1974 snel naar Edam overbrengen. "RAA, archief Waterschap Bergen inv.nr. 15." Het Waterschap Bergen ging in 1977 op in het Waterschap Het Lange Rond. Dit bracht de archieven van de oude polders in de omgeving van Alkmaar onder bij het toenmalige Gemeentearchief Alkmaar. J.O. Hénar vulde de oude inventaris van Pielage aan tot de opheffing van de Philisteinse Polder in 1966. Hierbij bleven echter twee dozen bescheiden buiten beschouwing. F.D. Zeiler stelde een lijstje van de inhoud van deze dozen samen, dat hij in januari 1984 voltooide. De door Hénar aangevulde inventaris van Pielage en de lijst van Zeiler vormden de uitgangspunten van de voorliggende algehele herinventarisatie van het archief. Hierbij werd het meteen geschoond aan de hand van de vigerende vernietigingslijsten. "Het betreft de Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit de archieven van waterschappen dagtekenende van na 1850 en de Lijst van voor vernietiging/bewaring in aanmerking komende bescheiden van waterschappen na 1935 . In totaal kwamen bescheiden ter lengte van circa 40 cm. voor vernietiging in aanmerking. De huidige lengte van het archief bedraagt circa 2,2 m. Het archief is openbaar, met uitzondering van enkele stukken waarvoor een openbaarheidsbeperking van 75 jaar geldt.

Collectie
  • Archieven Alkmaar
Type
  • Archief
Identificatienummer van Regionaal Archief Alkmaar
  • d353830d235c39048bb613c22b6f057b
Trefwoorden
  • Waterschappen & Polders
  • polders
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards