Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Voormalige polders en waterschappen opgegaan in het Waterschap Axeler Ambacht, 1595-1965

1595 - 1965

Inleiding De hier gebundelde inventarissen bevatten de beschrijvingen van de archieven van de polders die in 1965 zijn geconcentreerd in het Waterschap Axeler Ambacht. 38 polders en waterschappen, waaronder vijf calamiteuze polders kwamen toen geheel en acht kwamen voor het grootste gedeelte binnen de grenzen van dit nieuw gevormde waterschap te liggen. Naast de archieven van deze polders en waterschappen zijn ook opgenomen het archief van de Waterkering Ser Lippens c.a., het Uitwateringswaterschap Hulster- en Axelerambacht en de Commissie van de Steenweg Sas van Gent-Westdorpe. Historisch overzicht In de Middeleeuwen maakte het gebied van Axel samen met dat van Hulst, Assenede en Bouchoute deel uit van het graafschap Vlaanderen. Het stond bekend als de Vier Ambachten. De waterstaatszorg in dit gebied was al vroeg geregeld. In de vidimus van de keur van de Vier Ambachten uit 1242 waren ook regelingen opgenomen voor het onderhoud van dijken en wegen. Daarnaast waren aan schout en schepenen bevoegdheden gegeven om toezicht uit te oefenen op de onderhoudsplicht van de eigenaren om het hen toegewezen stuk dijk te onderhouden. Ook werd er voor het onderhoud en herstel van de dijken en andere waterstaatswerken geschot geheven. In Axelambacht lagen twee grote wateringen, de Bewesten Blijde en de Beoosten Blijde. Deze waren ondergeschikt aan het bestuur van het ambacht. Fockema Andreae, p. 14 Brand II, p. 5. Al vanaf de tiende eeuw hadden voornamelijk monniken van de Benedictijner abdijen van Sint Pieter en Sint Bavo te Gent zich met bedijkingen in de noordelijke kuststrook van Vlaanderen bezig gehouden. Rond het jaar 1350 bereikten de inpolderingen hun grootste omvang. Na 1350 deden zich langs de gehele Noordvlaamse kustvlakte overstromingen voor - niet alleen door stormvloeden, maar ook door oevervallen - als gevolg van de steeds groter wordende Honte, en militaire inundaties als gevolg van de oorlogen in Vlaanderen. De aan de oostzijde van de in 1375 ontstane Braakman gelegen Landdijk werd in 1488 als gevolg van de burgeroorlog in Vlaanderen op diverse plaatsen doorgestoken. Om verdere bedreiging van de Braakman te voorkomen werd in 1492 een nieuwe landdijk aangelegd, die liep van Terneuzen, Axel, Assenede tot Bouchoute. Grote stormvloeden, zoals die van 1530, 1532 en 1570, inundeerden grote delen van het gebied, maar veroorzaakten geen blijvend landverlies. Brand II, p. 32. Na de Allerheiligenvloed van 1570 werd de toestand van de polders rond Terneuzen gevaarlijk. De stad en het ambacht Axel, die in 1565 onder één bestuur waren gekomen, kregen in 1572 ook het beheer en onderhoud van de dijkage van Terneuzen, een gedeelte van het Asseneder Ambacht. De financiële lasten waren voor de polders Vreemdijke, Willemskerke, Triniteit en de Koude en Levenspolder te hoog geworden. Het bestuur van Axel over het Kwartier van Terneuzen was echter niet bevredigend in de ogen van het landsheerlijke bestuur. Bij ordonnantie van 2 maart 1576 werd de oprichting van het waterschap ‘Het Quartier van Ter Neusen’ vastgesteld, waardoor deze polders onder één dijksbestuur werden gebracht. De Bruin, p. 38. De achterliggende polders werden aangeslagen in de kosten voor het beheer en onderhoud. Gallé, p. 181. In die jaren was ook in het gebied van Axel en Axelambacht de strijd tussen de Geuzen en de Spaanse troepen uitgebroken. Axel, Terneuzen en Triniteit werden door de Geuzen verwoest. De zorg voor de zeedijken werd verwaarloosd. De Kraker, p. 165. De Spaanse legers onder aanvoering van de hertog van Parma rukten op vanuit het zuiden en sloten de steden Gent en Antwerpen in. Sas van Gent werd in oktober 1583 door de Spanjaarden veroverd. Om verwoesting van de eigen steden te voorkomen onderhandelden de stadsbesturen van Axel en Hulst over capitulatie. Eind oktober gaven beide steden zich over. Het tegenoffensief van de Staatse troepen bleef niet uit. Op 6 november 1583 werd het Kwartier van Terneuzen veroverd. Daardoor werd er een bruggenhoofd geslagen en konden er aanvallen ondernomen worden op het Axelambacht. De Kraker, p. 168. Daartoe werden grote delen van het gebied onder water gezet. In mei 1584 werd de zeedijk bij Campen doorgestoken, waardoor de parochie Aandijke en het gebied rond Zaamslag inundeerden. De zeesluis bij Othene werd vernield. De Bruin, p. 41. In de zomer van 1586 werd alsnog de Landdijk doorgestoken. Zo werd Axel van het Land van Waas afgesloten en door Prins Maurits en zijn troepen op de Spanjaarden heroverd. De Kraker, p. 169. Het directe gevolg van de verovering van Axel in 1586 was dat de oude rechten weer werden hersteld en het waterschap ‘Het Quartier van Ter Neusen’ werd opgeheven. Brand II, p. 6. De stad en het ambacht werden bestuurd door enkele gecommitteerden van de Staten van Zeeland. Op 18 april 1590 stelden Gecommitteerde Raden een provisionele unie vast tussen de steden Axel, Terneuzen en Biervliet, het zogenaamde Committimus. Ook werden er enkele zaken ten aanzien van de polders geregeld. Tijdens de Republiek oefende het bestuur van Axelambacht weinig invloed uit op de waterstaatszaken. In 1591 en 1592 werden vijf polders ten noorden van de stad Axel bedijkt ter bescherming van de stedelijke vestingwerken. De polders liepen kort daarna twee keer onder water. De laatste keer door toedoen van de stormvloed op tweede Paasdag 1606. Daarna konden de polders uiteindelijk bedijkt worden. Vele gronden waren ‘ten bate der gemene zaak’ verbeurd verklaard. De stad Axel probeerde in de steden Middelburg en Vlissingen participanten te vinden die de bedijkingen wilden financieren. Bijlage ‘Stukken betreffende de polders van Axeler Ambacht in archieven en verzamelingen in beheer bij het Rijksarchief in Zeeland’, passim Voor de bedijking van de gronden van het geïnundeerde land van Blij, ten noordoosten van Axel, werd in 1595 en 1597 octrooi verleend, maar met de uitvoering werd pas na de Vrede van Munster in 1648 begonnen. Aan personen die bereid waren kapitaal in de bedijking te steken werd octrooi verleend met bijbehorende belastingvrijdommen. Daarna vond er een oproeping plaats van alle rechthebbenden op de te bedijken gronden, om mee te doen aan de bedijking. Als men niet mee wilde doen, verviel het eigendomsrecht. Fockema Andreae, p. 22. Vlaamse grootgrondbezitters als de Gentse abdijen van Sint Bavo en Sint Pieter deden niet veel moeite om hun eigendomsrechten te laten gelden en berustten in het verlies van inkomsten van hun gronden. Veel van hun schorgronden werden in de eeuwen daarna verkocht. De Kraker, p. 170. Tijdens het Twaalfjarige Bestand werden ook enkele polders herdijkt ten zuiden van Terneuzen (Kats, Sint Anna). In het gedeelte van Axelambacht dat in Spaanse handen was werd in 1620 de Autrichepolder bedijkt door Antwerpse kanunniken. Steigenga-Kouwe, p. 13. In 1617 werd door het opwerpen van kaden langs de zandgronden het land van Oud Zuiddorpe en Beoostenblij tussen de forten Vogelzang en Moerspui teruggewonnen op de zee. Na het hervatten van de oorlog in 1621 vond in het Spaanse gebied ten zuiden van Axel in 1634 de verdere bedijking plaats van het geïnundeerde land van Zuiddorpe en Beoostenblij. Initiatiefnemers waren Axelse katholieken die de jurisdictie hadden behouden van het gebied rondom Zuiddorpe. De bestuurders zaten uit veiligheidsoverwegingen in Gent. In de dijk, opgeworpen langs het kanaal ten zuiden van Axel, werden enkele forten gebouwd. De Kraker, p. 169. Door de belegering en inname van Sas van Gent in 1644 en Hulst in 1645 door Frederik Hendrik en zijn legers kwam ook het gebied ten zuiden van het kanaal van Axel in Staatse handen. Na de Vrede van Munster kwam het voormalige strijdgebied als Generaliteitsland aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Nu konden er grotere bedijkingsactiviteiten ontplooid worden. De Staten­Generaal en de Staten van Zeeland verleenden als bestuurders van het Committimus vele octrooien. Zo werden het geïnundeerde Middeleeuwse land van Blij ten noordoosten van Axel (1654) en het in 1584 geïnundeerde land van Zaamslag (1649-1650) herdijkt, zodat grote delen van Axelambacht op de zee werden teruggewonnen. Hiertussen lagen het Sasse Gat, het Kanaal van Axel, de Vaart naar Hulst en het Hellegat. Het pas bedijkte polderland kwam echter in de jaren zeventig en tachtig van de zeventiende eeuw in gevaar. Ter bescherming van Axel en Sas van Gent werden tijdens de oorlog met Frankrijk (1672-1678) verschillende dijken doorgestoken. De Canisvlietpolder, die in 1652 was bedijkt, kwam weer onder water te staan. Door de stormvloed van 1682 kwam de helft van het polderland onder water te staan. Door de opstuwing van het water in de Braakman en het Hellegat inundeerden de polders rond Terneuzen, de polders ten noorden van Axel, de polders Zaamslag en Aan- en Genderdijke en het land van Zuiddorpe en Beoostenblij ten zuiden van het kanaal van Axel. De Canisvlietpolder overstroomde voor de tweede keer. Brand I, p. 37: Gottschalk, p. 301-304, 308. Beperkte inundaties werden uitgevoerd tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) en de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748). Brand I, p. 38. In de jaren 1784-1790 werden er in Staats-Vlaanderen enkele grotere bedijkingen uitgevoerd onder toezicht van de Raad van State. In Axelambacht vond de herdijking van de polder Canisvliet plaats en werd het Kanaal van Axel bedijkt tot de polder Beoosten en Bewesten Blij. De schorren van deze nieuwe bedijkingen waren zo hoog opgeslibd, dat zij niet meer als verdedigingsbuffers konden dienen. De sluizen van de nieuwe polders moesten ook kunnen worden gebruikt voor het uitvoeren van militaire inundaties. Brand I, p. 37. Na de inval van de Fransen in 1794 en de inlijving van het Generaliteitsgebied bij Frankrijk in 1795 vonden er geen bedijkingen plaats. Wel werden de polders als deel van het Departement van de Schelde verenigd in het polderarrondissement Sas van Gent. Brand I, p. 39. Voor de financiering van het dijkonderhoud werden voorschriften gegeven, waarbij het draagvlak voor de kosten van onderhoud van de zeeweringen groter werd. De Fransen beschouwden de polders en waterschappen niet als openbare bestuursinstellingen die speciale belangen behartigden, maar als verenigingen van eigenaren met een beperkt doel. Archief polder Capelle, inv.nr 25 en Varempé, inv.nr 19. De welvaart van Gent in de Franse tijd bracht kapitaalkrachtige burgers er toe om grond en inpolderingsrechten te verwerven. Steigenga-Kouwe, p. 30. In 1804 werd een groot bedijkingsproject ontworpen voor de bedijking van alle schorren in het Axelse Gat en het Hellegat. Door de Préfecture van het Departement werd aan de Compagnie Blémont uit Gent alle schorren tussen de Braakman en het Vlaamse Hoofd, gelegen voor Antwerpen, verpacht voor een periode van 32 jaar, het zogenaamde Admodiatiecontract. De bedoeling hiervan was dat de compagnie de bedijking van deze schorren zo spoedig mogelijk ter hand zou nemen. Archief polder Catharina, inv.nr 19. Men had echter geen rekening gehouden met de regionale belangen van scheepvaart en afwatering. Het liquideren van de aanspraken van de concessionarissen heeft de Nederlandse Staat in de negentiende eeuw veel moeite gekost. Fockema Andreae, p. 32. Zie ook archief polder Beoosten en Bewesten Blij, inv.nr 81 en archief waterschap Koegors c.a., inv.nr 67. In 1811 werd het ‘Règlement sur l’administration et l’entratien des poldres’ uitgevaardigd. De polders en waterschappen werden erkend als openbare instellingen, waarvoor de Staat de reglementering vast stelde. Dieleman, p. 28. Drie jaar later, in 1814, werd bij Koninklijk Besluit hetgeen in het reglement van 1811 was bepaald door Koning Willem I overgenomen tot de tijd dat er een nieuw polderreglement zou komen. Stukken van toepassing op alle polders en waterschappen, nr. 1. Het duurde tot 1840, alvorens het algemeen Zeeuwse polderreglement werd ingevoerd. De lijn, die door de Franse wetgeving was aangegeven, werd hierin voortgezet. In 1873 werd na jaren van discussie en conceptreglementen het Algemeen Polderreglement ingevoerd. Ten tijde van Koning Willem I werd het gebied een belangrijk doorgangsgebied voor de stad Gent. In 1825 werd begonnen met de aanleg van het Kanaal van Gent naar Terneuzen, dat ook een aftakking zou krijgen naar Axel en Hulst. Het kanaal werd dwars door enkele polders aangelegd en vormde bij de polderconcentratie van 1965 een duidelijke grens tussen de Waterschappen Axeler Ambacht en de Verenigde Braakmanpolders. Ook met andere verkeersmiddelen hadden de polders en waterschappen hun bemoeienis. Voor de aanleg van spoorlijnen vanaf Terneuzen naar Gent en naar Mechelen moest de nodige grond afgestaan worden. Steigenga-Kouwe, p. 31. Organisatie van het polder- en waterschapsbestuur Algemeen Het bestuur en beheer van polders of waterschappen voor de concentraties tot grotere waterschappen was in handen van een dijkgraaf, twee of meer gezworenen en de vergadering van stemgerechtigde ingelanden. In de zeventiende eeuw komt de omschrijving van dijkschout en schepenen een enkele keer voor. De Bruin, p. 38. Dijkgraaf en gezworenen werden vanaf de negentiende eeuw benoemd door de Kroon, uit een voordracht van de vergadering van de ingelanden, in het geval het polderbestuur zeewaterkerende werken beheerde. Als dit niet het geval was, dan werden de dijkgraaf en de gezworenen benoemd door de vergadering van de ingelanden. Het aantal gezworenen werd bepaald door de vergadering van ingelanden, met een minimum aantal van twee. Kleine polders hadden tot omstreeks 1850 een beheerder, die ook de financiële administratie voerde. Na die tijd was het polderbestuur meestal samengesteld uit een dijkgraaf en plaatsvervangend dijkgraaf. De vergadering van de ingelanden bestond uit de eigenaren van een van te voren bepaalde hoeveelheid hectare grond. Deze ingelanden werden als stemgerechtigde ingelanden aangeduid. De vergadering van de ingelanden had de algemene leiding en was belast met het nemen van besluiten inzake de zeewering, af- en uitwateringswerken, polderwegen, het vaststellen van begrotingen, rekeningen en het dijkgeschot en het nemen van besluiten inzake geldleningen en eigendommen. Dijkgraaf en gezworenen hadden de dagelijkse leiding en waren onder meer belast met de voorbereiding en de uitvoering van alle besluiten van de vergadering van de ingelanden. Verder hield dit bestuur toezicht op de uit te voeren werken, het beheer van eigendommen, het houden van schouwen in het belang van de afwatering, en het beheer van de financiën. Dijkgraaf en gezworenen werden bijgestaan door een penningmeester, vanaf omstreeks 1840 ontvanger-griffier genoemd. In de negentiende eeuw was de functie van ontvanger-griffier een geliefde nevenfunctie van notarissen en ambtenaren ter gemeentesecretarie. Meerdere polders en waterschappen hadden dezelfde functionaris in dienst. Archief polder Beoosten en Bewesten Blij, inv.nr 41. Andere ambtenaren in dienst van de polder waren polderarbeiders, sluis- en dijkwachters. Grote polders en waterschappen hadden een eigen waterbouwkundig ingenieur. Sommige calamiteuze polders kenden voor de werkzaamheden, die verband hielden met de zeewering en de oeververdediging een afzonderlijk bestuur voor de waterkering. Zo werd in 1871 een bestuur voor de waterkering van de calamiteuze polders Margaretha, Kleine Huissens en Eendragt opgericht. De dagelijkse leiding was in handen van een dijkbestuur, bestaande uit een voorzitter en leden. De algemene leiding was in handen van de dijkraad, waarin de vertegenwoordigers van de calamiteuze en van de bijdragende polders waren opgenomen. Ambtelijke ondersteuning werd geleverd door een secretaris-ontvanger en een waterbouwkundig ingenieur. Afwatering Het op peil houden van het polderwater was een voortdurende zorg voor de polders en waterschappen. Tijdens de bedijking werden er ook sluizen gebouwd, die het water rechtstreeks afvoerden op zee, zeearm of kreek. Lozing van het water in de tot ver in het land uitstrekkende zeearmen was alleen mogelijk bij eb. Door de aanwezigheid van kreken, en in vroeger tijden de zeearmen en geulen, kon er in Zeeuws-Vlaanderen altijd op natuurlijke wijze worden afgewaterd door middel van uitwateringssluizen. Wilderom, p. 326. Aan de lozing via de zeearmen kwam een einde door nieuwe inpolderingen, waardoor meer polders het water moesten lozen via één of meer voorliggende polders. Daarom sloten de polders een overeenkomst met de voorliggende polder, waarbij de afwatering werd geregeld. Rijkswaterstaat, p. 9. Zo sloten enkele polders met de voorliggende Zaamslagpolder in de zeventiende eeuw suatiecontracten. Archief polder Zaamslag, inv.nrs 1 en 204. De polder die de afwatering verzorgde ontving een bepaalde vergoeding voor de afvoer van het ontvangen water. De ingelanden van de polders die hun water aanboden betaalden hiervoor meestal suatiegeld. Ook kwam het wel eens voor dat de watergang in de afwaterende polder op kosten van de achtergelegen polders werd verdiept en onderhouden. Zie b.v. archief waterschap Aan- en Genderdijke, inv.nr 104. Vaak gaf de suatieregeling tussen twee of meer polders problemen. Als de voorliggende polder het waterbezwaar niet aankon, kreeg het moeilijkheden met de achterliggende polders en waren de beschuldigingen niet van de lucht. Eén van de bepalingen van de Vrede van Munster in 1648 tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de Zuidelijke Nederlanden was dat de Republiek een vrije uitwatering zou waarborgen van het water van de in de Zuidelijke Nederlanden gelegen polders. De lozing van deze polders vond plaats via de sluizen bij Sas van Gent, de Oudenburgsesluis en via de polder van Zuiddorpe en Beoosten Blij in de voormalige vaart van Axel naar Gent, de Gentse Vaart. In de polder Beoosten Blij Benoorden lag de sluis van Reigersbos. Deze sluis sueerde ook het water van enkele Zuidnederlandse polders en van de polder Absdale, Riet- en Wulfsdijk. De Jonge, p. 1, 2. In de achttiende eeuw werden de bepalingen van de Vrede van Munster omtrent de uitwatering nog eens twee maal bekrachtigd. Het Barrièretractaat van 1715 bepaalde dat de lozing door de sluizen in de Graaf Jansdijk bij Westdorpe gehandhaafd zou blijven en het in 1785 gesloten Verdrag van Fontainebleau verplichtte de Republiek wederom de afwatering van de polders van de Oostenrijkse Nederlanden te waarborgen. Fockema Andreae, p. 26, 27. De afwatering via de Oudenburgsesluis werd na de bedijking van de polder Canisvliet in 1790 doorgetrokken naar de Passluis. In het door de dijkdoorbraak van 1682 ontstane gat in de dijk van de polder van Oud Zuiddorpe en Beoostenblij werd in 1767 de Moerspuipolder bedijkt. In de dijk van deze polder werd een sluis gebouwd om het water van alle achtergelegen polders op het Kanaal van Axel te lozen. Na de bedijking van de polder Beoosten en Bewesten Blij in 1790 werd deze afwatering doorgetrokken naar de nieuwe zeesluis bij Zwartenhoek, die loosde op het Axelse Gat. De in 1789 aangelegde schutsluis in de Sasdijk aan de Axelse Sassing werd in 1804 al weer afgedamd. De Jonge, p. 1, 2, 10. De afwatering van de zeesluizen leverde problemen op. Vanaf het eind van de achttiende eeuw was de opslibbing van de schorren in de zeearmen steeds groter geworden. De bedijkingen van de polders Canisvliet en Beoosten en Bewesten Blij loste dit probleem niet op. Om de afwatering te verbeteren van de in België gelegen gronden besloot men het kanaal van Gent naar Sas van Gent door te trekken naar Terneuzen om zo voldoende uitwateringsmogelijkheid te scheppen. De in Zeeuws-Vlaanderen gelegen polders zouden hiervan ook kunnen profiteren. De scheepvaart zou ook gebruik kunnen maken van het kanaal. De Passluis werd met het kanaal verbonden, terwijl de sluis bij Zwartenhoek door de Axelse Vlakte in verbinding kwam met het kanaal. Door het graven van een zijkanaal bij de Axelse Sassing naar Hulst en het heropenen van de sluis aan de Axelse Sassing kon tevens de afwatering van de polders die door de sluis bij Reigersbos loosden naar het nieuwe kanaal worden geleid. Nadat het kanaal van Gent naar Terneuzen in 1826 aangelegd was bleken de belangen van de scheepvaart en de polders tegenstrijdig te zijn. Om ook bevaarbaar te zijn voor zeeschepen was een hoge waterstand vereist. Voor de polders was een lage waterstand vereist om een regelmatige lozing te waarborgen. De Jonge, p. 3. Na de Belgische onafhankelijkheid werd in het Tractaat van Londen in 1839 en in het Verdrag van ’s-Gravenhage in 1842 bepaald dat de Nederlandse Staat de afwatering van de Belgische polders zou waarborgen en dat er niet meer afgewaterd zou mogen worden op het benedenpand van het kanaal. Brand I, p. 49, 50. Het te graven kanaal naar Hulst werd door het uitbreken van de Belgische Opstand in 1830 niet verder gegraven dan tot Axel. Kort na de Tweede Wereldoorlog is een gedeelte van dit kanaal tussen de Eerste Verkorting en de Kinderdijk bij Axel gedempt en vervangen door een nieuw gegraven leiding, dat bij de Eerste Verkorting aansluit op het bestaande kanaal, en bij de Kinderdijk op een ongeveer 200 meter zuidelijker gelegen punt dan het oorspronkelijke op de Axelse kreek. De Jonge, p. 11. Om de afwatering van de polders en waterschappen te waarborgen liet het Rijk in 1845 aan beide zijden van het kanaal een waterleiding aanleggen, waarheen alle polders hun water naar toe konden leiden. Daartoe sloot het Rijk met bijna alle polders een suatieovereenkomst waarbij het suatiegeld op 56 cent per bunder werd vastgesteld. De waterleiding aan de oostzijde van het kanaal, de Oostelijke Rijkswaterleiding, voerde vanaf 1845 het water van Belgische polders (circa 7.828 hectare) en Nederlandse polders (circa 20.111 hectare) naar de Otheense Kreek en door het zijkanaal naar de vesting van Terneuzen, de zogenaamde Oostbeer. Door de dijkverzwaringswerken en de kanaalwerken te Terneuzen vond vanaf 1961 de uitwatering plaats via de nieuwe uit­ wateringssluis in de zeedijk van de Nieuw Othenepolder. In de binnendijk van de polder werd een wachtsluis gebouwd. Brand I, p. 50. De hoofdleiding van de Oostelijke Rijkswaterleiding begint bij de Molenkreek in de Canisvlietpolder en loopt door de polders Beoosten en Bewesten Blij, Buth, Koegors, Nieuw Eglantier, Zaamslag en Nieuw Othene (tot 1961 Ser Lippens en Noord-bij-Neuzen). De leiding loopt voornamelijk via kreken, zoals de Peitkreek, de Axelse kreek met de Buthduiker, de Spuikreek en de Bronkreek naar de Otheense Kreek. Deze kreken zijn onderling met elkaar verbonden door watergangen. De watertoevoer van de polders op de hoofdleiding vindt plaats door een net van zijtakken, waarbij de watergangen door de polders Autriche en Emma door het Rijk werden onderhouden en de andere watergangen door de polders zelf. Rijkswaterstaat, p. 58. De polders Eendragt, Willem III en Hellegat sueerden via het gemaal Campen in de Stoppeldijkpolder. Brand I, p. 49. Ondanks de Rijkswaterleiding bleef de afwatering voor veel polders een voortdurende zorg. Ook de onderling gesloten suatiecontracten stemden niet tot bevrediging. De in de contracten bepaalde vergoedingen voor het ontvangen van het water werden in de loop der tijd steeds minder waard door de waardevermindering van het geld en de ontvangende polder moest zelf de later aangebrachte verbetering bekostigen. De Oostelijke Rijkswaterleiding vertoonde ook gebreken. Veel polders hadden overlast van water en dat was voor de steeds meer rationeler opgezette landbouw een obstakel. In de jaren twintig van deze eeuw werd deze problematiek onderkend. Om de afwatering te verbeteren werd in 1919 een ‘Comité tot verbetering der afwatering in Oost-Zeeuwsch Vlaanderen’ opgericht. Deze commissie liet een tweetal rapporten opmaken, waarin onder meer werd voorgesteld de laaggelegen delen op de Otheense Kreek te bemalen. De uitvoering van de plannen werd echter te kostbaar. Ook op technische gronden werden bezwaren ingebracht omdat een te hoge waterstand in de Otheense Kreek gevreesd werd. Archief uitwateringswaterschap Hulster- en Axeler Ambacht, inv.nr 123. Wel werden er enkele verbeteringen op beperkte schaal uitgevoerd. Brand I, p. 50. In 1934 werd het uitwateringswaterschap Hulster- en Axeler Ambacht opgericht. Dit was conform het advies van de commissie van de Zeeuwsche Polder- en Waterschapsbond in 1927, die in 1924 door Gedeputeerde Staten was ingesteld om de wenselijkheid van het oprichten van afwateringswaterschappen in Zeeland te onderzoeken. Zeeuws Archief, Archief Zeeuwsche Polder- en Waterschapsbond, inv.nr 37. Calamiteuze polders Voor vele zeewerende polders waren de kosten voor beheer en onderhoud van de zeedijken zo hoog dat zij dit niet alleen konden opbrengen. De achterliggende polders die baat hadden bij een goede voorliggende waterkerende polder waren echter niet altijd bereid om mee te betalen. De zeewerende polders werden dan ook gedwongen bij het gewestelijk bestuur om geldelijke ondersteuning te vragen. In 1751 werden de achterliggende polders verplicht om mee te betalen aan polders in nood. Hiermee was het probleem van de ‘kranke’ of ‘calamiteuze dijkagies’ nog niet opgelost, want de onwil bleef. Het onderhoud van de calamiteuze polders heeft de Staten van Zeeland veel geld gekost. Dieleman, p. 25. Het vastleggen van bepalingen voor de calamiteuze polders kostte veel tijd. In 1791 verscheen het ‘reglement op de dijkagien binnen de Provincie van Zeeland’, dat onder meer de subsidiëring van de calamiteuze polders regelde. Het reglement bevatte een bijna volledige codificatie van het Zeeuwse waterschapsrecht en was ook van toepassing voor het Committimus. De Staten van Zeeland delegeerden aan Gecommitteerde Raden het toezicht op de polders en waterschappen. Zonder hun toestemming mochten er geen nieuwe waterstaatswerken worden uitgevoerd of veranderingen aan de zeedijken worden aangebracht. Gallé, p. 202. Op grond van het reglement verschenen er Landsinspecteurs van de Zeewerken die de waterstaatswerken inspecteerden. Gallé, p. 203. In de Franse tijd kwamen de polders en waterschappen onder het bestuur van de Waterstaat, met onderbreking tussen 1801 en 1807, toen het beheer en toezicht werd uitgeoefend door het Departementaal Bestuur. Dieleman, p. 28. In de negentiende eeuw bleef het vraagstuk van een betere regeling ten behoeve van de calamiteuze polders actueel. Vooral de vele oever­ en dijkvallen langs de zeewerende polders bleven problemen geven voor de calamiteuze polders. Bij Koninklijk Besluit van 17 december 1819 kwamen de calamiteuze polders onder beheer van de algemene directie van Rijkswaterstaat. Bij de wet van 19 juli 1870, waarbij de voorwaarden door het Rijk werden gesteld voor subsidiëring van calamiteuze polders, en het Reglement voor de calamiteuze polders en waterschappen in Zeeland van 11 augustus 1871 werd het bestuur, het toezicht en de verdeling van de kosten geregeld. Dieleman, p. 29. Polders die wegens te zware lasten voor de zeewering en oeververdediging calamiteus verklaard wilden worden, moesten een verzoek daartoe richten aan Provinciale Staten van Zeeland. De calamiteus verklaarde polders betaalden gedurende vijf jaar na de calamiteusverklaring een dijkgeschot, bestaande uit de onzuivere opbrengst van de gronden en daarna uit de helft daarvan, na aftrek van de grondlasten. Met onzuivere opbrengst werd bedoeld de geschatte gemiddelde pachtwaarde van de grond. De achterliggende polders waren verplicht om de aan de polder grenzende binnendijken te onderhouden. Deze polders werden ‘bijdragende polders’ genoemd. In plaats van het subsidiestelsel kwam nu het liniestelsel. De overige kosten werden voor eenderde deel door de Provincie Zeeland betaald en voor tweederde deel door het Rijk. Beekman, p. 258. Voor de calamiteuze en bijdragende polders in de eerste linie werden afzonderlijke waterschappen opgericht, de zogenaamde waterkeringen, die zich bezig hielden met het buitenbeheer. Voor de waterkerende calamiteuze polders Margaretha, Kleine Huissens en Eendragt werd in 1871 een waterkering opgericht. Na de calamiteusverklaring van de polders Ser Lippens en Nieuw Othene in 1924 werden deze polders aan de waterkering toegevoegd. Concentratie De kleinschaligheid en de versnippering van het zelfstandige bestuur van de polders en waterschappen met de daarmee samenhangende tegengestelde belangen tussen polders onderling, zijn altijd een discussiepunt geweest. Bij beschouwingen over de voor- en nadelen van polderconcentratie waren de voordelen altijd groter: het aantal publiekrechtelijke lichamen werd verminderd, lagere bestuurskosten, minder administratieve beslommeringen en een betere organisatie van de afwatering en het onderhoud van dijken en andere waterstaatswerken en evenredige verdeling van de financiële lasten. In de zestiende eeuw was concentratie of bestuurscentralisatie van de polders politiek van de landsheer. Zo werd in 1576 het waterschap ‘Het Quartier van Ter Neusen’ opgericht, waarbij de waterkerende polders rond Terneuzen onder één bestuur werden gebracht. Gallé, p. 216, 219. De Staten van Zeeland gingen na de Tachtigjarige Oorlog, toen vele bedijkingsoctrooien werden uitgegeven, niet over tot concentraties van polders. De enige samenvoeging van polders vond plaats bij de instelling van een ‘communiteits-’ of bedijkingswaterschap: oude geïnundeerde polders werden bestuurlijk onder één organisatie gebracht, zoals bijvoorbeeld de polder Zaamslag en de waterschappen Koegors c.a. en Zuid c.a. Dieleman, p. 22. In de zeventiende en achttiende eeuw was de evenredige verdeling van de financiële lasten het struikelblok voor concentratie. Dieleman, p. 25-27. Op grond van het Franse reglement uit 1811 werd de voormalige Noordvlaamse kuststrook ingedeeld in zes polderarrondissementen. De ring Axel omvatte ongeveer het gebied van het latere Waterschap Axeler Ambacht, met dit verschil dat de polders ten westen van Terneuzen ook bij de ring hoorden. Het Franse dijkringensysteem was niet alleen geografisch van aard, maar ook administratief, voor het beheer van de buitendijken onder het algemeen bestuur van de Waterstaat. Het systeem bestond echter meer in theorie dan in de praktijk. Fockema Andreae, p. 37. In 1813 kwam het vroegere Staats-Vlaanderen als deel van Zeeland bij het Koninkrijk der Nederlanden onder de naam Zeeuws-Vlaanderen. De oude rechten werden hersteld. De polders en waterschappen kregen weer hun zelfstandigheid. In 1829 zonden de polders van Axeler Ambacht een verzoekschrift aan Koning Willem I, waarin de bezwaren tegen de hoge contributie voor de calamiteuze polders werd gehekeld. Men vond dat de bepalingen over de financiële ondersteuning ten behoeve van deze polders, zoals dat bepaald was door het Franse reglement uit 1811, in strijd waren met de op dat moment bestaande opvattingen over het verlenen van subsidie aan calamiteuze polders. Stukken van toepassing voor alle polders en waterschappen, nr. 2. In 1904 werden er vergaande plannen door Gedeputeerde Staten opgesteld om tot concentratie van alle polders en waterschappen in Axelambacht te komen. De aanleiding voor het onderzoek naar de mogelijkheid van een concentratie was de zorgelijke toestand van de 2600 meter vooroever gelegen voor de polders Noord, Ser Lippens en Nieuw Othene. De zware oeverval in 1902 aan de Nieuw Othenepolder had de kwetsbaarheid van de oever laten zien. Een nota van de ingenieur van de Provinciale Waterstaat van 4 maart 1903 beschreef de gevolgen van een mogelijke dijkbreuk voor het polderland van Axelambacht. Het buitenwater zou zich in de Otheense Kreek storten en zich vervolgens verspreiden door de watergangen van de Oostelijke Rijkswaterleiding. In deze waterleidingen lagen veelal niet afsluitbare sluizen en duikers. De oude binnendijken zouden doorbreken en de gevolgen zouden niet te overzien zijn. De meest voor de hand liggende oplossing was om de zeewering tussen de vesting van de stad Terneuzen en de Margarethapolder te versterken en een tweede waterkering op te werpen achter de polders Ser Lippens en Nieuw Othene. Het probleem was echter dat deze twee polders financieel niet in staat waren een verbeterde oeververdediging te betalen. De kosten zouden de totale verkoopwaarde van de gronden in de polders te boven gaan. De conclusie van Gedeputeerde Staten was daarom als volgt: samenwerking van de polders Noord, Ser Lippens en Nieuw Othene met alle polders en waterschappen, die lozen op de Oostelijke Rijkswaterleiding. ‘Gemeenschap van belangen moet leiden tot gemeenschap van verplichtingen’. Die samenwerking zagen Gedeputeerde Staten in de vorm van het Waterschap beoosten het kanaal van Gent naar Terneuzen, waarin alle polders en waterschappen waren opgenomen. Gedeputeerde Staten wilden de polders Ser Lippens en Nieuw Othene niet tot het doen van een verzoek om calamiteusverklaring dwingen. De polders en waterschappen waren bereid om de kosten te betalen van het verhogen van de eerste waterkering achter de zeedijk, maar de kosten van verbetering van de noordelijke dijk van het Rijkswateringskanaal moesten door het Rijk zelf betaald worden. De oprichting van een waterschap om de eerste waterkering en de binnendijken te onderhouden stuitte bij alle polders en waterschappen op tegenstand. De besprekingen raakten muurvast. Na de grote schade als gevolg van de stormvloed van 30 september 1911 werd de bezorgde toestand van de zeedijken weer aangehaald, maar tot concentratie kwam het niet. In 1926 kwam er een oplossing voor het meningsverschil tussen het Provinciaal Bestuur en de polders en waterschappen. De polders Ser Lippens en Nieuw Othene werden calamiteus verklaard en het beheer en onderhoud van de zeewering werd ondergebracht bij de waterkering van de calamiteuze polders Margaretha, Kleine Huissens en Eendragt. Stukken van toepassing voor alle polders en waterschappen, nr. 3. De aandacht van de Provincie werd nu gericht op het concentreren van de polders en waterschappen ten behoeve van de afwatering. Er werd een constructie ontworpen, waarbij de polders en waterschappen hun bestuurlijke zelfstandigheid behielden, maar waarbij de afwatering door een overkoepelend waterschap geregeld en onderhouden zou worden. Zes en vijftig polders en waterschappen gingen meedoen aan het in 1934 opgerichte uitwateringswaterschap Hulster- en Axeler Ambacht. Zie de inleiding bij de inventaris van het archief van het uitwateringswaterschap Hulster- en Axeler Ambacht. Werden in 1941 alle polders en waterschappen in westelijk Zeeuws-Vlaanderen opgenomen in het waterschap ‘Het Vrije van Sluis’, de concentratie van de polders in oostelijk Zeeuws-Vlaanderen kwam pas na de watersnood van 1953 aan de orde. In maart 1961 werd door Gedeputeerde Staten een commissie ingesteld om de mogelijkheden van concentratie te onderzoeken. Deze commissie vond concentratie noodzakelijk. Niet omdat de afzonderlijke polders niet goed zouden functioneren, maar omdat zij niet in staat waren om grotere werken op het gebied van de waterbeheersing uit te voeren. De respons van de polders en waterschappen was klein. Slechts een aantal polders stelde een contactpersoon aan om mee te werken aan de concentratie. Als reactie op de provinciale plannen werd de Oost-Zeeuws Vlaamse Polderbond opgericht. Deze bond behartigde, volgens de statuten van 27 april 1962, de polder- en waterschapsbelangen in Oost-Zeeuws Vlaanderen met behoud ‘der beginselen van autonomie en zelfbestuur der polders en waterschappen’. De druk van de provinciale bestuurders groeide echter en met ingang van 1 januari 1965 werd het waterschap Axeler Ambacht opgericht, samen met het Waterschap De Verenigde Braakmanpolders en het Waterschap Hulsterambacht. De westelijke grens van het Waterschap Axeler Ambacht werd gevormd door het kanaal van Gent naar Terneuzen; als oostelijke grens werd de nagenoeg historische grens tussen het Axeler en het Hulster Ambacht gekozen. Stukken van toepassing voor alle polders en waterschappen, nr. 4. Op 1 januari 1982 ging het Waterschap Axeler Ambacht samen met het Waterschap De Verenigde Braakmanpolders over in het Waterschap De Drie Ambachten met als hoofdplaats Terneuzen. Op 1 januari 1999 werd het Waterschap De Drie Ambachten op zijn beurt samengevoegd met de waterschappen Het Vrije van Sluis en Hulster Ambacht tot het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen (WZV), dat geheel Zeeuws-Vlaanderen omvatte. Met ingang van 1 januari 2011 werd het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen (WZV) samengevoegd met het Waterschap Zeeuwse Eilanden (WZE) tot het Waterschap Scheldestromen, dat de gehele provincie Zeeland omvat. De administratieve diensten werden gevestigd in kantoren in Middelburg en Terneuzen. In tegenstelling tot de archieven van de voormalige polders en waterschappen van het Waterschap Zeeuwse Eilanden, die in beheer kwamen bij het Zeeuws Archief te Middelburg, bleven die van het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen in beheer in het Terneuzense kantoor van het Waterschap Scheldestromen. De archieven Archiefzorg in het verleden Polder- en waterschapsbesturen namen het over het algemeen niet zo nauw met de zorg voor het archief. Om die reden zijn er vele archivalia verloren gegaan. Vooral bij de kleine polders is dit het geval. Grote polders hadden een beter gekwalificeerde penningmeester of ontvanger-griffier in dienst en hadden een eigen plaats waar het archief werd bewaard. Die plaats kon zijn bij de penningmeester/ontvanger-griffier thuis, in een kast in het gemeentehuis of in het vergaderlokaal van een herberg of café. Alle paperassen waren opgeborgen in een kist. Regelmatig wordt er in de notulen van de vergaderingen melding gemaakt van de aanschaf van een archiefkist. Zie b.v. de inleiding bij de inventaris van het archief van de polder Zaamslag. Naast onzorgvuldig archiefbeheer waren ook oorlogen en stormvloeden debet aan het verlies van archiefstukken, terwijl ook de vele bestuurswisselingen niet tot een goed archiefbeheer bijdroegen. In de negentiende eeuw werd de archiefzorg beter geregeld. Ontvanger­griffiers die aantraden moesten een proces-verbaal opmaken van alle stukken die zij overnamen. Zie b.v. archieven polders Willem III inv.nr 18; Zuid c.a. inv.nr 19 en Zeven Trinités, invnr15; Catharina, inv.nr 74 Ook werd er door sommige ontvanger-griffiers een beschrijving gemaakt van het archief. De Archiefwet 1918 gaf regels om een zo goed mogelijk beheer van en zorg voor het archief te waarborgen. Sommige polders maakten een eigen verordening voor het archief. Archief polder Capelle, inv.nr 25. De archiefwet bepaalde ook dat de polder- en waterschapsarchieven geïnspecteerd werden door de provinciaal inspecteur der gemeente- en waterschapsarchieven. Deze rapporteerde over zijn bevindingen aan Gedeputeerde Staten. De provinciaal archiefinspecteur kon echter alleen maar constateren en aanbevelingen doen. Verantwoording van de inventarisatie Met ingang van 1 januari 1965 was het Waterschap Axeler Ambacht de rechtsopvolger geworden van alle polders en waterschappen waarvan hierna de archieven zijn beschreven. Alle polder- en waterschapsarchivalia werden overgebracht naar de kluis van de Boerenleenbank te Axel. Het nieuwe waterschap beschikte zelf nog niet over een geschikte archiefbewaarplaats. Alleen het archief van de Moerspuipolder werd achtergehouden. Dit archief werd begin jaren zeventig overgebracht. In 1966 verscheen een beknopte inventaris van de archieven van de voormalige polders en waterschappen van de hand van W.E.M. Bauwens. Het betrof een beschrijving van de stukken uit de verschillende archieven per doos. Vernietiging was niet toegepast. Later verscheen er nog een aanvulling, terwijl door T.T.A.B.M. van der Aalst, ambtenaar ter provinciale archiefinspectie te Middelburg, in 1975 een beschrijving werd gemaakt van stukken die alsnog door ontvanger-griffiers waren ingeleverd en van stukken die de gemeentearchivaris van Axel van particulieren had gekregen. In 1984 besloot het bestuur van het Waterschap De Drie Ambachten, als rechtsopvolger van het Waterschap Axeler Ambacht, de archieven opnieuw te laten inventariseren. Door het toepassen van selectie tot vernietiging op grond van de in dat jaar vastgestelde ‘Lijst voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit de archieven van de organen van waterschappen dagtekenende van na 1850’, zou het ruimtegebrek in de kluis kunnen worden opgelost. Via de Provinciale Archiefinspectie werd de samensteller van deze inventarissen benaderd om de werkzaamheden uit te voeren. In januari 1985 begon hij met de werkzaamheden op het Gemeentearchief te Goes. Vanaf mei 1986 werden de werkzaamheden verplaatst naar het Rijksarchief in Zeeland te Middelburg. Bij de inventarisatie is uitgegaan van het schema van J.L. van der Gouw. De inventarisator en de heer C.H.A.M. van Es hebben daar enkele wijzigingen en aanvullingen aan toegevoegd. In 1987 zijn er enkele stukken gerestaureerd door het restauratieatelier van het Gemeentearchief Helmond. De oude inventarissen van Bauwens en Van Aalst zijn hierbij vervallen verklaard. Er is geen concordans opgenomen, omdat de beschrijvingen van de verschillende archiefstukken te veel verschilt met de doosgewijze beschrijvingen uit de inventaris van Bauwens en de fragmentarische beschrijvingen van Van Aalst. Aan de Gemeentearchivaris van Goes, de heer L.J. Abelmann, en de Rijksarchivaris in Zeeland, de heer drs. R.L. Koops, is dank verschuldigd voor de verleende faciliteiten om de werkzaamheden te kunnen verrichten. De heer C.H.A.M. van Es, medewerker van de Provinciale Archiefinspectie te Middelburg verdient dank voor zijn ondersteuning en inbreng bij de inventarisatie. Aanwijzingen voor het gebruik De verschillende archieven zijn per polder of waterschap beschreven in afzonderlijke inventarissen. Elk archief is opnieuw genummerd. Aan elke inventaris gaat een inleiding vooraf, waarin enkele gegevens over de polder of het waterschap zijn opgenomen, alsmede een kort historisch overzicht en enkele mededelingen over het archief. De inventarissen zijn in 1989 als één geheel gepubliceerd in een 577 pagina’s omvattende publicatie onder de titel ‘Gebundelde inventarissen van de archieven van de polders en waterschappen van het voormalige Waterschap Axeler Ambacht, 1595-1965’ (Terneuzen 1989). De afzonderlijke inventarissen per polder of waterschap zijn hierin groepsgewijs bij elkaar gebracht op grond van historische ontwikkeling en archiefvorming. De historische ontwikkeling is gebaseerd op de deelsgewijze herdijking van het Axelambacht. De eenheid in archiefvorming loopt ongeveer parallel met de historische ontwikkeling, omdat meerdere, bij elkaar liggende polders, dezelfde ontvanger-griffier in dienst hadden. De afzonderlijk geborgen kaarten en technische tekeningen die tot de archieven behoren zijn, samen met enkele foto’s, beschreven in een afzonderlijke rubriek ‘Kaarten, technische tekeningen en foto’s’, voorzien van een afzonderlijke, doorlopende nummering (1-97). Daarbinnen zijn ze alfabetisch op naam van de polder of het waterschap in subrubrieken geordend. Aan de gebundelde inventaris gaat een algemene inleiding vooraf met een samenvatting van de institutioneel-historische, organisatorische en afwateringstechnische geschiedenis van het gehele Axeler Ambacht en een geschiedenis van de archieven en het archiefbeheer. Daarnaast bevat de gebundelde uitgave enkele algemene rubrieken met stukken die niet aan een bepaalde voormalige archiefvormer konden worden toegeschreven of waarvan het verband met die archieven niet is gebleken. In een bijlage volgt nog een opgave van stukken betreffende de polders van Axeler Ambacht in archieven en verzamelingen in beheer bij het Rijksarchief in Zeeland. Na de eerder gemelde fusies tot het Waterschap De Drie Ambachten (1 januari 1982) en het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen (1 januari 1999) tot uiteindelijk het Waterschap Scheldestromen (1 januari 2011), zijn de archieven van het voormalige Waterschap Axeler Ambacht thans in beheer in het kantoor van het Waterschap Scheldestromen tet Terneuzen. Vanaf november 2016 worden de inventarissen van de archieven van de polders en waterschappen van het voormalige Waterschap Zeeuws-Vlaanderen (WZV) ook online beschikbaar gesteld via het portaal Achieven.nl, waarmee ze tevens beschikbaar zijn in de zoekfunctie op de website van het Zeeuws Archief. Dit in navolging van de inventarissen van de archieven van de polders en waterschappen van het voormalige Waterschap Zeeuwse Eilanden (WZE), die al vanaf december 2014 online beschikbaar zijn. Verschil tussen beide is echter wel de plaats van inzage van de archieven zèlf: die van WZE (‘boven de Westerschelde’) zijn ter inzage in de studiezaal van het Zeeuws Archief, die van WZV (‘beneden de Westerschelde’) in het kantoor van het Waterschap Scheldestromen in Terneuzen, op afspraak. Literatuur Beekman, A.A., ‘Nederland als polderland’, derde druk, Zutphen, 1932 [‘Brand I’]: Brand, K.J.J., ‘Bijdrage tot de historische geografie van Oost Zeeuws-Vlaanderen’, in: ‘Jaarboek 1970/71 Oudheidkundige Kring ‘De Vier Ambachten’’, Hulst, 1970, p. 32-72 [‘Brand II’]: Brand, K.J.J., ‘Over de bestuurlijke en historisch-geografische ontwikkeling van Zeeuws-Vlaanderen’, 2e uitgave, 1983 Bruin, M.P. de, ‘Een en ander over de polders rond Terneuzen en Axel’, in: ‘Jaarboek 1956/57 Oudheidkundige Kring ‘De Vier Ambachten’’, Hulst, 1957, p. 31-57 Dieleman, P., ‘Zeeuwse polders en waterschappen in verleden en heden’, in: Mansholt, D.R., ‘De waterschapslasten in de provincie Zeeland’, ’s-Gravenhage, 1939 Dool, W.H. van den, ‘Canisvliet een grensgeval’, Middelburg, 1974 Empel, M. van, en H. Pieters, ‘Zeeland door de eeuwen heen. Deel 1’, Middelburg, 1935 Fockema Andreae, S.J., ‘Studiën over waterschapsgeschiedenis. Deel V: Zeeuws-Vlaanderen’, Leiden, 1950 Gallé, P.H., ‘Beveiligd Bestaan’, Delft, 1963 Gottschalk, M.K.E., ‘Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland. Deel III: de periode 1600-1700’, Assen, 1977 Jonge, J.L.J. de, ‘Geschiedenis van de Oostelijke Rijkswaterleiding’, Terneuzen, 1970, in: Archief Waterschap De Drie Ambachten dossiernr. -1.791.1 Kraker, A.M.J. de, ‘De overgang van Axel, een herwaardering van de gebeurtenissen tussen 1565 en 1590’, in: ‘Zeeuws Tijdschrift’ 36 (1986) nr. 5, p. 161-171 Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, ‘Encyclopedie van Zeeland’, 3 delen, Middelburg, 1982, 1984 Meerendonk, J. van, ‘Provinciale Almanak voor Zeeland voor het jaar 1963’, 39e jaargang Rijkswaterstaat, ‘Beschrijving van de Provincie Zeeland behoorende bij de waterstaatskaart’, ’s-Gravenhage, 1938 Steigenga-Kouwe, S.E., ‘Zeeuws-Vlaanderen’, ’s-Gravenhage, 1950 Wilderom, M.H., ‘Tussen Afsluitdammen en Deltadijken. Deel IV: Zeeuwsch-Vlaanderen’, Vlissingen, 1973

Organisatie
Collectie
  • Archieven Zeeuws Archief
Type
  • Archief
Identificatienummer van Zeeuws Archief
  • 3710
Trefwoorden
  • Verkeer en Waterstaat
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards