Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Nederlands Israëlitische Gemeente te Middelburg en voorgangers en opvolger, 1704-1996

1704 - 1996

Inleiding bij deel 4 (Nederlands Israëlitische Gemeente te Middelburg, vanaf 1984 Joodse Gemeente te Middelburg, 1945-2002) Van de bloeiende Joodse gemeenschap van Middelburg waren na de Tweede Wereldoorlog nog circa 25 personen over. De overgeblevenen kwamen weer bijeen onder de naam 'Nederlands Israëlitische Gemeente Middelburg', die ook reeds voor de oorlog werd gebruikt. Maar door het kleine aantal en mede daardoor gebrek aan geld was het vaak moeilijk om de gemeente levend te houden. In 1948 is de Israëlitische Gemeente te Vlissingen aan die van Middelburg toegevoegd waardoor er nog maar één Joodse (Israëlitische) Gemeente in Zeeland is (Vlissingen is in 1922 opgenomen). Rond 1974 keerde men terug naar de oude benaming 'Nederlandse Israëlitische Hoofdsynagoge Middelburg', om uiteindelijk rond 1984 de huidige naam 'Joodse Gemeente Middelburg' aan te nemen. De Joodse Gemeente Zeeland is inmiddels weer een actieve gemeente met leden uit de hele provincie. De Middelburgse synagoge viel onder het Synagogaal Ressort Noord-Brabant. De Joodse Gemeente Zeeland (JGZ) maakt deel uit van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK) en valt onder het Interprovinciaal Opperrabbinaat (IPOR). De centrale plaats van de gemeente is inmiddels weer de Middelburgse synagoge. Zij stamt uit 1705 en is de oudste synagoge van Nederland buiten Amsterdam. In de oorlog is ze zwaar beschadigd geraakt maar is dankzij de Stichting Middelburgse Synagoge gerestaureerd en in de jaren negentig weer in gebruik genomen voor de diensten, lessen aan hun kinderen en andere Joodse bijeenkomsten. Ook zette de gemeente zich in voor het verbeteren van de zorg voor de twee Joodse begraafplaatsen in Middelburg en die in Vlissingen. In 1993 werden aanvullingen overgedragen aan het Rijksarchief in Zeeland (Aanwinst 1993.85). Het archief bevat een kasboek van het zogenaamde Charles Boassonfonds (juni 1928), opgericht net voor de dood van Charles Boasson (27-01-1929). Uit dit fonds heeft de Gemeente tot aan de oorlog steeds geld opgenomen en teruggestort maar het is blijkbaar tijdens of na de oorlog opgeheven. Voor de informatie van de inleiding is gebruik gemaakt van de website van de Joodse Gemeente Zeeland en het archief zelf. Aanvullende informatie: in het Gemeentearchief Amsterdam bevindt zich het archief van de Portugees-Israëlitische Gemeente te Amsterdam. Dit archief is beschreven in: W.C. Pieterse, Inventaris van de archieven der Portugees-Israëlitische Gemeente te Amsterdam 1614-1870 (Amsterdam 1964). Inventarisnummer 1031 (in samenhang met inv.nrs 136-137) hieruit is voor Middelburg van belang: "Akten van transporten van de begraafplaats te Middelburg die door de gemeente aangekocht is, 1723. 1 omslag". Inleiding bij deel 1-3 (Nederlandse Israëlitische Hoofdsynagoge te Middelburg, 1815-1906 (1941) en voorgangers) Deze verzameling werd, volgens art. 11 der Archiefverordening voor het Israëlietisch Kerkgenootschap Voor het in bruikleen geven der stukken, dateerend van na 1 Januari 1871 (zie art. 13 dier verordening) werd door genoemd bestuur eene bijzondere machtiging der Permanente Commissie verkregen. 13 Januari 1922 door genoemd bestuur aan het Rijksarchief in Zeeland in bruikleen afgestaan. Zij omvat: het archief van dit bestuur, 1815-1906, met de daarin gedeponeerde archieven, en de archieven van de besturen der Israëlietische Gemeente te Middelburg, 1704-1815. Van die der Portugeesch-Joodsche gemeente (c. 1654-c. 1700) en van het Synagogaal Ressort Zeeland werden geen stukken in deze verzameling aangetroffen. Reeds in 1641 werd aan de te Middelburg wonende Joden (onofficieel) vergunning verleend tot het houden van godsdienstoefeningen. Tot deze gemeente behoorde o. a. de bekende Jacob Juda Leo, schrijver van een aan de Staten van Zeeland opgedragen werk over den tempel van Salomo. Eerst na 1654 breidde deze gemeente zich uit tengevolge van het overgaan van Brazilië aan de Portugeezen; vele der van daar verdrevenen vestigden zich n.l. te Middelburg, toen een belangrijk handelscentrum. Ondanks den tegenstand van den kerkeraad der Nederduitsch Hervormde gemeente stond de magistraat deze vestiging onder zekere voorwaarden toe; echter bleven de nieuwaangekomenen aan een streng toezicht onderworpen, volgens sommigen de oorzaak van het spoedige verval dezer gemeente. Meer waarschijnlijk is echter de achteruitgang van Middelburgs handel de beslissende factor in dezen geweest. Deze in hoofdzaak Portugeesche gemeente hield geregeld hare bijeenkomsten in het huis St. Pieter op de Rouaansche Kaai G 153, toebehoorend achtereenvolgens aan Paulo Jacomo de Pinto, Semach Ferro en Benjamin Dionis Casserez. Ook had zij eene eigen begraafplaats, gewoonlijk aangeduid als liggende "buiten de Langevielepoort"; deze werd tot c. 1721 gebruikt en is in 1912 met hulp o.a. van Engelsche zijde gerestaureerd. Zij bevat o.a. het graf van Samuel Menasseh ben Israel. Tengevolge van twisten scheidden in 1704 eenige Hoog-Duitsche Joden zich van de gemeente af; zij stichtten een eigen synagoge (het tegenwoordige gebouw in de Heerenstraat), 1705, en richtten eene eigen begraafplaats in op een terrein buiten de Seispoort, ook tegenwoordig nog in gebruik. In 1725 werd, door bemiddeling van het stadsbestuur, een vergelijk getroffen (waarvan geen verdere bijzonderheden bekend zijn), waarbij mogelijk de rechten der Hoog-duitsche gemeente definitief erkend zijn; echter komen ook later nog herhaaldelijk twisten onder "die van de Joodsche natie", gelijk zij gewoonlijk aangeduid worden, voor. Het oudst bekende reglement dezer Hoogduitsch Joodsche gemeente dateert van 1725. Hierbij werd het bestuur opgedragen aan drie ouderlingen, te kiezen door het stadsbestuur uit eene nominatie, opgemaakt door de regeerende ouderlingen in tegenwoordigheid van alle oud-ouderlingen. In bijzondere gevallen werden besluiten genomen door ouderlingen en gemeente. Aan den rabbi was o. a. opgedragen aanteekening te houden van alle belangrijke gebeurtenissen en zaken. Voor verdere bij zonderheden zie men de reglementen in nrs. 1 en 6 van den inventaris. Bij Koninklijk Decreet d.d. 12 September 1808 (opgenomen in het Bijvoegsel der Staatscourant d.d. 24 September 1808) werd, in navolging van de in Frankrijk ingevoerde regeling d.d. 17 Maart 1808, het bestuur der Israëlietische gemeenten in Nederland nader georganiseerd. Ingesteld werd een Opper-Consistorie, bestaande uit dertien leden, zetelend te Amsterdam, belast met het "toevoorzigt" over alle Joodsche gemeenten in het rijk, onder superintendentie van den Minister van Eeredienst. Alle gemeenten van 1500 of meer zielen werden geacht eene consistoriale kerk te hebben; kleinere gemeenten werden onder eene van deze ondergebracht of, met behoud van hunne zelfstandigheid, arrondis-sementsgewijs tot eene consistoriale kerk vereenigd. Tevens werd de naam Hollandsch-Hoogduitsch of -Portugeesch voorgeschreven. Dit Opper-Consistorie, geïnstalleerd 4 Januari 1809, richtte zich bij schrijven van 11 Juni 1809 tot het bestuur der Middelburgsche gemeente met de vraag, of deze bij het arrondissement Brabant ingelijfd dan wel zelfstandig onder onmiddellijk toezicht van het Opper-Consistorie wilde blijven. Middelburg gaf de voorkeur aan het laatste; waarschijnlijk tengevolge van de krijgsgebeurtenisisen (Juli 1809 verschenen de Engelschen voor Walcheren) kwam deze regeling niet tot stand. Evenmin kwam het tot eene inlijving bij Brabant. Een schrijven van het kerkbestuur van 's-Hertogenbosch d.d. 4 April 1810, waarbij dit als tusschenpersoon tusschen het Opper-Consistorie en het kerkbestuur van Middelburg optrad, werd door dit laatste, als niet tot dat ressort behoorend, niet beantwoord. Na, de inlijving bij Frankrijk ressorteerde Middelburg onder het Consistorie in de Circumscriptie Rotterdam. Dit college werd echter eerst 20 October 1813 geïnstalleerd, terwijl de oude besturen, hoewel met ingang van dien datum vervallen, nog voorloopig hunne functies bleven waarnemen. Zoo werd ook deze regeling door de gebeurtenissen op staatkundig gebied achterhaald. Reeds, in December 1813 werd Zeeland met Nederland vereenigd verklaard; April/Mei 1814 werd Walcheren definitief bevrijd. Voor de Joodsche gemeenten was toen reeds in werking getreden het Koninklijk besluit d.d. 26 Februari 1814 (Staatsblad n°. 30), dat, eene nieuwe regeling in het vooruitzicht stellend, de bestaande organisatie met ingang van 1 April e.k. ophief onder voorloopige continuatie der zittende besturen. Eerst 19 November 1815 werd te Middelburg een bestuur, volgens de nieuwe regeling samengesteld, geïnstalleerd, zoodat eerst met ingang van dien datum de sinds 1809 bestaande voorloopige toestand een einde nam. Bij deze nieuwe regeling werd Middelburg verheven tot Hoofdsynagoge (Organiek besluit d.d. 12 Juni 1814). Een reglement, volgens het besluit van 26 Februari opgesteld door Parnassijns in overleg met notabelen, in September 1815 goedgekeurd door den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken, werd door Parnassijns met ingang van 1 Januari 1816 obligatoir verklaard (zie notulen d.d 28 December 1815). De benoeming van een opperrabbijn (door den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken) had reeds plaats gehad 1 Juli 1814; die van Parnassijns (bij Koninklijk besluit) 24 October 1815: die van ouderlingen en leden van den kerkeraad (door den Commissaris-Generaal voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen etc.) 8 November 1815. Voor bijzonderheden betreffende deze regeling zie men het reglement (in n°. 48 van den inventaris). Het algemeen bestuur der gemeente berustte bij Parnassijns; alleen in bijzondere en speciaal omschreven gevallen werd de Groote Kerkeraad bijeengeroepen. Bij reglement van 1862(inventaris nr. 225) werd deze verhouding veranderd: de algemeen e leiding ging over aan den kerkeraad, terwijl aan Parnassijns meer in het bijzonder zaken van dagelijksch bestuur werden opgedragen. Ook kon de administratie van den thesaurier, ten-gevolge van het vervallen van het toezicht der regeering inzake de financiën der gemeente, aanmerkelijk vereenvoudigd worden.-Voor verdere bijzonderheden, ook die betreffende armbestuur, school commissie etc. zie men de bovengenoemde reglementen en de noten ter plaatse in den inventaris. Tenslotte eenige opmerkingen over de indeeling en verdere bewerking dezer archieven.-Hunne splitsing onderling is waarschijnlijk op zichzelf duidelijk. Practisch heeft men dit onderscheid niet altijd gemaakt (zie nrs. 1, 2, 11, 13-15); dit scheen mij echter geen reden toe, het ook bij de beschrijving te verwaarloozen. Wel zijn de archieven 1809- 1815 on utiliteitisredenen als één geheel beschreven. Voor het archief der Hoofdsynagoge zouden feitelijk twee afdeelingen, met 1 Januari 1863 (datum van invoering van een nieuw reglement) als scheidingspunt, moeten worden aangenomen ; de veranderingen in de administratie bepaalden zich echter in hoofdzaak tot het wegvallen van eenige financieele bijzonderheden, zoodat eene splitsing hier alleen verwarrend zou werken. Om 'dezelfde reden is geen onderscheid gemaakt tusschen de administratie van Parnassijns en kerkeraad en van dezen als "kerkbestuur" tegenover secretaris, thesaurier e.a.; speciaal de administratie van Parnassijns en kerkeraad. werd practisch als één geheel beschouwd, terwijl men b.v. in nrs. 48 vg.. alle stukken, die in een zeker jaar "in handen'' waren geweest, samenvatte. (Nrs. 96-104 bevatten stukken, die alleen door toevallige omstandigheden niet in nrs. 48 vgf. zijn opgenomen; zijl zijn dan OOK alleen als eene aanvulling op deze te beschouwen.) Alleen de stukken afkomstig van het armbestuur zijn afzonderlijk gehouden; toch zal men ook hiervoor nog de algemeene serieën hebben te raadplegen. Nrs. 1, 2, 11, 13-15 zijn geplaatst in afdeeling A, omdat zij in hoofdzaak daartoe behooren of hunne dateering (c. 1800) daartoe aanleiding gaf. In afdeelingen B en C wordt naar deze nummers alleen verwezen. In nr. 229 vindt men alle stukken, waarvan de bestemming niet nader vastgesteld kon worden, bijeen. Ongedateerde stukken, behoorend tot eene serie, zijn in afzonderlijken omslag achter de gedateerde van die serie geborgen. Voorzoover hierbij niet kon worden nagegaan tot welk archief zij behoorden, zijn zij geplaatst in afdeeling C. Stukken, geheel of gedeeltelijk in het Hebreeuwsch of Jiddisch gesteld, zijn als zodanig in de beschrijving aangeduid. Voor het ontcijferen der laatstgenoemde stukken werd de hulp verkregen van den heer H. Frank, godsdienstleeraar bij de Israëlietische Gemeente te Middelburg, die ook de gewenschte inlichtingen inzake Joodsche gebruiken e.d. verstrekte. Noot: De oorspronkelijke versie van deze toegang werd gepubliceerd als: D.A. Felix, 'De archieven, berustend onder het bestuur der Nederlandsch-Israëlitische Hoofdsynagoge te Middelburg, 1704-1906', in: Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven [VROA] 46 (1923) II ('s-Gravenhage 1924) 132-154 [bijlage II bij het verslag van het Rijksarchief in Zeeland] en drie aanvullingen gepubliceerd als: D.A. Felix, 'De archieven, berustend onder het bestuur der Nederlandsch-Israëlitische Hoofdsynagoge te Middelburg, 1704-1906. Supplement', in: Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven [VROA] 48 (1925) II ('s-Gravenhage 1926) 281 [bijlage II bij het verslag van het Rijksarchief in Zeeland].

Organisatie
Collectie
  • Archieven Zeeuws Archief
Type
  • Archief
Identificatienummer van Zeeuws Archief
  • 55
Trefwoorden
  • Religie en Levensbeschouwing
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
Tweewekelijks geven we je een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards