Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Vereniging 'Oud-Utrecht' te Utrecht 1923-1985

1 januari 1923 - 1 januari 1985

Jaarboek en Maandblad Zowel het Jaarboek(je) als het Maandblad is een ware "Fundgrube" voor de onderzoeker van de geschiedenis van stad en provincie Utrecht. Deze veel geraadpleegde bronnen hebben dan ook een vaste plaats gekregen in de studiezaal van de G.A.U. en behoeven niet te worden aangevraagd uit het archief van Oud-Utrecht. Op de beide reeksen zijn verschillende toegangen vervaardigd. Van het Maandblad werd (en wordt) een systematische index per jaargang gemaakt, die bij de betreffende jaargang is ingebonden. Daarnaast bevindt zich in de studiezaal van de G.A.U. een getypte index op auteurs-, persoons-, zaak- en straatnamen. Deze index is gemaakt op de Maandbladen 1926-1962. Tevens is in de studiezaal van de G.A.U. een index op persoons- en zaaknamen te vinden over de periode 1963-1982. Deze index is als kaartsysteem te raadplegen. Het Jaarboek(je) is toegankelijk gemaakt door een index op auteurs-, zaak- en persoonsnamen. Deze gedrukte index, uitgegeven door de vereniging in 1957, omvat de periode 1923-1953 (zie inv.nr. 195). Een aanvulling op de index zal in de loop van het jaar 1991 door Oud-Utrecht worden uitgegeven. Archief De betrokkenheid van de Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht bij de Vereniging Oud-Utrecht is in personele en materiële zin altijd groot geweest. De deelname aan het bestuur was traditioneel (achtereenvolgens Van Schuijlenburg, Van Campen, Struick, Röhner, Mathijssen), de ledenadministratie werd jarenlang verzorgd door Knoester en Du Croo de Vries en het archief van de vereniging heeft altijd onderdak gevonden in het archiefgebouw. De archiefdienst was en is nog steeds de plaats waar bestuurs- en commissieleden het door hen gevormde archief konden en kunnen deponeren. Maar waar het woord deponeren ook kan worden vervangen door "dumpen" mag duidelijk zijn dat het hebben van een centraal archiefdepot slechts een schijnbaar voordeel is. Met andere woorden: het archief werd door de inventarisator als een ongestructureerde hoop papier aangetroffen. Het aanbrengen van een structuur was daarom een eerste vereiste. Tijdens de inventarisatie bleek dat het selecteren van voor vernietiging in aanmerking komende stukken van groot belang was. Behalve de gangbare incidenteel te vernietigen stukken, bleken zeer veel stukken in veelvoud in het archief aanwezig te zijn. Veel bestuursleden hadden verschillende functies en er is veelvuldig gebruik gemaakt van moderne technieken als stencilmachines en kopieerapparaten. De formele overdracht van het archief is nà de inventarisatie geregeld d.m.v. een overeenkomst van inbewaringgeving. Er zijn geen beperkende bepalingen t.a.v. de openbaarheid gesteld. Geraadpleegde literatuur Mr. J.W.C. van Campen, "Vijf en twintig jaren Oud-Utrecht". In: Jaarboekje Oud-Utrecht, 1948/'49 Mr. J.W.C. van Campen, "Een halve eeuw Oud-Utrecht". In: Jaarboek Oud-Utrecht, 1973. Vereniging 'Oud-Utrecht' te Utrecht 1923-1985 Inventarisatie Bij het inventariseren van het archief is gekozen voor een systematiek, waarbij de organisatiestructuur van de vereniging als leidraad gold. Kenmerkend voor Oud-Utrecht in de eerste veertig jaar van haar bestaan was het feit dat bijna alle verenigingstaken werden verricht door een relatief klein aantal (bestuurs)-leden. Dat gold zowel voor bestuurstaken als voor redactiewerkzaamheden van Jaarboek en Maandblad en voor het organiseren van excursies en lezingen. Pas in de jaren '70 ontstonden er commissies, die zich met de verschillende verenigingstaken gingen bezighouden. De redacties van Jaarboek en Maandblad, de excursiecommissie en de propagandacommissie werden alle door middel van het "linkingpin"-systeem aan het bestuur gekoppeld. Mede met het oog hierop en vanwege het feit dat de commissies niet verantwoordelijk zijn voor hun eigen budgettering, is er voor gekozen om de door de commissies gevormde archiefjes niet afzonderlijk te beschrijven, maar onder te brengen in het grotere geheel van activiteiten van de vereniging. Door het bestuur van Oud-Utrecht is machtiging verleend om tot vernietiging over te gaan van: kwitanties 1930-1946, 1972-1975; girodagafschriften 1973-1985; kopieën van uitgaande facturen 1972-1979. In ongeordende staat besloeg het archief 15 m1 kastruimte. Na de selectie, vernietiging, inventarisatie en materiële verzorging is deze omvang teruggebracht tot 61/2 m1. mei 1990, G.J.Röhner Geschiedenis Op 5 december 1922 overleed mr. Samuel Muller Fzn., gemeente- en rijksarchivaris van Utrecht. Twee maanden later, op 5 februari 1923, werd door burgemeester dr. J.P. Fockema Andreae het initiatief genomen om een historische vereniging op te richten. Twee feiten die oppervlakkig beschouwd los van elkaar staan, maar toch met elkaar te maken hebben. Muller was immers dé kenner van de geschiedenis van stad en provincie Utrecht en hij was zeker ook in staat deze kennis in een gepopulariseerde vorm uit te dragen ("Schetsen uit de Middeleeuwen", "Oud-Utrechtsche Vertellingen"); desondanks was hij een verklaard tegenstander van het op een amateuristische wijze beoefenen van de geschiedenis in het kader van een historische vereniging. Terwijl in andere steden (Den Haag, Amsterdam) al wel dergelijke verenigingen waren ontstaan, bleek dit in Utrecht niet mogelijk. Burgemeester Fockema Andreae nodigde een aantal belangstellenden uit om op 5 februari 1923 op het Stadhuis aanwezig te zijn, om de wenselijkheid te onderzoeken "om te komen tot de oprichting van een Vereeniging, die zich met de historie van Utrecht zou bezig houden en o.a. in een Jaarboekje de uitkomsten van geschiedkundige nasporingen zou vastleggen". Men besloot tot de vorming van een commissie, die al na twee weken haar voorstellen én concept-statuten bij de burgemeester indiende. De oprichtingsvergadering vond plaats op 12 maart 1923. Het werkterrein van de vereniging Oud-Utrecht beperkte zich statutair tot de stad Utrecht en de naaste omgeving. De allereerste activiteit was een tentoonstelling in de Utrechtse Volksuniversiteit over de Utrechtse wallen, grachten en singels rond 1820. De tentoonstelling was samengesteld door Mullers opvolger, dr. W.C. Schuijlenburg. De eerste ledenvergadering werd gehouden op 23 november 1923. Een van de activiteiten van de vereniging werd de uitgave van een Jaarboekje. Het eerste van een lange reeks zag het licht in het voorjaar van 1924. Al spoedig daarna ontstond de behoefte aan een regelmatig verschijnend periodiek, waarin wat meer op de actualiteit kon worden ingespeeld. Dit werd het Maandblad, waarvan het eerste nummer in februari 1926 verscheen. Een andere pijler waarop Oud-Utrecht rust, is de zorg voor monumenten. Mede op instigatie van de vereniging is in de jaren '20 de gemeentelijke monumentenverordening tot stand gekomen. Haar bemoeienis met de zorg voor monumenten zag Oud-Utrecht in 1928 beloond met een kwaliteitszetel in de gemeentelijke Monumentencommissie. In de loop van de jaren is door Oud-Utrecht een groot aantal activiteiten ontplooid met als doel de belangstelling voor de historie van Utrecht te vergroten. Vele activiteiten hadden succes (excursies, lezingen, fotowedstrijden), andere bleken uit te monden in diverse "nagels aan doodskisten". Een paar voorbeelden: - In 1928/'29 kon het goed voorbereide plan tot de uitgave van een schoolboekje over de geschiedenis van Utrecht niet doorgaan wegens een gebrek aan belangstelling vanuit het onderwijsveld. Een hernieuwde poging in 1938 mislukte eveneens. In 1985 kwam een dergelijke uitgave wel tot stand. - In 1932 werd het initiatief genomen om (in samenwerking met de gemeentelijke monumentencommissie) te komen tot de samenstelling van een systematische en geïllustreerde monumentenlijst, de zgn. beschrijving van de monumenten van geschiedenis en kunst. Ondanks het feit dat de financiering rond was en er een deskundig auteur (Labouchère) kon worden aangetrokken, moest in 1939 worden besloten van de uitgave af te zien. Pas in 1956 verscheen de lang verwachte monumentenbeschrijving, samengesteld door Haslinghuis en uitgegeven door de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving. - In 1939 werd een ander project "op de rails gezet". G.A. Evers, de secretaris van Oud-Utrecht en bibliothecaris van de Rijksuniversiteit, had een groot aantal brieven, reisverslagen e.d. verzameld en in manuscriptvorm ter beschikking gesteld aan de vereniging met de bedoeling er een uitgave van te maken onder de titel "Reizigers in Utrecht". Ook in dit geval werden de problemen, naarmate de tijd verstreek, zo groot dat van deze uitgave moest worden afgezien. Het annoteren en bewerken bleek te tijdrovend te zijn en de publikatie van "Reizigers in Utrecht" werd in 1957 opgeschort. Een hernieuwde poging in de jaren '70 liep ook dood, ondanks het feit dat er in de Stichtse Historische Reeks een geschikt publikatiemedium gevonden was. Gelukkig zijn heel veel andere zaken wel tot stand gekomen. Zo was het aan Oud-Utrecht te danken dat na tien jaar onderhandelen met de gemeente Utrecht in 1943 het Utrechts Monumentenfonds kon worden opgericht. De vereniging bezet sindsdien een kwaliteitszetel in het Fonds. In 1949 werden de statuten van Oud-Utrecht gewijzigd. Dank zij deze herziening werd het werkterrein van de vereniging van "de stad Utrecht en haar naaste omgeving" verbreed tot "stad en provincie Utrecht". Deze provincialisering was een reactie op een mislukte poging tot het oprichten van een provinciale vereniging "Het Nedersticht". In deze periode liep de verhouding met Flehite en Niftarlake ook enkele deukjes op. De vrees voor het "opslokken" door "big brother" Oud-Utrecht -en daarmee het verlies van identiteit en zelfstandigheid- was bij deze verenigingen te groot om tot een intensieve samenwerking te kunnen komen. De vereniging beleefde roerige tijden, toen zij zich mengde in de politieke en maatschappelijke discussies over de toekomst van de binnenstad. In 1958 trad Oud-Utrecht toe tot het Comité Binnenstad en Singels, dat actie voerde tegen het verkeersplan Feuchtinger. Deze aperte stellingname was niet tot genoegen van elk lid van de vereniging. De discussie over de reconstructie van de binnenstad in 1966, vastgelegd in het verkeersplan Kuiper, veroorzaakte zelfs een conflict in de boezem van het bestuur: bestuurslid en Maandbladredacteur H. de Jong vond het bestuur te omzichtig opereren en trad af. Na 1969 was er sprake van een grote toename van het aantal leden. Het aantal activiteiten groeide en er onstonden aparte commissies: de excursiecommissie en de propagandacommissie, die d.m.v. een of meer bestuurszetels het contact met het bestuur onderhielden. In het begin van het bestaan van de vereniging waren de leden afkomstig uit kringen van de gegoede burgerij van stad en provincie, gekenmerkt door eenzelfde culturele achtergrond: "het stijlvol savoueren van het cultureel verleden". In de jaren '60 en '70 veranderden de tijden: schaalvergroting en democratisering deden hun intrede. Tevens dreigde Utrecht in die jaren in de optiek van velen ten onder te gaan aan een "cultuurloze expansiedrift van winstmakers". Als vanzelfsprekend ontstond bij Oud-Utrecht de behoefte tot een verbreding van het terrein van de werkzaamheden. Dit leidde in 1974/'75 tot een herziening van de statuten, die van Oud-Utrecht een op moderne leest geschoeide historische vereniging maakte. En deze vereniging baarde vervolgens een aantal gezonde dochters: de Stichting Stichtse Historische Reeks (1974); het Utrechts Geveltekenfonds (1975); de Stichting Archeologie en Bouwhistorie Utrecht (STABU) (1985); de Utrechtse Maatschappij voor Stadsherstel (1985). Tenslotte: het aantal leden van Oud-Utrecht steeg van 94 (1923) via 416 (1940), 990 (1965) en 1212 (1970) naar circa 1850 eind jaren '80. Lijst van bestuursleden (tot en met 1985) Voorzitters Dr. W.A.F Mr. H. Waller Mr. A.N.L. Otten Ir. J.D.M. Bardet Ir. C.L. Temminck Groll A.H.R. Hoogezand Drs. U.F. Hylkema Secretarissen G.A. Evers Mr. J.W.C. van Campen Mr. Th.A. Hoog Mr. N.B. ten Bokkel Huinink Ir. C.L. Temminck Groll Dr. J.E.A.L. Struick mw. E.L.S. Offringa-Boom (wnd.) Drs. H.L.Ph. Leeuwenberg Dr. D.P. Snoep Drs. C.H. Staal J.A.C. Mathijssen Penningmeesters W. Graadt van Roggen Jhr.dr. M.R. Radermacher Schorer Mr. J.F.H. Bosch J.W. van Woensel Kooy J.C. van der Laan D.A. Belderbos W. Uittenbogaard J.F.J. Hoeting H.J. Jurriëns Overige bestuursleden J.F. van Beeck Calkoen Dr. K. Heeringa Dr. W.C. Schuijlenburg C.W. Wagenaar L.J. van der Heijden Mw. dr. C.C. van de Graft J.E. Brom Mr. H. Waller Dr. W.A.F. Bannier W. Graadt van Roggen Mr. J.W.C. van Campen Jhr.dr. B.M. de Jonge van Ellemeet Th. Haakma Wagenaar G.A. Evers M.N. Acket C.D.J. Brandt Ir. J.D.M. Bardet Dr. R. van Lutterveld Dr. A.J. van de Ven Mr. W.J.C. van Campen J. van Staveren Dr. M.D. Ozinga A.H. Doude van Troostwijk H. de Jong Mr. A.N.L. Otten Jhr.dr. M.R. Radermacher Schorer Dr. M.P. van Buijtenen Ir. A.L. Oosting Mw. E.L.S. Offringa-Boom W. Uittenbogaard A.H.R. Hoogezand J. Kloek Mw. B.E. Buijs-de Geus Mw. J.C. Jongbloed-Gerritsen Mw. A.M. Beauchampet-Lorwa Drs. A.F.E. Kipp Mw. drs. L. van Tongerloo Mw. S. Hooijkaas-v.d. Berg Dr. P.H. Kylstra G.J. Röhner Drs. C.H. Staal Drs. T.J. Hoekstra Mw. drs. M.E. de Haas Mw. drs. L.C. van der Vlerk H.J. Jurriëns Dr. D.P. Snoep J.A.C. Mathijssen Mw. drs. M. Dolfin Mw. drs. C. von Ronnen F.A.M. Pietersen Mw. M.W. Braams Ir. E.M. Kylstra Mw. drs. E.I. Jimkes-Verkade

Collectie
  • Archieven Utrecht
Type
  • archief
Identificatienummer van Het Utrechts Archief
  • 806
Trefwoorden
  • Kunst, Cultuur en Erfgoedbeheer
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards