Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Utrechtsch Studenten Corps

1 januari 1814 - 1 januari 1945

Utrechtsch Studenten Corps Corpscommissies "Corpscommissies zijn commissies van leden of facul-teitsleden, krachtens deze wet of krachtens besluit van den Senatus Veteranorum, der Corps- of Faculteiten-vergadering ingesteld.", aldus artikel 50 van de Corpswet van 1933. De samenstelling, inrichting en bevoegdheden van een Corpscommissie werden door de Corpswet of door de Senatus Veteranorum geregeld. De Corpscommissies werden door de Senatus Veteranorum geïnstalleerd en gedechargeerd. Een Corpscommissie was aan de Senatus Veteranorum rekening en verantwoording verschuldigd. Voor besluiten van Corpscommissies die financiële verplichtingen ten gevolge hadden, was de goedkeuring van de Senatus Veteranorum nodig. Een voorbeeld van een Corpscommissie is de Maskerade-commissie. Deze commissie was ondergeschikt aan de Lustrumcommissie, bij wie de leiding van een Lustrumviering van de Rijksuniversiteit Utrecht berustte. Van de door het Corps georganiseerde maskerades (gekostumeerde optochten) in deze eeuw spraken vooral die van 1906 en 1926 tot de verbeelding. Voor de maskerade van 1906, "De Triumftocht van den Imperator Drusus Germanicus Caesar te Rome in 17 n. Chr. en de daarbij gehouden Romeinsche Spelen", waren kosten noch moeiten gespaard. De hoofdpersoon, H.B. VerLoren van Themaat, had zich zelfs een kuras met bijbehorende attributen laten aanmeten bij Van Kempen en Begeer! Overbodig te zeggen, dat deze maskerade compleet met wagenrennen bij de Utrechtse burgerij in de smaak viel. Ook "Ichnaton" in 1926 was een groot succes. De praeses van de maskeradecommissie, C.J. Graadt van Roggen, liet niets aan het toeval over. Een heropvoering van deze maskerade vond in 1928 plaats ter gelegenheid van de officiële opening van de Olympische Spelen te Amster-dam. Dat gebeurde op verzoek van de reünist van het Corps en tevens voorzitter van het Nederlandsch Olym-pisch Comité, mr.A. Baron Schimmelpenninck van der Oye. De hoofdfiguur Ichnaton van de gelijknamige maskerade van 1926 voor het stadhuis van Utrecht met burgemeester Fockema Andreae op het bordes. Foto Int. Persfoto- Bureau. G.A.U., cat.nr. H.A. V 26.110 De commissie tot redactie van de Utrechtsche Studenten Almanak (U.S.A.) is ook een voorbeeld van een Corps-commissie. Vanwege het Corps werd jaarlijks de Utrechtsche Studenten Almanak uitgegeven, die steeds in de eerste helft van december verscheen. De inhoud moest bestaan uit: een verslag van de lotgevallen van de universiteit in het afgelopen jaar, het Corpsverslag samengesteld door de abactis van de Senatus Vetera-norum, de faculteitsverslagen, de verslagen van de Corpsgezelschappen en een adreslijst van Corpsleden, studieleden en van hen die ingeschreven waren aan de universiteit van Utrecht. De eerste Utrechtsche Studenten Almanak verscheen in 1823 en was samengesteld door Jacob Scheltema, griffier bij het Militair Gerechtshof, een niet-Corpslid. Vanaf 1825 werd de redactie gevormd door Corpsleden. Het oudst bekende reglement voor de redactie dateert van 1843 en werd in de almanak van 1858 gepubliceerd. Pas vanaf 1882 werd de almanak uitgegeven vanwege het Utrechtsch Studenten Corps. De Utrechtsche Studenten Almanak werd een jaarlijks verslag van de lotgevallen van het Utrechtsch Studenten Corps. Naast de almanak werd "Vox Studiosorum" een Corpsorgaan. Vox Studiosorum onder de zinspreuk "Tua res agitur" (= het gaat [ook] u aan) werd vanaf februari 1864 in Utrecht en Leiden uitgegeven. Het was een bezadigd en gematigd universiteitsblad. In 1871 verscheen het concurrerende "Studenten Weekblad", dat de actualiteit en de polemiek niet schuwde. In 1874 gingen beide universiteitsbladen op in één nieuw orgaan, dat wekelijks verscheen onder de naam Vox Studiosorum. Nadat de Leidse redactie het blad in 1893 verlaten had, werd Vox Studiosorum in Utrecht uitgegeven met een Utrechtse hoofdredactie als een orgaan van het Utrechtsch Studenten Corps. Particuliere Gezelschappen Een Particulier Gezelschap is een vereniging, die uitsluitend bestaat uit leden van het Utrechtsch Studenten Corps. Enkele voorbeelden uit de Utrechtsche Studenten Almanak van 1939: - "Utile Dulci" (opgericht in 1811); - "Secor Dabar" (opgericht in 1844); - "E(lias) A(nne) Borger" (opgericht in 1857); - "Antonius Matthaeus" (opgericht in 1877); - "Christiaan Huygens" (opgericht in 1887); - "Tres Faciunt Collegium" (opgericht in 1853); - "P.O.A." (opgericht in 1885). Literatuur Alberts, A., De Utrechtse herinneringen van A. Alberts. Amsterdam, 1983. Album Promotorum academiae Rheno-Trajectinae 1636-1815. Uitgegeven door F. Ketner, Utrecht, 1936. Album Promotorum der Rijksuniversiteit 1815-1936 en Album Promotorum der Veeartsenijkundige Hoogeschool 1918-1925. Leiden, 1963. Album Promotorum september 1936-maart 1966. Verzorgd door het Universiteitsmuseum. Utrecht, s.a. Album Studiosorum academiae Rheno-Trajectinae, 1636-1886. Utrecht, 1886. De bestaande tweespalt en hare oorzaken toegelicht op last van het Utrechtsche Studenten Corps. Utrecht, 1855. Costerus, J.C., "Utrechtsch studentenleven omstreeks 1870". In: Nieuwe Gids , nov. 1923. Harting, P., Voorheen en thans 1828-1878. Herinneringen, opmerkingen en wenken door een oud-student. Utrecht, 1878. Herwaarden, J. van, "Jubels en maskeraden aan de Utrechtse Universiteit." In: Jaarboek Oud-Utrecht , 1976, blz. 136-175. Rijnberg, Th., Aard en oorsprong van de ontgroening. Utrecht, 1946. Studenten-almanak, uitgegeven door de vereeniging Mutua Fides 1856-1860. Utrecht, 1856-1860. De Utrechtsche Studenten Almanak , 1823-1941, 1946. Utrecht, 1823-1946. Het Utrechtsch Studentenleven 1636-1936. Onder redactie van: J. Bierens de Haan, A.J. de Beaufort, H.E. Boeke, E.A. Liefrinck, W. Oorthuis, G.C.D. Rutgers van Rozenburg. Utrecht, 1936. Het Utrechtsch Studenten Corps, 1936-1986. Onder redactie van: H.M. Blankenberg, C.R. ten Kate, H.M. Klijn, J.P.C. Obbink, J.W. Steketee, N. Tasselaar. Utrecht, 1986. Vox Studiosorum, 1875-1884, 1901, 1903, 1905-1945. Utrecht, 1875-1945. Vredenburch, W.C.A. van, Schets van eene geschiedenis van het Utrechtsche studentenleven. Utrecht, 1914. Waller, H., Een stuk corpsgeschiedenis. Utrecht, 1898. Wingelaar, Koos, Studeren in Utrecht in de negentiende eeuw. Utrecht, 1989. De wording van de studenten-sociëteit op het Janskerkhof. Door de Bouwcommissie. S.l., [1901]. Geschiedenis van het Utrechtsch Studenten Corps Het is hier niet de plaats om uitvoerig in te gaan op de geschiedenis van het Utrechtsch Studenten Corps (U.S.C.) over de periode 1814-1945. In de volgende gedenkboeken wordt hieraan al uitgebreid aandacht besteed: - Het Utrechtsch Studentenleven 1636-1936. Onder redactie van: J. Bierens de Haan, A.J. de Beaufort, H.E. Boeke, E.A. Liefrinck, W. Oorthuis, G.C.D. Rutgers van Rozenburg. Utrecht, 1936. - Het Utrechtsch Studenten Corps, 1936-1986. Onder redactie van: H.M. Blankenberg, C.R. ten Kate, H.M. Klijn, J.P.C. Obbink, J.W. Steketee, N. Tasselaar. Utrecht, 1986. Deze inleiding beperkt zich tot de hoofdzaken van de organisatie van het Corps. Archief Het archief van het Utrechtsch Studenten Corps was reeds rond de eeuwwisseling bij de Gemeentelijke Archiefdienst (toen nog: "oud-archief") van Utrecht aanwezig. In het jaarverslag over 1902 wordt vermeld dat enkele jaren daarvoor door de gemeentearchivaris in gesloten bewaring was overgenomen "het archief van den Studentensenaat, dat voor de geschiedenis van het studentenleven te Utrecht van bijzonder belang scheen en in de zeer vochtige bewaarplaats der oude societeit groot gevaar liep om ten gronde te gaan." In 1902 werd het archief aan de senaat teruggegeven, omdat inmiddels door de bouw van de nieuwe Studenten Sociëteit een veilige bewaar-plaats beschikbaar was. In 1974 werden archivalia van het U.S.C. met een totale omvang van ca. 35m1 aan de Gemeentelijke Archiefdienst van Utrecht in bewaring gegeven. In 1977 volgde een aanvulling, waarna de akte van overeenkomst werd getekend. Met hulp van de archiefcommissie 1978/79 van het U.S.C. werd het archief voorlopig geïnventariseerd. Het was de bedoeling dat een stagiair van de Rijks-archiefschool de definitieve inventarisatie op zich zou nemen. Omdat het archief onvolledig bleek te zijn, werd hiervan afgezien. Wel zijn door de stagiair A. Vos in 1980/81 de archieven van "Triton" en "Secor Dabar" eruit gelicht en afzonderlijk geïnventariseerd. Op 18 juni 1985 werd de "Stichting archieven van het Utrechtsch Studenten Corps" in het leven geroepen. Met deze stichting werd in 1986 een overeenkomst gesloten betreffende de bewaring van het archief over de periode ca. 1840-1910. Nadat het Corps nog enkele aanvullingen op het archief had overgebracht, is in 1987 een herziene overeenkomst gesloten en werd de cesuur gelegd bij 1945. De stukken over de periode 1946-1966 werden aan de stichting geretourneerd. Enkele kleine aanvullingen werden nog in 1989 en 1990 verworven. Er bleef nu ca. 15,50 m1 voor de definitieve inventa-risatie over. Behalve dan van de reeds geïnventariseerde archieven van "Triton" en "Secor Dabar" bleken weinig of geen archivalia aanwezig te zijn van Corpsgezelschappen en Particuliere Gezelschappen. Daarom werd besloten deze inventaris te beperken tot de archieven van de Senatus Veteranorum, de Corpscommissies en de Studenten Sociëteit als enige van de vele Corpsgezelschappen. De Studenten Sociëteit is bovendien sinds 1969 bestuurlijk nauw verbonden met de Senatus Veteranorum. Helaas zijn heel wat archivalia, vooral van de Studenten Sociëteit, blijvend door vocht aangetast. Van enige ordening van het archief was nauwelijks of geen sprake. Uit de bibliotheek van de Gemeentelijke Archiefdienst is materiaal opgenomen dat in het archief thuishoort. Lopende series, zoals van Vox Studiosorum en de Studenten Almanak, zijn in de bibliotheek gebleven. Dat geldt ook voor materiaal over de lustra en maskerades. Archiefmateriaal (voornamelijk over lustra en maskerades) dat door het Corps indertijd aan het Universiteismuseum in bruikleen was afgestaan, kon niet aan het bij de Gemeentelijke Archiefdienst berustende bestand worden toegevoegd. april 1989 /januari 1990 A.B.R. du Croo de Vries Corpsgezelschappen Volgens de Corpswet van 1933 zijn Corpsgezelschappen als zodanig door het Corps erkende gezelschappen, waarvan alleen Corpsleden stemgerechtigde leden zijn. De rekening en verantwoording en de begroting van een Corpsgezelschap moesten aan de Senatus Veteranorum ter goedkeuring worden voorgelegd. De besturen van de Corpsgezelschappen waren verplicht de reglementen van hun gezelschap te deponeren in het Corpsarchief. Deze reglementen mochten niet strijdig zijn met de Corpswet. Een voorbeeld van een Corpsgezelschap is de Studenten Sociëteit onder de zinspreuk "Placet Hic Requiescere Musis" (= het is hier prettig uitrusten voor de Muzen-zonen of: het is hier prettig uit te rusten van de studie), afgekort P.H.R.M. Deze sociëteit werd op 26 februari 1816 bij Coops in de Servetsteeg geopend. In 1819 verhuisde P.H.R.M. naar Klanck op het Munster-kerkhof (= Domplein) en van 1858 tot 1901 was de sociëteit in het gebouw "Het Metalen Kruis" op het Munsterkerkhof gevestigd. Vanaf 1873 was het lidmaatschap van het Corps losgekoppeld van het lidmaatschap van de sociëteit. Met ingang van 1 januari 1878 nam de sociëteit de exploitatie zelf ter hand; voordien was de kastelein uitbater. Om nu ook een eigen behuizing te krijgen, werd op 13 oktober 1892 het "Bouwfonds" opgericht. Op 24 november 1897 werd een huis met tuin aan het Janskerkhof gekocht met de bedoeling het af te breken en er een nieuw gebouw neer te zetten. Van de 66 ingezonden ontwerpen voor een nieuw gebouw viel het ontwerp van de architect A.H. Zinsmeis-ter het meest in de smaak. Met dit ontwerp ging men na enige wijzigingen op 2 februari 1899 definitief akkoord. Op 23 april 1901 vond onder grote belang-stelling de officiële opening van het gebouw aan het Janskerkhof plaats. De laatste vooroorlogse verbouwing dateert van 1931. Op 22 mei van dat jaar werd het Corps Museum op de verbouwde zolder plechtig geopend. De maskerade van 1861 op het Domplein, met op de achtergrond het versierde sociëteitsgebouw. Foto F. Kayser. G.A.U., cat.nr. H.A. T 61.5 Volgens artikel 2 van het reglement uit 1935 stelde de Utrechtse Studenten Sociëteit zich ten doel "de ontwik-keling en het gezellig verkeer der Leden onderling." De Algemene Societeits-Vergadering had de hoogste macht in de sociëteit. Het bestuur was in handen van de commissie van bestuur, bestaande uit zeven leden: de praeses, de abactis, de commissaris van het consumabel I (= toezichthouder van de dranken), de commissaris van het consumabel II (= toezichthouder van de etenswaren), de bibliothecaris en de custos suppellectilis (= schat- of huisraadbewaker). Naast de Studenten Sociëteit waren er in 1939 de volgende Corpsgezelschappen: - het Utrechtsch Studenten Concert (opgericht in 1823); - het Utrechtsch Studenten Scherm- en Gymnastiekgezelschap "Olympia" (opgericht in 1840); - de Koninklijke Utrechtsche Studenten-Vereeniging tot Vrijwillige Oefening in den Wapenhandel (ook Utrecht-sche Studenten Weerbaarheid genoemd, opgericht in 1866); - de Juristen Leesvereeniging (opgericht in 1866); - het Utrechtsch Studenten Tooneel (opgericht in 1879); - de Utrechtsche Studenten Roeivereeniging "Triton" (opgericht in 1880); - de Utrechtsche Studenten Sportvereeniging "Sphaerinda" (opgericht in 1882); - de Algemene Debating Club (opgericht in 1894); - de Utrechtsche Studenten Schaakvereeniging "Lasker" (opgericht in 1908); - de Utrechtsche Studenten Zangvereeniging "Coers' Lied" (opgericht in 1910); - de Utrechtsche Studenten Alpenclub (opgericht in 1928); - de Utrechtsche Studenten Rijclub "Bellerophon" (opgericht in 1929). Senatus Veteranorum De Senatus Veteranorum Glirium (= Senaat van oude ratten of beter: rotten) heeft van 1793 tot 1812 bestaan. Het was een groep ouderejaarsstudenten, die tot taak had de nieuw aangekomen studenten in Utrecht te ontgroenen. Na onderlinge strubbelingen werd de Senatus Veteranorum Glirium opgeheven. Van deze ontgroensenaat is helaas weinig archiefmateriaal bewaard gebleven. Nadat Nederland de onafhankelijkheid had herwonnen, werd op 4 december 1813 de Utrecht se Hogeschool heropgericht. Een paar maanden later, op 26 februari 1814, werd de Senatus Veteranorum door enkele studenten, die nog zitting hadden gehad in de Senatus Veteranorum Glirium, opgericht. Ook van deze senaat bleef de taak beperkt tot het ontgroenen van de studenten in de vier volgende faculteiten: de juridische, de medische, de filosofische en de letterkundige. De studenten in de theologische faculteit vormden een eigen wereldje en werden niet ontgroend. Om toch in een behoefte van saamhorigheid te voorzien, werd op 17 december 1831 de Senatus Theolo-gorum onder de zinspreuk "Amicorum Consensus Virtutem Alit Gaudiumque" (= Vriendschap en eensgezindheid kweekt deugd en vreugd) opgericht. Op 22 mei 1848 verenigden beide senaten zich tot de Senatus Veterano-rum met de zinspreuk van de Senatus Theologorum "Amicorum Consensus Virtutem Alit Gaudiumque". Hoewel men kan stellen, dat de Senatus Veteranorum van 1793 of 1814 dateert, werd als dies natalis (= geboortedag) 22 mei 1848 aanvaard. Sinds 1814 had de Senatus Veteranorum een codex legum, een senaatswet, die meer leek op een huishoudelijk reglement voor de senaat. In 1848 werd deze wet gewij-zigd. Er werd onder meer bepaald dat de groentijd niet langer dan vier weken zou duren. Over de ontgroening zelf werd met geen woord gerept, omdat deze met mysteriën omgeven was. In de Corpswet van 1848 werd bovendien de verhouding tussen de doctores (= Corpsleden) en de aankomende studenten wettelijk geregeld. De senaat kreeg er een taak bij: zij moest voortaan toezien op het naleven van de wettelijke regelingen en zo nodig rechtspreken. Met deze nieuwe taak had de senaat duide-lijk problemen. Zij bleef zich uitsluitend met de ontgroening bezighouden en de excessen bij de ontgroe-ning werden niet gestraft. Dit leidde tot een scheuring binnen het Corps. De uitgetreden Corpsleden richtten in 1855 een nieuwe vereniging op, genaamd "Mutua Fides" (= Wederzijds Vertrouwen). Het bestuur van deze vereniging werd gevormd door een collegium praesidiale. Mutua Fides hield bij de ontgroening vast aan de geheime mysteriën, die door de Senatus Veteranorum bij de wetswijziging van 1857 werden afgeschaft. In deze nieuwe wet van 1857 werd de terminologie ook gewijzigd. "Doctores" heetten voortaan "leden van het Utrechtsch Studenten Corps (U.S.C.)" en "groentijd" werd "novitiaat". In 1860 herenigde Mutua Fides zich met de Senatus Veteranorum. Het studentenleven. Litho door Van Beeck Calkoen, ca. 1826. In: Utrechtsche Studenten Almanak 1826. De belangrijkste wijziging van de Corpswet in 1868 was de vereniging van het lidmaatschap van het Corps met dat van de Studenten Sociëteit P.H.R.M. Deze maatregel, die diende om de eensgezindheid onder de Corpsstudenten te bevorderen, schoot zijn doel evenwel voorbij. Het aantal niet-Corpsleden nam toe en bedroeg in 1871 al 44% van het aantal studenten in Utrecht. In de Corpswet-herziening van 1873 werd het lidmaatschap van de sociëteit daarom weer losgemaakt van het Corps. Een ander gevolg van de afname van het ledental was, dat het aantal bestuursleden van de Senatus Veteranorum van veertien tot vijf werd teruggebracht. Twee van deze bestuursleden werden door en uit het Corps gekozen en drie door de afdelingen uit het Corps. In de laatste vooroorlogse Corpswet, van 1933, zijn de volgende bepalingen opgenomen. - Aan het hoofd van het Utrechtsch Studenten Corps staat de Senatus Veteranorum. -De Senatus Veteranorum bestaat uit vijf leden: de rector, de abactis, de fiscus en twee senatoren. -Lid van de Senatus Veteranorum kan men pas worden wanneer men minstens drie jaar lid van het Utrechtsch Studenten Corps is. - Kiesrecht hebben zij, die minstens een jaar lid van het Utrechts ch Studenten Corps zijn. -De rector staat aan het hoofd van de Senatus Veteranorum. -De abactis voert de briefwisseling en houdt een lijst bij van de leden, van de studieleden en van de reünisten. -De fiscus voert het geldelijk beheer. -De senatoren staan de rector, de abactis en de fiscus bij en vervangen hen bij afwezigheid. -De prorector is belast met de opsporing van strafbaar gestelde feiten en houdt toezicht op de naleving van de bepalingen betreffende de Corpsgezelschappen. -Door de Senatus Veteranorum wordt rechtgesproken over de leden van het Utrechtsch Studenten Corps ingeval van overtreding van wet of besluiten, verstoring der inwendige orde en schending der uitwendige eer. In het reglement voor het huishoudelijk beheer uit 1910 komt de taakverdeling van de bestuursleden ook uitvoerig ter sprake. In artikel 10 staat bijvoorbeeld, dat de rector belast is met het beleggen en het leiden van de senaatsvergaderingen. Er wordt ook een vice-abactis genoemd, die de senaatsvergaderingen moet notuleren. In de artikelen 50 en 51 wordt de magister ceremoniarum et epularum (ceremoniemeester) vermeld, die belast is met de regeling van de installaties, de serenades en het feest van 22 mei, met het afkondigen van rouw en met het toezicht op de ministri (bediendes). Deze functie werd altijd gecombineerd met het prorectoraat. In de Corpswet is ook een hoofdstuk aan de faculteiten (studierichtingen) van het Utrechtsch Studenten Corps gewijd. Het U.S.C. erkende in zijn midden zes facul-teiten: de Theologische, de Juridische, de Medische, de Philosophische, de Litterarische en de Diergeneeskundige Faculteit. Elke faculteit stelde zich ten doel de studiebelangen van haar leden te behartigen. De faculteitsleden werden onderscheiden in leden en studieleden, die gelijkgerechtigd waren. De leden waren Corpslid; de studieleden waren wel ingeschreven aan de universiteit, maar geen Corpslid. Het studielidmaatschap voor niet-Corpsleden was bij de Corpswetwijziging van 1902 opnieuw ingevoerd. Deze maatregel had eerder van 1868-1878 bestaan. Problemen ontstonden, toen de in 1911 opgerichte studentenvereniging "Unitas Studiosorum Rheno-Trajectina" (U.S.R.) haar leden faculteitsgewijze organiseerde en duidelijk liet merken niets te maken te willen hebben met de faculteitenorganisatie van het U.S.C. De onenigheid die ontstond tussen het U.S.C. en Unitas over de vraag wie de studiebelangen van de leden van de faculteiten behartigde, werd betiteld met "Faculteitenkwestie". De zaak werd pas op 25 november 1940 opgelost, toen een samenwerkingsverband tussen de faculteiten van het U.S.C. en de overige Utrechtse studentenverenigingen tot stand kwam. Op 11 juli 1941 moest het U.S.C. op bevel van de Duitse bezetter worden opgeheven. Ook de Studenten Sociëteit P.H.R.M. werd tot sluiting gedwongen. Om te voorkomen dat het personeel naar Duitsland werd gedeporteerd, werd het in een "dienstbedrijfje" genaamd Praktisch en Handig (PEHA) tewerkgesteld. Het bedrijfje had tot taak allerlei karweitjes te verrichten, zoals verhuizingen en reparaties. Om de personeelsleden een redelijk inkomen te garanderen, betaalden de studenten een maandelijkse contributie van ƒ4,-. Op 7 augustus 1945 kon de Sociëteit P.H.R.M. officieel worden heropend.

Collectie
  • Archieven Utrecht
Type
  • archief
Identificatienummer van Het Utrechts Archief
  • 804
Trefwoorden
  • Sport en Recreatie
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards