Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Borsselepolder (calamiteus), 1715-1959

1715 - 1959

Inleiding De voormalige cal. polder Borssele, groot 1357 01 99 ha met 1226,37.43 ha belastbare oppervlakte schotbaar land, 26 36.55 ha vronen en 8.15.31 ha vrijland werd in 1616 bedijkt Provinciale almanak voor Zeeland, 1958, p. 603. , nadat de schorren en slikken van de door de stormvloeden van 5 november 1530 en 2 november 1532 verlorengegane heerlijkheid Borssele door de stad Goes, die deze in eigendom bezat, in 1615 ter bedijking waren uitgegeven. Voor het goede begrip der zaken vermelden wij eerst een en ander uit de voorgeschiedenis tot de ondergang der heerlijkheid in 1532. Voorgeschiedenis van de polder Tenzij anderszins is aangegeven is in het volgende gebruik gemaakt van: A. Hollestelle: De Honte of het eiland Borssele...etc. (1907) de hoofdstukken V, VI en VII. Het tegenwoordige Zuid-Beveland bestond omstreeks 1300 uit drie afzonderlijke delen: ten eerste het eigenlijke Zuid-Beveland, onder te verdelen in de watering Bewesten Yerseke, de watering Be oosten Yerseke, de Zuidwatering (tussen-Honte-en-Hinkelinge) en de polder Kruiningen, ten tweede het eiland Wolphaartsdijk en ten derde het eiland Borssele. Dit laatste viel oorspronkelijk uiteen in vier delen, welke gescheiden waren door ondiepe stromen, yven genaamd. De vier delen waren ten eerste West-Borssele met de parochies Te Wijk, Westkerke, Munster, Oostkerke, St. Katherinakerke en Wolphaartsdorp, ten tweede Oost-Borssele met de parochies Driewegen, Coudorpe en Ellewoutsdijk, ten derde West-Baarland met de parochies Baarland, Bakendorp en Oudelande en ten vierde Oost-Baarland met de parochies Hoedekenskerke en Oostende. Door afdamming en bedijking der yven werden deze vier delen tot één eiland verenigd. Voor ons van belang is hier alleen West-Borssele. De daarin liggende zes paroc hies behartigden oorspronkelijk elk voor zich ieder hun eigen waterschapszaken en vormden dus even zovele afzonderlijke dijkages. Tengevolge van de stormvloeden van 14 februari 1374, 16 januari 1375 en 9 oktober 1376 was de zeedijk van het Westeinde van Borssele dermate zwaar geteisterd, dat in laatst genoemd jaar op bevel van graaf Aelbrecht van Beieren hier een centralisatie tot stand gebracht werd F. van Mieris: Groot charterboek...etc. IIIe deel (1755), p. 320. Van die tijd af vormden de zes parochies te samen één grote dijkage bekend onder de naam van Borssele bewesten de Vijfzode (d.i de dijk gelegd langs de bedijking van de yve, die tussen het Westeinde van Borssele en Oost-Borssele liep). Er zijn nog verschillende polders bij naam bekend, die aan West-Borssele waren vastgedijkt, een eigen polderbestuur hadden, maar later weer verloren gegaan zijn, zoals de Nieuwe polder en de Zellingepolder. Over de laatste werd op 21 maart 1400 Nicolaas van Borssele, heer van Brigdamme, dijkgraaf van Duiveland en rentmeester van Zeeland bewesten Schelde, tot dijkgraaf aangesteld Deze polder schijnt kort daarop, wellicht bij de stormvloed van 19 november 1404, weer te zijn ingelopen Eerst in 1414 werd door Philips van Borssele voor zich en voor anderen vergunning verzocht en verkregen om de bevloeide gronden te beversen F. van Mieris, Groot charterboek...etc., IVe deel (1756), p. 313. . Zij werden toen waarschijnlijk onder de naam H ollepolder teruggewonnen. Philips kreeg tevens vergunning tot aanstelling van dijkgraaf en gezworenen voor de polder, uit het welk duidelijk blijkt dat deze niet gold als onderdeel van de oude watering, maar een afzonderlijk beheer moet hebben gehad F. van Mieris, Groot charterboek...etc., IVe deel (1756), p. 313. . De watering van Borssele had ten allen tijde een zware strijd met de elementen te voeren. Over de jaren 1330-1525 ging totaal 988 S gemet van de oorspronkelijke oppervlakte van 6188 S gemet verloren. Zwaar werd de watering getroffen in 1530, toen zij tengevolge van de stormvloed van 5 november van dat jaar met uitzondering van een klein gedeelte liggende in de Hollepolder en de St Anthoniepolder geheel verloren ging. Spoedig werd een begin gemaakt met het helen van de ramp. De ambachtsheer Anthonie de Lalaing, graaf van Hoogstraten, bood hulp. Hij gaf het bedijkingswerk op aandelen uit, waardoor 3000 gemeten werden bezet Het overige en ook de ingevloeide Hollestellepolder hield hij voor eigen rekening. Op 10 juli 1531 sloten hij en het dijkbestuur van Borssele nog een overeenkomst met de ambachtsheren van 's-Heer Arendskerke wegens de suatie van de St. Anthoniepolder, terwijl overigens met de meeste spoed het herstel van de dijken werd voorbereid. In 1532 werd een begin gemaakt het verdronken land te herwinnen, De dichting der dijkbreuken gelukte. Tegen het najaar waren alle ontstane openingen gesloten. Maar de herstelde en sommige geheel opnieuw aangelegde dijken waren niet bestand tegen de storm, waarmee men op 2 november van dat jaar weer te kampen had. De afgedamde gaten braken door Heer Anthonie de Lalaing wilde het dijkherstel nog eenmaal beproeven. Men voldeed echter niet aan de door hem gestelde voorwaarde, dat alle polders die bij de bedijking belang hadden, mede zouden moeten betalen in de kosten. Zo werd het werk niet uitgevoerd en West-Borssele bleef verloren. Borssele als ambachtsheerlijkheid Tenzij anderszins aangegeven is in het volgende gebruik gemaakt van: A. Hollestelle, De Honte of het eiland Borssele...etc. (1907) de hoofdstukken V, VI en VII; archief der gemeente Goes, voorlopige opgave Stadermann, nr. 563 (voorlopig nr. 2589). Wat de beleningen met de heerlijkheid Borssele betreft, deze heerlijkheid was vanaf overoude tijden in het bezit van de heren van Borssele, Verschillende takken van dit geslacht hadden elk in één van de zes parochies hun bezittingen, zo werd Westkerke ook Raaskerke genoemd naar Raas van Borssele, welke hier zijn bezittingen had. De residentie van de heren van Borssele, het "Huis van Troye" moet zich hebben verheven in de nabijheid van Monster (niet ver van de tegenwoordige gemeente Borssele), de belangrijkste plaats van het gehele eiland Borssele, zo genoemd naar de munster of kapittelkerk, waaromheen het ontstaan was. De heerlijkheid Borssele was echter een kwaad leen en toen tegen het eind van de 14e eeuw de oorspronkelijke takken van dit oude geslacht in het Westeinde van Borssele zelf in mannelijke linie waren uitgestorven, viel het aan de grafelijkheid terug. In 1407 werd het echter in leen uitgegeven aan Philips van Borssele van Kortgene, rentmeester van Zeeland bewesten Schelde, gouverneur van Holland en Zeeland. Van die tijd af laten zich de beleningen tamelijk goed volgen. Na de kinderloze dood van laatstgenoemde viel de heerlijkheid weer aan de grafelijkheid terug. Gravin Jacoba verhief de heerlijkheid tot baronie en verkocht deze aan de gebroeders Boudewijn en Floris van Borssele van Souburg. Bij overdracht van het gebied van Holland en Zeeland door vrouw Jacoba aan Philips van Bourgondië ontving zij enige steden, landen, tollen enz. in leen ter voorziening in haar onderhoud. Blijkens een akte van afstand en ruil van 20 oktober 1433 verkreeg zij nu ook het eiland Borssele F. van Mieris, Groot charterboek...etc., IVe deel, p. 1026. . Jacoba gaf aan Frank van Borssele de heerlijkheid Borssele bewesten Vijfzode in lijftocht. Daar hij geen kinderen had, vroeg en verkreeg hij in 1452 van Philips de Goede, hertog van Bourgondië, de gunst om de baronie Borssele (een kwaad leen zoals wij gezien hebben) bij testament te mogen vermaken aan wie hij wilde. Hertog Philips stemde toe, maar dit voorrecht kwam heer Frank op de betaling van 3575 gulden te staan. Frank van Borssele bestemde het voor Jasper van Culemborg, een achterneef van zijn zusters zijde. Deze opvolging had in 1470 plaats en werd goedgekeurd bij akte van Karel van Bourgondië van 20 mei 1472. In 1501 werd Jasper's dochter Elisabeth van Culemborg er mee beleend. Zij schonk het echter op 11 juli 1514 aan haar tweede echtgenoot Anthonie van Lalaing, graaf van Hoogstraten, heer van Montigny, welke schenking op 14 september 1514 bij oorkonde van Keizer Maximiliaan en aartshertog Karel bekrachtigd werd. Deze Anthonie van Lalaing werd reeds eerder vermeld als de ambachtsheer, die zich na de stormvloed van 5 november 1530 voor zijn volk verdienstelijk wilde maken en hier niet bijster veel genoegen aan beleefde. Elisabeth en Anthonie hadden geen kinderen, daarom werden bij vonnis van de Secrete Raad te Brussel van 5 maart 1552 de graaf en de gravin van Rennenberg, zuster en zwager van Elisabeth aangewezen om Borssele te bedijken. Daarna werd in 1533 Philips van Lalaing, graaf van Hoogstraten, gehuwd met Anna van Rennenberg, dochter van de overleden zuster van Elisabeth, beleend met de in 1530 en 1532 grotendeels verloren gegane en sindsdien niet meer teruggewonnen heerlijkheid. De heerlijkheid blijft dan in het bezit van het geslacht de Lalaing, totdat Charles de Lalaing, graaf van Hoogstraten, in 1615 de schorren en slikken uitmakende de hoge heerlijkheid en baronie Borssele bewesten de Vijfzode verkocht aan de stad Goes voor de som van 160.000 gulden. De overdracht aan en de belening van de stad vond daarop plaats en nog in het zelfde jaar verzocht en verkreeg de stad ook vergunning tot bedijking. Zij verkocht daarop de gronden om ze te laten bedijken en in cultuur te laten brengen, maar behield voor zich 150 gemeten benevens het recht op tienden, op gorsetting, zo binnen- als buitendijks, van bermen, buitengronden en aanwassen, niets uitgezonderd; het behield aan zich het recht van alle hoge, middelbare en lage jurisdictie en verder alle rechten en voordelen als aan de heerlijkheid verbonden waren, waaronder het recht om uit een door de kopersingelanden te nomineren drietal een dijkgraaf te eligeren en de gezworenen te eligeren uit door de ingeland en op te maken dubbeltallen De stad had over alles wat de watering betrof over het algemeen het oppertoezicht. Inmiddels waren er, vlak voor de aanvang der bedijkingswerkzaamheden toch nog onvoorziene moeilijkheden gerezen tussen prins Maurits en de magistraat van Goes. De prins sustineerde proces voor de Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland, representerende burggraaf en leenmannen van dit gewest tegen de stad Goes, ter zake dat hij gerechtigd zou zijn tot de heerlijkheid van de baronie Borssele, met alle daartoe behorende rechten, krachtens twee op zijn naam gestelde schenkingsbrieven uit 1597 en 1599. Wat was n.l. het geval Archief der gemeente Goes, voorlopige opgave Stadermann nr. 561 (voorlopig nr. 2350). . Doordat Anthonie de Lalaing, graaf van Hoogstraten, bij het begin van de opstand tegen Spanje lid van het verbond van edelen was en ook prins Willem had geholpen bij diens tocht over de Maas, werden zijn goederen door Alva geconfisqueerd,welke confiscatie duurde tot de pacificatie van Gent, dus van 1568-1576. Gedurende die tijd hadden dus geen leenverheffingen plaats. Daar echter ook na die tijd geen verheffingen plaats vonden, oordeelden de Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland, als hoogste leenhof, d e goederen vervallen aan de grafelijkheid en gaf deze opnieuw uit aan prins Maurits, De leden van het geslacht de Lalaing, graven en gravinnen van Hoogstraten, die in het buitenland verbleven (volgens zeggen der stad in z.g. neutrale plaatsen als Luik en Keulen) en die in de Zuidelijke Nederlanden hun belangrijkste goederen hadden, zullen wel van niets geweten hebben, want bij de aanvang van het twaalfjarig bestand komen Anthonie (een kleinzoon van de voorgenoemde Anthonie) en Charles de Lalaing hun leen in Middelburg verheffen. Volgens zeggen van de tegenpartij der stad hadden deze verheffingen ten onrechte plaats gehad, daar de voorafgaande verheffingen gedurende meer dan veertig jaren niet waren geschied, noch bij de door de vanwege Philips, koning van Spanje, aangestelde rentmeester-bewesten-Schelde, noch bij die welke na 1576 met commissie van de prins van Oranje was aangesteld. De stad was daarentegen van mening dat de bedoelde beleningen wèl hadden plaatsgehad. Het is niet duidelijk of de graven en gravinnen van Hoogstraten, die katholiek waren, bij het verloop van de opstand de zijde van de vijand hielden, Hoe het ook zij, het heeft er de schijn van dat Charles de Lalaing Borssele juist op tijd aan de stad verkocht heeft, welke laatste de gevolgen kreeg te dragen van de ietwat dubbelzinnige houding van de graven en gravinnen van Hoogstraten, die belangen aan beide zijden van de oorlogslinie hadden. De zaak eindigde in 1620 met een schriftelijke verklaring waartij de prins tegen ontvangst van een schadeloosstelling van 32000 gulden, te betalen door de magistraat van Goes, deze in het onbetwist bezit van hun rechten op de baronie van Borssele liet. Hoewel de stad dus nu ambachtsheer van de baronie Borssele was, had uiteraard toch de belening plaats op naam van een sterfelijk persoon, opdat steeds, tij het optreden van een nieuwe sterfman, leenrechten, betaald zouden worden. Als eerste trad als zodanig op Cornelis Soetwater, dijkgraaf van de Breede watering en burgemeester van Goes Archief der gemeente Goes, voorlopige opgave Stadermann nr. 560 (voorlopig nr. 1646) . In 1656 wordt de magistraat zich echter bewust "dat het soude kunnen gebeuren, dat die persoon op wiens naeme de gemelte baronnye verheven mochte sijn, sonder mannelyck oir subytelijcken quam te sterven, so soude in sulcken gevalle de voorgemelte baronnye met den gevolge van dien, aen de voornoemde graeflijckheyt ontgetwijfelyck vervallen, ja, selfs souden haere edelachtbaerheden moeten vergoeden alle desselfs thienden met den interest van dien, dewelcke haer edele eertijts aen particuliere luyden hebben verkoft, al 't welcke soude strecken tot een irreparabel verlies ende schade van haere edelachtbaerheden, stede en haere goede ingesetenen van dien..." Archief der gemeente Goes, voorlopige opgave Stadermann nr. 1d (voorlopig nr. 126), folio 222 verso, resolutie d.d. 1656 januari 16. . Men besluit Borssele dan van een kwaad in een goed onf onversterfelijk leen te laten verheffen (8,9). Vanaf 10 april 1656 vinden wij steeds leden van het geslacht Westerwijck als st erfmannen optreden, zij behoorden steeds tot de secretarissen of de burgemeesters der stad (8). Borssele bleek een bijzonder lastige dijkage te zijn en de stad was blij dat zij de heerlijkheid op 8 maart 1750 kon overdragen aan Jan van Borssele, vertegenwoordiger van de eerst edele van Zeeland. Door deze geteurtenis kwam de heerlijkheid weer in het bezit van het oude geslacht. Laatstegenoemde liet het na aan zijn zoon Willem Zeelandus van Borssele. In 1904 heeft zijn kleinzoon Jhr. A.W. van Borssele tij testamentaire te schikking het ambacht gelegateerd aan de burgerlijke gemeente Borssele en aan de hervormde gemeente en het diaconie-en armbestuur aldaar. Geschiedenis na 1616 In de voorwaarden tot uitgifte en verkoop door de stad Goes van de te bedijken schorren is in beginsel al een polderreglement gegeven Archief der gemeente Goes, voorlopige opgave Stadermann nr. 597 (voorlopig nr. 2573), de artikels 49-56. . Daarin werd onder meer bepaald-zoals wij reeds gezien hebben-dat de stad als ambachtsheer van Borssele zowel dijkgraaf als gezworenen eligeerde uit de door de vergadering van ingelanden opgestelde nominaties van drie personen (voor een dijkgraaf) of van twee personen (voor de gezworenen). Tevens behield de stad zich het recht voor een secretaris te benoemen, Het ambt van penningmeester werd elk jaar na het sluiten van de rekening aanbesteed aan de "minst verlatende", d.w.z. de laagste bieder. Bij dit afhoren van de jaarlijkse rekening, dat plaats behoorde te hebben op de tweede donderdag in mei, kregen de aanwezige auditeuren een presentiegeld, waarin het niet houden van een maaltijd mede begrepen was. Evenzo was er jaarlijks onder dijkgraaf en gezworenen een som geld te verdelen, omdat in de polder geen maaltijden gehouden werden Archief der gemeente Goes, voorlopige opgave Stadermann nr. 591 (voorlopige nrs. 2351-2352); zie ook inv. nr. 206. . In 1650 werd octrooi verkregen om een partij schorren, groot c. 200 gemeten aan de zuidzijde van Borssele te bedijken. Hieruit ontstond de Wolphaartspolder Archief der gemeente Goes, voorlopige opgave Stadermann nr. 601, (voorlopig nr. 1615). . Deze polder, welke op dezelfde wijze bedijkt is als de polder Borssele, had een afzonderlijk polderbestuur, dat in 1698 door de magistraat van de stad Goes terecht gewezen werd, omdat het zonder voorkennis van de magistraat, als ambachtsheer van Borssele, op eigen gezag enige zaken had afgedaan, hetgeen strijdig was met de voorwaarden van uitgifte ter bedijking van deze polder Archief der gemeente Goes, voorlopige opgave Stadermann nr. 1m (voorlopig nr. 135), folio's 49 en verso, resolutie d.d. 1698 november 10. . In 1655 verzochten dijkgraaf en gezworenen van de polder Borssele aan de magistraat van Goes om het dijkbestuur van de Wolphaartspolder te gelasten hun waterleidingen in zodanige staat te houden, dat het water van Borssele door hun sluis geloosd zou kunnen worden Archief der gemeente Goes, voorlopige opgave Stadermann nr. 1d (voorlopig nr. 126), fol. 203, res. d.d, 1655 oktober 4. . In 1697 horen we dat de Wolphaartspolder nood-, leidend is Archief der gemeente Goes, voorlopige opgave Stadermann nr. 1m (voorlopig nr. 135), fol 8 verso, res. d.d, 1697 mei 22. . Vanaf 1698 begaf de dijk het van tijd tot tijd en in 1715 ging de gehele polder verloren, nadat de oppervlakte daarvan door onderscheidene afsnijdingen in de jaren 1698, 1701, 1707 en 1713 reeds tot de omvang van 144 gemeten 191 roeden was teruggebracht A. Hollestelle,: De Honte of het eiland Borssele...etc. (1907) de hoofdstukken V, VI en VII. .De polder Borssele zelf had ook een zware strijd tegen het water te voeren. Doordat in 1685 een in 1635 gelegde inlage verloren ging, werd ruim 34 S gemet buiten gedijkt. Ook in de jaren 1715, 1721 en 1722 werden in lagen gelegd, welke door de dijkvallen van 1721 en 1728 verloren gingen. Volgens metingen uit 1672 en 1679 was de totale binnen de dijkring besloten oppervlakte c. 3380 gemeten (= c. 1408.49.94 ha) groot, hiervan ging door de genoemde dijkvallen van 1685-1728 c. 490 gemeten of ruim 1/7 gedeelte verloren Zie in de eerste plaats inv. nr. 189. Verder: inv. nr. 187 te vergelijken met de in het archief der gemeente Goes aanwezige overlopers uit 1672 en 1679. Voor de datering der inlagen, zie inv. nr. 206. De beide inlagen, welke tegenwoordig nog in de polder aanwezig zijn, dateren uit 1838 en 1886 (zie het archief van de waterkering van de cal. polder Borssele), . Het laat zich begrijpen, dat de polder hierdoor in behoeftige omstandigheden geraakte. Zoals de in dit archief aanwezige serie rekeningen, welke aanvangt in 1766/67 laat zien, ontving de polder tot 1790 toe voortdurend subsidies uit de Provinciale kas, en verleend en de Staten van tijd tot tijd octrooi tot het aangaan van geldleningen Zie inv. nr. 206-229, benevens de inv.nrs 1, 2, 253, 254. . Vanaf 1791 is er tevens de mogelijkheid om de vronen, vrijlanden, de zuivere ambachtsinkomsten, het rendement van de tienden, de tienden zelf en aanvankelijk ook de eerst-achtergelegen polders, als de Konings-, Nieuwe West-Kraaijert-, West-Kraaijert- en Nieuwe-Kraaijertpolder, een heffing op te leggen Zie inv. nr. 230-249, vergelijk mr. P.H. Gallé: Beveiligd bestaan (1963), p. 201-202. . Na de franse tijd werd de polder grotendeels beheerd door de algemene directie van de (Rijks) waterstaat, welke toezag op de uit te voeren werken en op de besteding der Rijkssubsidiën Zie inv. nrs. 437, 441-484; vergelijk: mr P.H Gallé: Beveiligd bestaan (1963), noot op p. 220. . Ingevolge de wet op de calamiteuze polders van 19 juli 1870 werd voor het beheer van de waterkering van de cal. polder Borssele en van het cal waterschap Ellewoutsdijk, dat in de zelfde omstandigheden verkeerde, een gemeenschappelijk bestuurslichaam, het z.g. buitenbeheer opgericht. Na de vrijverklaring van het waterschap Ellewoutsdijk in 1905, blijft dit buitenbeheer uitsluitend voor de waterkering van de cal. Borsselepolder voortbestaan. Het oorspronkelijke bestuur zette zich voort in het bestuur van het binnenbeheer van de cal. polder, dat vanaf 29 september 1871 zijn beslag kreeg. Als gevolg van de polderconcentratie op Zuid-Beveland werd het binnenbeheer van de cal. polder opgeheven en opgenomen in het per 1 januari 1959 nieuw gevormde waterschap De brede watering van Zuid-Beveland. Polderarchief en indeling van deze inventaris Blijkens een uit 1875 daterende inventaris bevatte het archief van de cal. polder toen nog verschillende stukken, welke nu niet meer aanwezig zijn, o.a. de voorwaarden waarop in 1615 de stad Goes de schorren van de verdronken heerlijkheid Borssele uitgaf om ze te laten bedijken en in cultuur te laten brengen Zie inv. nr. 160. , overlopers uit de jaren 1777, 1791 en 1798, baandersvergaren uit de jaren 1742-1749 en 1763-1805, pachtcondities van 1774-1828 en een polderreglement uit 1770 en nog verschillende stukken uit de 19e eeuw. Van de overloper van 1777 kwam mij een afschrift onder ogen, dat in het bezit is van de heer W. van 't Westeinde uit Borssele, hem aangekomen van zijn grootvader C.J. van 't Westeinde, destijds gezworene, die het in 1908 voor zich zelf heeft laten overschrijven. Vanzelfsprekend bevat het archief der gemeente Goes vele stukken uit de periode 1616-1750, toen de magistraat der stad Goes, als ambachtsheer van Borssele, de supervisie in waters chapsaangelegenheden had Zie noot bij inv. nrs. 187-188 en de bijlage bij deze inventaris. . De indeling van deze inventaris behoeft slechts op één punt enige toelichting, Het zou voor de hand gelegen hebben, indien vanaf c. 29 september 1871, op welk tijdstip de polder na calamiteusverklaring ingevolge de wet van 19 juli 1870 als binnenbeheer met sterk besnoeide werkzaamheden bleef voortbestaan, een nieuwe afdeling in deze inventaris begonnen ware. Dit is echter niet gedaan, op grond van het feit dat de administratie na de calamiteusverklaring slechts weinig verandering vertoonde en zich gewoon voortzette. De notulen en de minuten van verzonden stukken van de calamiteuze polder (n.l. het binnenbeheer) werden gewoon in de reeds in gebruik zijnde registers afgeschreven, zonder zelfs-voor wat de minuten betreft-de lopende nummering te onderbreken Zie de inv. nrs. 4 en 70. . Alleen in de onderafdeling begrotingen, rekeningen en bijlagen" en in de afdeling "waterbouwkundige voorzieningen, uitvoering van werken", is een onderscheiding gemaakt, omdat in deze a fdelingen de verandering in de taak van de polder het duidelijkst tot uitdrukking komt. Evenals bij verschillende andere voormalige waterschappen en polders loopt het archief nog door ná, de opheffing van het bestuur en het gelijktijdige in werking treden van het nieuwe waterschap De brede watering van Zuid-Beveland per 1 januari 1959, doordat het bestuur in de loop van 1959 de lopende zaken afwikkelde.

Organisatie
Collectie
  • Archieven Zeeuws Archief
Type
  • Archief
Identificatienummer van Zeeuws Archief
  • 3114
Trefwoorden
  • Verkeer en Waterstaat
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards