Tiener op de vlucht, het verhaal van Truus Beffie
Op 4 augustus 1941 krijgt de dan 19-jarige Joodse Truus Beffie uit Amsterdam een uitreisvergunning om een week later uit bezet Nederland te vertrekken met een groep Joodse kinderen. Zij is een van de begeleiders van dit transport. Truus houdt een dagboek bij terwijl zij vlucht via België, Frankrijk en Spanje naar Cuba en uiteindelijk de Verenigde Staten weet te bereiken.
Via Parijs naar Spanje
Beffie kon wegkomen met behulp van reisbureau Hoyman & Schuurman; het transport stond onder leiding van mevrouw Wijsmuller en de heer Westerning, van de transportfirma Brasch en Rothenstein. Haar transport wordt begeleid door twee SS-ers, zoals zij zelf sarcastisch in haar dagboek schrijft: “twee SS beschermengelen mee. Zijn de Moffen nou niet goed voor ons! Zo bezorgd. We moeten de Führer werkelijk dankbaar zijn, voor alles wat hij heeft gedaan!” In Parijs deelt ze met de kinderen, die onder haar hoede zijn, haar bed en de volgende dag wandelt ze door de stad. Ze bekijkt het Louvre, ziet de Eiffeltoren en drinkt koffie in een café. Voor de volgende reisdag neemt ze cakejes en limonade mee voor de kinderen in de trein omdat er geen enkele voorziening was. Bij de Franse kant van de grens met Spanje doorzoekt een douaneambtenaar haar koffer. Hij leest alle brieven die ze bij zich heeft en verscheurt er zelfs een paar.
Truus Beffie (Amsterdam, 19 april 1922 - New York, 26 april 2013) was de dochter van een Joodse diamanthandelaar in Amsterdam. In augustus 1941 werd haar broer Eduard gearresteerd door de Duitsers en keerde niet meer terug. Haar ouders besloten hun dochter in veiligheid te brengen en regelden via het verzet een kindertransport naar Amerika. Samen met drie andere meisjes reisde Truus naar Parijs en daarna alleen door naar Bilbao. Daar wachtte een schip dat vluchtelingen naar New York bracht. Op 23 december 1941 arriveerde Truus Beffie in New York en ging daar bij de Nederlandse Shipping Company werken. In 1947 trouwde ze met de Joodse Nederlander Frits Zeehandelaar die ook tijdens de bezetting Nederland was ontvlucht. Jaren later ontdekte Truus dat haar broer in Sobibor en haar ouders in Bergen-Belsen waren vermoord. Bron: WO2Net Biografieën.
Meer over Truus BeffieSpaanse grens
Uiteindelijk bereikt de groep Irun, het Spaanse grensstation. Daar verlaten zowel de SS-ers als Truus Wijsmuller en Westerning de trein en een nieuwe begeleider gaat mee met de reis tot aan San Sebastian. Daar worden de kinderen opgehaald door hun ouders en reist Beffie door naar Bilbao.
Geertruida (Truus) Wijsmuller-Meijer (Alkmaar, 21 april 1896 – Amsterdam, 30 augustus 1978) was een Nederlandse verzetsheld en en redder van meer dan 10.000 Joden. Al voor de oorlog ging zij regelmatig naar Duitsland om daar Joodse kinderen op te halen en naar veilig gebied te brengen. Zij bleef zich tijdens de gehele bezetting inzetten voor de Joden en was betrokken bij een veelvoud aan organisaties in het verzet en op maatschappelijk gebied. Ook na de oorlog bleef zij zich inzetten voor maatschappelijke doelen en was zij onder andere betrokken bij de oprichting van de Anne Frank Stichting. Bron: WO2Net Biografieën. Truus was voor de oorlog Akela. Ze was actief met het Kindertransport en wist heel veel joodse kinderen naar Engeland over te brengen. Bron: Vereniging Scouting Nederland. Geertruida Wijsmuller-Meijer speelde, als lid van Groep 2000, de volgende rol(len) in het verzet: Leiderschapspositie en Smokkelen Joodse Kinderen. De volgende korte omschrijving van het verzetswerk is bekend: [Nog uitzoeken]. Bronvermelding: Noord-Hollands Archief: Lijst van Vrouwen in verzet.
Meer over Truus Wijsmuller-MeijerBilbao
In Spanje blijkt dat het geld van Beffie’s familie nog niet is aangekomen en dat ze dus niet kan betalen voor de plek die Hoyman en Schuurman hadden geregeld. Met hulp van een Nederlander die ze daar tegenkomt, lukt het alsnog de plaatsen te reserveren. Haar leven staat ver van de oorlog die thuis in Nederland woedt, het lijkt bijna een vakantie: ze bezoekt een bioscoop, vermaakt zich met elektrische botsautootjes en gaat zelfs een enkele keer uit om taartjes te eten (hoewel ze toch erg schrikt van de rekening).
Aan boord van het zeekasteel
Dan is het eindelijk zo ver, in de haven van Bilbao ziet ze het “zeekasteel” Marques de Comillas. Eerst moet ze nog wel door de politie gekeurd worden waarvoor ze lang in de brandende zon “als haringen in een ton” in een lange rij moeten staan. Er volgt nog een lijfcontrole en dan eindelijk mag ze aan boord. Haar cabine deelt ze met twee andere meisjes: Marianne Loeté en een Amerikaans-Roemeens meisje. Om zeven uur hoort ze een gong die het avondeten aankondigt en ze is verrukt:
De grote oversteek
Bij een tussenstop mag ze aan wal en probeert ze in Vigo een broek te kopen, wat door haar gebrekkige Spaans tot grote verwarring leidt. Uiteindelijk begint de grote oversteek op 24 augustus. De dagen hierna is Truus Beffie af en aan zeeziek. Als Beffie niet zeeziek is, vult ze haar dagen met lezen en schrijven en ’s avonds gaat ze dansen. Toch begint ze zich te vervelen. De baby die aan boord geboren wordt zorgt voor een tijdelijke afleiding daarvan. Ze vindt het vervelend dat ze zich alweer tegen pokken moet inenten.
W van Wilhemina
Truus beschrijft in haar dagboek dat ze aan boord van het schip sinaasappels eet. Deze sinaasappels komen haar handig van pas op 31 augustus, de verjaardag van koningin Wilhelmina. “Vanmorgen om 5 uur heb ik een sinaasappel gegeten, op de gezondheid van de Koningin. Van de schil heb ik W’s geknipt, zodat alle Hollanders vandaag met een oranje W zijn getooid.” De kleine uitsnede van de W waarmee zij de verjaardag van de gevluchte koningin viert, plakt ze in haar dagboek. De dagen erna neemt de warmte nog meer toe en bederft de vis aan boord omdat de “frigidaire” het begeeft: dat zorgt voor nog meer zieken.
Cuba
Dan is er, op 3 september, eindelijk land in zicht! “We renden naar boven, naar de voorplecht en daar zagen [we], recht vooruit, een streep van gekleurde lichtjes: Havana, geïllumineerd ter ere van de herdenking van de revolutie.” Truus Beffie komt op 4 september aan in Havana waar een oom en tante haar opwachten. Zij moet echter eerst twee dagen naar interneringskamp Tiscordia waar zij weer door artsen gecontroleerd wordt. Ze komt terecht in een ‘apartment hotel’ in Vedado, een voorstad van Havana waar meer Nederlanders blijken te verblijven. Ze wacht op de papieren waarmee ze naar de Verenigde Staten kan vertrekken. Haar dagboek vult zich weer met uitjes: ze woont een huwelijk bij, gaat naar de bioscoop, uit dansen en uit eten. Ze schrijft op 11 september: “’s Avonds was een plechtig ogenblik…. Ik ging naar de eerste Amerikaanse film sinds mei 1940!” Ze bezoekt met anderen het strand bij Varadero.
Droom verwezenlijkt
Op 3 december krijgt ze bericht van haar oom uit New York dat haar visum klaar is. Beffie is er nog even onzeker over of de reis door zal gaan omdat Amerika zich mengt in de oorlog met Duitsland. Gelukkig kan ze dan toch op 20 december aan boord van het schip Mexico om te vertrekken van Cuba naar New York. Hier eindigt haar eerste dagboek.
De Aanval op Pearl Harbor was de Japanse verrassingsaanval op de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor. Deze aanval op 7 december 1941 bracht Amerika in de Tweede Wereldoorlog.
Meer over Aanval Pearl HarborOver de auteur
Rosa de Jong promoveert aan de Universiteit van Amsterdam en is gastonderzoeker bij het KITLV en NIOD. Zij onderzoekt vluchtelingen die tijdens de Tweede Wereldoorlog vanuit Nederland via verschillende Europese landen naar de Caraïben zijn gevlucht.