Brieven van Sen Brenycz en andere relaties van Menten handelend over de liquidatie van zijn bezittingen in Polen na de Duitse inval.
Exemplaar van het sensatieweekblad ''Het Leven Geïllustreerd'' dat verscheen in de periode 1906-1941. Het betreft jaargang 34, nummer 36 van 9 september 1939. De bladen kenmerkten zich door een gedurfde nieuwsgaring, opvallend los taalgebruik en actuele foto's. In 1941 kreeg het blad een verschijningsverbod. In deze edities aandacht voor de Duitse inval in Polen.
Verzameling krantenknipsels uit de periode 1940-1942. " Vele knipsels zijn afkomstig uit de Venlosche Courant." "De positie der Polen in Duitsland, verordening van Rijksleider Himmler, dragen van een insigne verplicht." "Opstandigheid der Poolse bevolking.' "Afbeelding ; Duitse troepen trekken Praag binnen.'
Archief van P. D. Pool. Pieter Dirk Pool, geboren 13-9-1913 - overleden 4-2-1993. Verzetsdeelnemer. Als directeur van de Distributiedienst Zeist voorzag P. D. (Pieter Dirk) Pool, samen met de meesten van zijn medewerkers, tijdens de bezettingsjaren onderduikers van distributiestamkaarten, bonnen en persoonsbewijzen. Op zijn huisadres, de Ernst Casimirlaan 2 te Zeist, had Pool een schuilplaats waar valse documenten, legitimatiebewijzen en een geheime zender werden verborgen. Ook had het gezin Pool onderduikers in huis, zoals de van oorsprong Duitse Joodse Renate Cohn (schuilnaam Riet van der Veen). In de loop van de tijd werden diverse personen waarmee Pool samenwerkte gearresteerd door de SD, waaronder zijn vriend Cornelis (M. C. ) Vlot met wie hij de groep rond Je Maintiendrai van bonkaarten voorzag. In juli 1944 deed de SD een inval in de woning van een medewerker van de distributiedienst waar stapels bonkaarten werden aangetroffen. Pool dook daarop onder en kwam in Zuid-Limburg terecht waar hij onder de schuilnaam Klaas Visser het verzetswerk voortzette als lid van de RVV (Raad Van Verzet) in de regio Brunssum/ Merkelbeek. Pool werd bovengronds beambte bij de Staatsmijn Emma, en lid van de Inlichtingendienst (ID) van de Landelijke Hulp aan Onderduikers (LO) die zich bezighield met het beschermen van verzetsmensen, het verzamelen van inlichtingen voor de Amerikanen betreffende Duitse posities, geschutsopstellingen, en troepenverplaatsingen. Ook was hij betrokken bij geallieerde wapendroppings. Na de bevrijding van Limburg, in september 1944, door de Amerikanen nam Pool (nog steeds onder zijn schuilnaam naam Klaas Visser) dienst bij de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) en kwam bij de militaire inlichtingendienst terecht waarvoor hij onder andere lijsten opstelde met te arresteren personen en adressen die door de geallieerden vermeden moesten worden. Daarnaast was Pool ook redacteur bij het blad Moed en Vertrouwen. Vanaf september 1944 trok Pool met diverse geallieerde legeronderdelen mee naar het nog bezette noorden, en maakte zo de bevrijding mee van onder andere Zeist en Apeldoorn. In mei 1945 werd P. D. Pool in Doezum (Groningen) met zijn, in juli/ augustus 1944 ondergedoken, gezin herenigd. Het archief bestaat uit een groot aantal diverse documenten en persoonlijke bezittingen van Pieter Dirk Pool uit de periode voorafgaand aan en gedurende de bezettingstijd, alsook een groot aantal naoorlogse documenten en memorabilia.
Het Spiegelmonument in Amsterdam herinnert aan de slachtoffers van Auschwitz. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn in dit concentratie- en vernietigingskamp tenminste 1,1 miljoen mannen, vrouwen en kinderen vermoord. Na de machtsovername van Hitler en de nationaal-socialisten in 1933 werd in Duitsland een hele reeks aan anti-joodse maatregelen afgekondigd. Doel van dit steeds omvangrijker wordende systeem was de uitroeiing van joden. Een dieptepunt vormde de 'Reichskristallnacht'. In de nacht van 9 op 10 november 1938 werden in heel Duitsland en Oostenrijk honderden synagogen in brand gestoken en duizenden joodse winkels vernield en geplunderd. 35 joden werden vermoord en circa 30.000 joodse mannen werden gearresteerd en in concentratiekampen opgesloten. Met de Duitse inval in Polen op 1 september 1939 begon de Tweede Wereldoorlog. Na een groot offensief werden ook Denemarken, Noorwegen, Nederland, België en Frankrijk overmeesterd. In alle bezette landen werd een aaneenschakeling van anti-joodse maatregelen afgekondigd. Ook in Nederland werd onder de Duitse bezetting een einde gemaakt aan de levendige joodse cultuur. Op 22 en 23 februari 1941 vond in Amsterdam de eerste grote razzia plaats, waarbij 427 jonge joodse mannen bij hun gezinnen werden weggehaald en naar het Jonas Daniël Meijerplein werden gebracht. Van daaruit werden zij op transport gezet naar de concentratiekampen Buchenwald en Mauthausen. Zij stierven binnen een jaar aan mishandeling en ontberingen. Vanaf 1 juli 1942 werden ruim 100.000 joden uit heel Nederland naar het Drentse doorgangskamp Westerbork gedeporteerd. Vervolgens werden zij op transport gesteld naar de concentratie- en vernietigingskampen in Duitsland, Oostenrijk en Polen. In april 1940 besloot de Reichsführer SS en hoofd van de Duitse politie, Heinrich Himmler, in het zuiden van Polen een concentratiekamp in te richten in oude kazernes even buiten het stadje Oswiecim, door de nationaal-socialisten omgedoopt in Auschwitz. Rudolf Höss werd commandant van dit kamp, waar aanvankelijk Poolse tegenstanders van de nationaal-socialisten gevangen werden gezet. Na de Duitse inval in de voormalige Sovjet Unie in juni 1941 begon de volgende fase in het proces van vervolging en isolement van joden: de systematische vernietiging (de 'Endlösung'). Commandant Höss kreeg van Himmler het bevel de massamoord op de joden technisch mogelijk te maken. In september 1941 werd in Auschwitz geëxperimenteerd met het gifgas Zyklon B, waarmee 600 krijgsgevangenen uit de Sovjet Unie en 250 zieke gevangenen werden vermoord. Vanaf 1942 groeide Auschwitz-Birkenau uit tot het grootste vernietigingskamp voor joden. Vanuit alle hoeken van Europa werden mannen, vrouwen en kinderen op transport gesteld naar Auschwitz. Na aankomst vond op het perron de selectie plaats. Veel kinderen en ouderen, zwangere vrouwen en zieken werden met één handgebaar naar de rij gedirigeerd die rechtstreeks naar de gaskamer voerde. Anderen, geselecteerd om te werken, leefden korter of langer in de meest erbarmelijke en vernederende omstandigheden: honger, kou, eindeloze appèls, mishandelingen, executies of ten slotte toch de gaskamer. Halverwege januari 1945 werd de kampleiding van Auschwitz-Birkenau verrast door de komst van het Russische Rode Leger. Het vernietigingskamp werd in allerijl ontruimd. Elke gevangene die nog in staat was te lopen, moest mee naar Duitsland. Meer dan 60.000 gevangenen werden onderworpen aan een barre tocht die wekenlang duurde. Tijdens deze 'dodenmarsen' zijn duizenden door uitputting, honger en kou om het leven gekomen. Wie niet verder kon, werd dikwijls doodgeschoten. Van de ongeveer 8.000 doodzieke en uitgeputte achterblijvers in Auschwitz werd de meerderheid op 27 januari 1945 bevrijd toen het Russische leger het kamp bereikte. Een exact aantal dodelijke slachtoffers van Auschwitz-Birkenau is moeilijk vast te stellen, omdat een onbekend aantal joden zonder enige vorm van registratie direct na aankomst werd vergast. De nationaal-socialisten hebben vanaf de zomer 1944 bewust een groot deel van de minutieus bijgehouden administratie vernietigd. Schattingen over cijfers lopen daarom sterk uiteen. In recente publicaties wordt het aantal op ongeveer 1,1 tot anderhalf miljoen geschat, waarvan het merendeel joden. Ongeveer 21.000 Roma en Sinti werden vermoord. In Auschwitz-Birkenau werden bijna 40.000 Nederlandse joden onmiddellijk na aankomst vergast. Na de oorlog keerden van de meer dan 100.000 gedeporteerde Nederlandse joden slechts circa 5.000 mensen terug uit de concentratie- en vernietigingskampen. Van de 245 uit Westerbork naar Auschwitz gedeporteerde Roma en Sinti bleven er 55 in leven. Na de oorlog is het vernietigingskamp Auschwitz symbool geworden voor de moord op zes miljoen joden. Onthulling Het monument is onthuld in 1977 door Jan Wolkers. In 1993 is het Spiegelmonument verplaatst naar het Amsterdamse Wertheimpark, waar sindsdien ook de jaarlijkse Auschwitz-herdenking plaatsvindt.
De Auschwitz-plaquette in het Montessori College Oost te Amsterdam herinnert aan de slachtoffers van Auschwitz. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn in de gaskamers van dit vernietigingskamp bijna zes miljoen mannen, vrouwen en kinderen om het leven gebracht. Na de machtsovername van Hitler en de nationaal-socialisten in 1933 werd in Duitsland een hele reeks aan anti-joodse maatregelen afgekondigd. Doel van dit steeds omvangrijker wordende systeem was de uitroeiing van joden. Een dieptepunt vormde de 'Reichskristallnacht'. In de nacht van 9 op 10 november 1938 werden in heel Duitsland en Oostenrijk honderden synagogen in brand gestoken en duizenden joodse winkels vernield en geplunderd. 35 joden werden vermoord en circa 30.000 joodse mannen werden gearresteerd en in concentratiekampen opgesloten. Met de Duitse inval in Polen op 1 september 1939 begon de Tweede Wereldoorlog. Na een groot offensief werden ook Denemarken, Noorwegen, Nederland, België en Frankrijk overmeesterd. In alle bezette landen werd een aaneenschakeling van anti-joodse maatregelen afgekondigd. Ook in Nederland werd onder de Duitse bezetting een einde gemaakt aan de levendige joodse cultuur. Op 22 en 23 februari 1941 vond in Amsterdam de eerste grote razzia plaats, waarbij 427 jonge joodse mannen bij hun gezinnen werden weggehaald en naar het Jonas Daniël Meijerplein werden gebracht. Van daaruit werden zij op transport gezet naar de concentratiekampen Buchenwald en Mauthausen. Zij stierven binnen een jaar aan mishandeling en ontberingen. Vanaf 1 juli 1942 werden ruim 100.000 joden uit heel Nederland naar het Drentse doorgangskamp Westerbork gedeporteerd. Vervolgens werden zij op transport gesteld naar de concentratie- en vernietigingskampen in Duitsland, Oostenrijk en Polen. In april 1940 besloot de Reichsführer SS en hoofd van de Duitse politie, Heinrich Himmler, in het zuiden van Polen een concentratiekamp in te richten in oude kazernes even buiten het stadje Oswiecim, door de nationaal-socialisten omgedoopt in Auschwitz. Rudolf Höss werd commandant van dit kamp, waar aanvankelijk Poolse tegenstanders van de nationaal-socialisten gevangen werden gezet. Na de Duitse inval in de voormalige Sovjet Unie in juni 1941 begon de volgende fase in het proces van vervolging en isolement van joden: de systematische vernietiging (de 'Endlösung'). Commandant Höss kreeg van Himmler het bevel de massamoord op de joden technisch mogelijk te maken. In september 1941 werd in Auschwitz geëxperimenteerd met het gifgas Zyklon B, waarmee 600 krijgsgevangenen uit de Sovjet Unie en 250 zieke gevangenen werden vermoord. Vanaf 1942 groeide Auschwitz-Birkenau uit tot het grootste vernietigingskamp voor joden. Vanuit alle hoeken van Europa werden mannen, vrouwen en kinderen op transport gesteld naar Auschwitz. Na aankomst vond op het perron de selectie plaats. Veel kinderen en ouderen, zwangere vrouwen en zieken werden met één handgebaar naar de rij gedirigeerd die rechtstreeks naar de gaskamer voerde. Anderen, geselecteerd om te werken, leefden korter of langer in de meest erbarmelijke en vernederende omstandigheden: honger, kou, eindeloze appèls, mishandelingen, executies of ten slotte toch de gaskamer. Halverwege januari 1945 werd de kampleiding van Auschwitz-Birkenau verrast door de komst van het Russische Rode Leger. Het vernietigingskamp werd in allerijl ontruimd. Elke gevangene die nog in staat was te lopen, moest mee naar Duitsland. Meer dan 60.000 gevangenen werden onderworpen aan een barre tocht die wekenlang duurde. Tijdens deze 'dodenmarsen' zijn duizenden door uitputting, honger en kou om het leven gekomen. Wie niet verder kon, werd dikwijls doodgeschoten. Van de ongeveer 8.000 doodzieke en uitgeputte achterblijvers in Auschwitz werd de meerderheid op 27 januari 1945 bevrijd toen het Russische leger het kamp bereikte. Een exact aantal dodelijke slachtoffers van Auschwitz-Birkenau is moeilijk vast te stellen, omdat een onbekend aantal joden zonder enige vorm van registratie direct na aankomst werd vergast. De nationaal-socialisten hebben vanaf de zomer 1944 bewust een groot deel van de minutieus bijgehouden administratie vernietigd. Schattingen over cijfers lopen sterk uiteen. In recente publicaties wordt het aantal op ongeveer anderhalf miljoen geschat, waarvan het merendeel joden. Ongeveer 21.000 zigeuners werden vermoord. In Auschwitz-Birkenau werden bijna 40.000 Nederlandse joden onmiddellijk na aankomst vergast. Na de oorlog keerden van de meer dan 100.000 gedeporteerde Nederlandse joden slechts circa 5.000 mensen terug uit de concentratie- en vernietigingskampen. Van de 245 uit Westerbork naar Auschwitz gedeporteerde zigeuners bleven er 55 in leven. Na de oorlog is het vernietigingskamp Auschwitz symbool geworden voor de moord op zes miljoen joden. Oprichting De oprichting van de herdenkingsplaat was een initiatief van de leerlingen van het Montessori College Oost die in het kader van een project over rascisme op excursie waren geweest naar het vernietigingskamp Auschwitz. De gebeurtenissen op deze reis hebben dusdanig veel indruk gemaakt op deze jongeren dat zij besloten een monument op te richten. Een tweede reden hiervoor was dat er in de Tweede Wereldoorlog vanaf de plek waar de school staat joodse medeburgers naar concentratiekampen zijn gedeporteerd. Onthulling Het monument is onthuld op woensdag 24 mei 2006 door mevrouw Ruth Wallage, overlevende van het kamp Auschwitz. Bij de onthulling waren afgevaardigden van de Poolse en Duitse ambassade aanwezig.
Begin jaren dertig werden in ons land diverse provinciale boerenbonden opgericht. Vanaf het begin was de samenwerking hecht. Bij belangrijke zaken werd naar buiten toe opgetreden onder de naam 'Samenwerkende Boerenbonden'. Al verscheidene keren werd er aangedrongen op de vorming van één nationale bond. Op 29 mei 1933 werd in Meppel tot de oprichting van een landelijke bond besloten, genaamd Nationale Bond Landbouw en Maatschappij. In 1935, vlak voor de Statenverkiezingen, adviseerde het bestuur van L en M de leden om op de NSB te stemmen, met het oog op het landbouwprogramma van deze partij. De verkiezingen werden een groot succes voor de NSB en de andere politieke partijen verweten L en M dat zij te vriendelijk was geweest voor deze partij. In 1935 was L en M er toch in geslaagd om wat meer ontzag te verwerven in Nederland. Per 1 augustus 1934 verscheen het nieuwsblad "Landbouw en Maatschappij" wekelijks. Vanaf 1 oktober 1936 verscheen te Meppel het "Agrarisch Nieuwsblad", het eer¬ste jaar drie keer per week, vanaf 1 oktober 1937 dagelijks. Het was een uitgave verzorgd door een aan L en M gelieerde combinatie. Het Agrarisch Nieuwsblad helde over naar bedekte NSB- en nazi¬propaganda. L en M kende voor- en tegenstanders van de NSB. Maar zij werd min of meer de fascistische hoek in gedreven, doordat zij kritiek uitoefende op de democratie. Vanaf 1938 hadden pogingen tot samenwerking met andere organisaties zo goed als geen resultaat meer, hoewel binnen landbouwkringen de gesprekken met anderen toch gaande werden gehouden. Op de vergadering van het hoofdbestuur van 31 juli 1939 werd verkondigd dat het parlementarisme had gefaald en dat daarom samenwerking zou moeten worden gezocht met andere groepen, die een autoritaire staatsvorm nastreefden, om zo te komen tot een nationale concentratie. De Duitse inval in Polen, met daaropvolgend de Engelse en Franse oorlogsverklaring aan Duitsland, noodzaakte het bestuur van L en M echter om zijn staatkundig streven voorlopig te laten varen. In mei 1940, na de Duitse inval, stond L en M de opbouw van een nieuwe volksgemeenschap voor ogen, waarin de scheidsmuren tussen de verschillende bevolkingsgroepen zouden verdwijnen. Eind juni besloot L en M zelfstandig te proberen de reorganisatie van de Nederlandse landbouw te verwezenlijken. In juli vonden hiertoe de eerste contacten plaats met de Duitse autoriteiten. In diezelfde maand was het Nederlandsch Boerenfront tot stand gekomen, gegroeid uit de Agrarische Dienst van de NSB. De beslissing tot een fusie met het Boerenfront viel in de ledenraadsvergadering van 11 november 1940. Direct na de aansluiting trok Smid zich terug uit het bestuur. Eind december 1940 werd de Nationale Bond Landbouw en Maatschappij ontbonden. Het archief bevat o.a. notulen van vergaderingen, correspondentie, circulaires en stukken met betrekking tot landdagen, propaganda en jeugdclubs.
Utrechtsche Courant van 1 september 1939 gedrukt op groen papier. Het hoofdartikel heeft als titel: "Chamberlain zegt: "De tijd is gekomen voor daden." Beschreven wordt het voornemen van de Britse regering haar verplichtingen jegens Polen na te komen ingeval de Duitse troepen zich niet terugtrekken uit Polen. In een klein artikel wordt gemeld dat het hele grondgebied van het Rijk der Nederlanden bij K.B. van 1 september in staat van oorlog is verklaard.
De geïnterviewde kwam uit een arm en groot gezin, dat voor de oorlog afhankelijk was van hulp en giften van de NSB. Zat voor de oorlog bij de NJS en ging na de Duitse inval als 15-jarige naar de NAD. Van daaruit overgeplaatst naar de RAD in Polen. Hier bestond zijn taak vooral uit stelingen graven. Was in Polen getuige van Duitse acties tegen Poolse joden. Werd vervolgens overgeplaatst naar het Vrijwilligerslegioen Nederland, waar hij bij de Pioniere terechtkwam. In 1943 bij de Brigade 'Nederland' ingedeeld. Raakte in het najaar van 1944 onherstelbaar aan zijn been verwond en keerde naar Nederland terug. Eindigde de oorlog als Rottenführer. De interviews zijn voorlopig niet beschikbaar.
Plakboek tijdens de bezettingsjaren vervaardigd door Robert Walter Hans Peter Scheller (geboren, 11-7-1929 -). Verzetsdeelnemer. -Album met donkerbruine kaft, en op voorzijde en rug in goudgekleurde letters ‘Courant knipsels’ gedrukt. Voorin het album een handgeschreven lijst met data van oorlogshandelingen en aan de oorlog gerelateerde gebeurtenissen in de periode tussen 1-9-1939 (Duitse oorlogsverklaring aan Polen) en 10-5-1940 (Duitse inval in Nederland). Gevolgd door 60, loszittende genummerde dubbele pagina’s, waarvan 48 beplakt met circa 100 fotoafbeeldingen in zwart wit, hoofdzakelijk afkomstig uit het Duitse weekblad “Berliner Illustrirte Zeitung”: Pagina’s 1-5 met algemene aan de oorlog gerelateerde afbeeldingen. Pagina’s 6-16 betreft afbeeldingen van Nederland tijdens de meidagen. Onder andere: -1 afbeelding van Baron van Haersma de With, Nederlands gezant te Berlijn, die de kamer van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Von Ribbentrop verlaat enekel uren na de Duitse inval in Nederland. - Afbeelding van Duitse soldaten aan de Nederlandse grens. - Afbeelding van Duitse stoottroepen in Rotterdam. - Afbeelding van Duitse paratroepen boven Den Haag. - Afbeelding van Duitse paratroepen in Den Haag. - Paginagrote luchtfoto van de aanval op het vliegveld van Katwijk; met daarop handgeschreven genummerde markeringen en opgeplakte legenda. - Foto’s [6 stuks] van Nederlandse soldaten (waarschijnlijk na de capitulatie). Pagina’s 18-37 circa 37 afbeeldingen, waarvan circa 25 met getypt bijgeplakt bijschrift, betreffende afbeeldingen van Luxemburg, België, en Frankrijk. Betreft afbeeldingen van onder andere Duitse soldaten/ oorlogshandelingen/ oorlogsschade in de steden Luxemburg, Luik, Zeebrugge, Brussel, Doornik, Amiens, Rethel, Atrecht, Abbeville, Duinkerken, Calais, en Boulogne. Onder andere: - Afbeelding van Duitse soldaten in Luxemburg. - Afbeelding van fort Eben-Emael (Luik) na de overgave. - Afbeelding van Duitse soldaten in Brussel, met handgeschreven bijschrift: ‘17 mei 40’. - Afbeelding van per fiets en/of auto vluchtende mensen met bagage. - Afbeelding van gevangenen bij Duinkerken (volgens het bijschrift 88.000 personen). - Paginagroot verwoest stadsgezicht van Amiens. - Paginagrote afbeelding van een door Stuka’s verwoest Engels oorlogsschip in een Belgische haven met Duits gedrukt bijschrift: ‘Die wirkung deutscher Bomber’. -aAbeeldingen [5 stuks], waarvan 3 met het tekenen van de Franse capitulatie, met het oorspronkelijke Duitse onderschrift. Pagina’s 38-51 met circa 25 afbeeldingen, waarvan 11 met bijgeplakt getypt onderschrift en 2 met oorspronkelijk Duitstalig onderschrift, betreffende Engeland en Londen. Onder andere: - Afbeeldingen [2 stuks] van in Engeland terugkerende soldaten. - Serie afbeeldingen [circa 15 stuks] van oorlogsschade in Londen. - Luchtfoto’s [3 stuks] van bombardementen op Engelse steden waaronder Londen. - Afbeeldingen [2 stuks] met daarbij het oorspronkelijke Duitse onderschrift, waarvan: 1 met vrouwelijke telefonistes met stalen helmen op het hoofd en tassen noodbepakking aan de stoel, onderschrift: ‘Der kriegerische Anblick Londoner Telefonistinnen’, en 1 paginagrote afbeelding van het standbeeld van koning Richard I (Leeuwenhart) met op de achtergrond het beschadigde Palace of Westminster, met onderschrift: ‘Das Parlamentsgebäude in Londen, wie es heute aussieht’. Robert Walter Hans Peter Scheller was in de meidagen van 1940 13 jaar oud. In deze periode stelde Scheller een plakboek samen met foto’s uit Duitse tijdschriften, met name uit de "Berliner Illustrirte Zeitung" (BIZ bestond van1892 tot en met 1945), die zijn vader kocht. In de periode tussen juni 1944 en mei 1945 begon scheller, inmiddels 17 jaar, met verzetswerk. Dit betrof onder andere koerierswerk, zoals het wegbrengen van munitie voor stenguns en geweren voor een knokploeg. In juli/ augustus 1944 kreeg scheller van zijn contactpersoon, Karel Pontman, opdracht om een persoonsbewijs (PB) naar een onderduiker in Beesterzwaag (Friesland) weg te brengen. Dit persoonsbewijs zat, verpakt in vetvrij papier, verborgen in een verjaardagstaart. Met verjaardagstaart en een halve zigzaggend doormidden geknipte ansichtkaart ging Scheller per trein naar Beesterzwaag. Het betreffende adres bevond zich in de Dorpsstraat, waar ook het hoofdkwartier van de Nederlandse Landwacht was gevestigd. Aan de vrouw die de deur opendeed gaf Scheller een wachtwoord dat hij kwam voor ‘bakker Spaargaren’. Alvorens hij werd toegelaten werd uit een bloempot de andere helft van de ansichtkaart gepakt en gecontroleerd of deze paste op de helft die Scheller bij zich had. Scheller was ook actief voor het illegale blad “Vrij Nederland”. Tijdens de hongerwinter van 1944 typte hij met een draagbare schrijfmachine stukken die op stencil werden gezet, en die per wijk afgepast aan koeriersters werden meegegeven. In opdracht van “Vrij Nederland” plakte Scheller in Amsterdam Duitstalige pamfletten op in de omgeving van plekken waar Duitse soldaten waren gestationeerd. Onder andere het Amsterdams Lyceum waar de Ordnungspolizei (Grüne Polizei) was gevestigd. Scheller onderhield vriendschap met het nichtje van verzetsman Piet Six (Pieter Jacob Six 1894-1986), die bij het gezin van zijn nichtje ondergedoken zat. Toen Scheller eens de straat in kwam fietsen zag hij hoe gemeente ambtenaren in een tent, volgens verklaring van Six zijn nichtje, een directe verbinding aanlegden tussen hun huis en het hoofdkwartier van Rijkscommissaris Seyss-Inquart. Zie VMA 19209 voor archief van R.W.H.P. Scheller.
Het Bevrijdingsmonument in Oude Pekela (gemeente Pekela) herinnert aan de bevrijding van de Pekela's op 13 en 14 april 1945 door de Poolse en Belgische strijdkrachten, de Eerste Poolse Pantserdivisie van generaal Stanisław Maczek en het Belgische SAS Regiment van majoor Edouard Blondeel. Op vrijdag 13 april 1945 werd Boven Pekela vanuit Stadskanaal door Poolse troepen bevrijd en Nieuwe Pekela vanuit Alteveer. Het verzet in Nieuwe Pekela had een afspraak gemaakt met de lokale NSB'ers de macht over te nemen zodra de Duitsers weg waren tot de bevrijders zouden arriveren. Nadat de laatste Duitsers het dorp hadden verlaten stond het verzet van Nieuwe Pekela bij de opgeblazen Onstwedderbrug de Polen op te wachten. Omdat een Pools bataljon moest doortrekken naar Veendam werd van stropakken, pramen en planken een noodbrug gemaakt die "bridge no fire" heette omdat er niet bij gerookt mocht worden i.v.m. brandgevaar. Een ander Poolse bataljon maakte zich gereed om Oude Pekela de volgende dag binnen te trekken en maakte alleen aan het begin van de avond een verkenning tot Waarheidsbrug, halverwege Nieuwe- en Oude Pekela, waar men vanwege de invallende duisternis halt hield. In de namiddag van 13 april 1945 gingen Belgische verkenners, vanuit Blijham, over de Turfweg naar het benedeneinde van Oude Pekela en bezetten daar de kartonfabrieken Free en de Union. Daaruit begon men de Duitse verdediging bij de watertoren en houthandel Koerts te beschieten. De bevolking van Oude Pekela stond 's avonds buiten reikhalzend op de bevrijders te wachten en bijna huis aan huis hing de Nederlandse vlag. De Polen kwamen die avond nog niet en de Belgen trokken het dorp Oude Pekela ook niet verder in omdat de Duitse tegenstand nog te groot was. Die nacht van de 13e op de 14e april kon bijna niemand slapen in Pekela gezien de zware artillerie beschietingen en omdat in het benedeneinde van Oude Pekela gevochten werd tussen Belgen en Duitsers. De Pekelder bevolking rond de watertoren tot aan de burgemeester Van Weringstraat vluchtte die avond nog naar het veiliger deel van het dorp. De Belgen reden 's nachts met hun jeeps met groot licht heen en weer op de Turfweg, tussen Blijham en Oude Pekela, om terugtrekkende Duitsers op te pakken die door de velden heen naar hun kameraden in Winschoten wilden gaan. Zaterdag 14 april trokken Poolse troepen vanuit Nieuwe Pekela met tanks en jeeps Oude Pekela binnen. De Polen reden door naar de watertoren waar men met vuur uit alle wapenen de Duitsers verjoeg die richting de Duitse verdediging bij de Gockinga’s Wijk aan het Winschoter Zuiderveen vluchtten. De frontlijn kwam nu tussen Oude Pekela en Winschoten te liggen. Het betekende dat ook Oude Pekela werkelijk bevrijd was en dat de vlaggen definitief uit konden. De grote Nederlandse vlag in de toren van de R.K. kerk in Oude Pekela was zelfs tot ver in de omtrek te zien, als een baken van de herwonnen vrijheid, ook in het nog bezette Winschoten en Westerlee. De volgende nacht was nog zeer onrustig. De Engelse luchtmacht bombardeerde aan het begin van de avond de Duitse stellingen bij Winschoter Hoogebrug en er waren nog steeds artillerie beschietingen tussen de Bevrijders en de Duitsers. Vele Pekelders hadden weer een slapeloze nacht maar men bevond zich nu wel in bevrijd gebied. Op zondag 15 april vertrokken de Polen in een lange colonne uit de Pekela’s om het noordelijk gelegen Winschoten te bevrijden. De Polen en Belgen bevonden zich in Noord-West Duitsland toen het Duitse leger op 5 mei in Nederland, Noord-Duitsland en Denemarken de wapens neerlegde. Oprichting Het monument is opgericht op initiatief van van de Pekelder Andries Brans en werd door het bestuur van de Stichting Oranje Bevrijdings Comité Pekela (OBCP)nader uitgewerkt. Onthulling Het monument is onthuld op 5 mei 2010 door een Poolse en Belgische veteraan, respectievelijk de heer Edward Szczerbinski en de heer Jaak Daemen. Jaak Deamen was een veteraan van het Belgian SAS Squadron en heeft meegevochten tijdens de bevrijding van Noord-Nederland, voornamelijk de plaatsen Oosterhesselen, Veele, Winschoten, Finsterwolde en Pekela.
Het 'Joods monument' in Wassenaar is opgericht ter nagedachtenis aan de meer dan 15.000 Haagse joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de bezetter zijn weggevoerd en niet meer terugkeerden. Na de machtsovername van Hitler en de 'National-Sozialistische Deutsche Arbeiterpartei' (NSDAP) op 30 januari 1933, werd in Duitsland een hele reeks aan anti-joodse maatregelen afgekondigd. Doel van dit steeds omvangrijker wordende systeem was de uitroeiing van joden. Met de Duitse inval in Polen op 1 september 1939, begon de Tweede Wereldoorlog. Na een groot offensief werden ook Denemarken, Noorwegen, Nederland, België en Frankrijk overmeesterd. In alle bezette landen werd een aaneenschakeling van anti-joodse maatregelen afgekondigd. Ook in Nederland werd een einde gemaakt aan de levendige joodse cultuur. Direct na de Duitse inval werden de eerste maatregelen tegen deze bevolkingsgroep van kracht. Op 5 juli 1940 werd in het weekblad Groot Wassenaar en via aanplakbiljetten bekend gemaakt dat alle 'niet-arische' vreemdelingen die zich tussen januari 1933 en maart 1938 vanuit Duitsland in Wassenaar hadden gevestigd, zich binnen acht dagen voor registratie op het hoofdbureau van politie moesten melden. In november 1940 werden alle joodse ambtenaren uit hun functie ontheven. Vanaf juli 1940 bepaalde rijkscommissaris dr. Arthur Seyss-Inquart dat het gehele duingebied voor joden verboden terrein was. Ook het zwemmen in zee en het betreden van openbare plantsoenen, zoals het Burchtplein, waren voortaan verboden. Tevens werd joden de toegang tot vele openbare gelegenheden ontzegd en mochten zij geen gebruik meer maken van het openbaar vervoer. WA'ers hingen bordjes op met de tekst 'Joden niet gewenscht' of 'Voor Joden verboden'. In 1941 trof de NSDAP, waarvan het secretariaat gevestigd was aan de Van Oldenbarneveldtweg 30, voorbereidingen om Wassenaar, zoals de nationaal-socialisten het noemden, 'Judenfrei' te maken. Op 16 april begon de leider van de 'Ortgruppe Wassenaar' van de NSDAP, Arnold Lampe, de namen van de in Wassenaar wonende joden te verzamelen. Lampe: 'Es handelt sich um in Wassenaar ansässige Personen, die im Sinne des par. 4 der Verordnung 189/40 Juden sind oder als Juden gelten.' Enige maanden later werden de eerste huizen van leden van deze bevolkingsgroep in beslag genomen. In een brief aan de 'Kreisleitung' van de NSDAP in Den Haag vestigde Lampe op 8 september 1941 de aandacht op de joodse familie C. Levi aan de Rijksstraatweg 791. Hij schreef: 'Ich würde es ausserordentlich begrüssen falls der Jude Levi zum ausziehen gezwungen würde!' Zo werd ook de vroegere woning van de joodse familie M. Cohn aan de Rijksstraatweg 795 door de leider van de afdeling 'Volksaufklärung und Propaganda', P. Fink, betrokken. De anti-joodse maatregelen werden steeds grimmiger en omvangrijker. In de zomer van 1941 moesten alle joden zich laten registreren. Hun persoonsbewijzen werden van een gestempelde J voorzien en zij werden verplicht een gele davidster op hun kleren te dragen. Deze laatste twee maatregelen zouden vanaf juli 1942 het begin inluiden van een vrijwel totale verwijdering van joden uit de samenleving. Vanaf maart 1942 bestond bij het bureau van de 'Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD' in Den Haag een zogenaamd 'Judenreferat'. Dit bureau, gevestigd in de villa 'Windekind' te Scheveningen, kreeg van Adolf Eichmann in Berlijn instructies over het aantal joden dat voor een bepaalde datum naar de vernietigingskampen op transport moest worden gesteld. De bureauchef van 'Windekind' was 'Sturmscharführer' Franz Fischer, na de oorlog bekend als een van 'de drie van Breda'. Onder zijn leiding stelde het 'Judenreferat IV B 4' deportatieschema's op voor de in Nederland verblijvende joden. Op 20 juni 1942 werd begonnen met de deportaties. De in de Haagse regio wonende joden die een deportatiebevel ontvingen, moesten zich melden op het station Staatsspoor in Den Haag. Slechts een derde gaf aan deze oproep gehoor. Op 18 augustus vertrok hier de eerste trein naar het Drentse doorgangskamp Westerbork. De oud-Wassenaarder B.A. van Doorn: 'Ik was goed bevriend met de joodse jongen Ralph Bergman. Halverwege de oorlog zag ik hem opeens met zijn ouders en wat tassen staan bij de tramhalte aan de Stoeplaan. Ik zwaaide nog, niet wetende dat het de laatste keer was dat ik ze zag.' In september 1942 begon de bezetter met grootschalige razzia's. Voortaan werden de joodse burgers zonder voorafgaand bericht na acht uur 's avonds uit hun woning gehaald en naar een verzamelpunt gebracht. Op bevel van 'SS-Obergruppenfuhrer und General der Waffen-SS und der Polizei', Hanns Rauter, werden de aanhoudingen en transporten voortaan door leden van de gemeentepolitie uitgevoerd. Ook de Wassenaarse politie werd belast met deze taak. De toenmalige opperwachtmeester C. Lugthart: 'Vanuit Scheveningen kregen we een keer opdracht om een joods meisje op te halen. Je moest wel gaan, want het kon ook een valstrik zijn om te zien hoe men bij de Wassenaarse politie reageert. We hadden alles rondom de woning afgezet, maar zodanig dat het meisje makkelijk kon vluchten. We hebben haar dus ruimschoots de kans gegeven. Maar ze maakte er geen gebruik van... Een andere keer kreeg ik opdracht mevrouw Hartogensis aan de Beukenlaan op te halen. Ik heb toen met haar gepraat en gezegd: "Je hoeft niet met me mee, je kunt nu nog weglopen." Maar dat deed ze niet. Ik heb haar toen naar Den Haag overgebracht, waar ik nog voor haar gepleit heb. Daar zeiden ze toen: "Wil je soms hetzelfde lot ondergaan als zij?" Dat heeft me toen erg aangegrepen. Ik weet nog steeds niet hoe het met haar is afgelopen.' Mevrouw C.S. ten Bruggencate-Menko Hartogensis heeft haar deportatie overleefd en is na de bevrijding in Wassenaar teruggekeerd. Op 15 oktober 1942 berichtte Rauter aan Himmler dat het jodendom in Nederland vogelvrij was verklaard. Hierop zou de, pas een maand in functie zijnde, Wassenaarse NSB-burgemeester D. de Blocq van Scheltinga uit eigen beweging de bezetter hebben voorgesteld om bepaalde Wassenaarse joden uit de gemeente te verwijderen. In de loop van 1942 werden vele Wassenaarse joden opgepakt en gedeporteerd: de familie Frank, de Hongaar Ladislas Kovacs, elektrotechnisch ingenieur Isaäc Hartogs en zijn vrouw M.A. Hartogs-Kersten (die geen jodin was, waardoor zij weer werd vrijgelaten), de familie Polak, W. Gans, de directeur van de Laurens Sigarettenfabriek C.C. Bergmann en zijn dochter M. Bergmann, de bewoners en het personeel van het joodse rusthuis 'Klim Op' aan de Raadhuislaan, de wis- en natuurkundeleraar drs. E.A.H.F.W. Frijda en de aardrijkskundeleraar drs. T.D.B. da Silva. Terwijl steeds meer joden werden gedeporteerd naar concentratiekampen in Duitsland en Polen, probeerden anderen hieraan te ontkomen door onder te duiken. Een aantal Wassenaarse burgers verborg vanaf augustus 1942 met groot risico voor korte of langere tijd joodse onderduikers. K.J. van Horssen, die in de oorlog als kind aan de Storm van 's-Gravensandeweg 58 woonde, herinnert zich: 'Bij ons op zolder stonden meubels opgeslagen van een familie uit een spergebied. Mijn broer en ik mochten toen niet meer op de zolder komen. In september 1943 moesten die meubels weggehaald zijn en kwam er een joodse onderduiker voor in de plaats, zonder dat mijn broer en ik dat wisten. Dat was dr. Kanner, een kennis van mijn vader, die een analistenschool had in Scheveningen. Mijn broer en ik laadden ’s avonds altijd eten bij de gaarkeuken. Op een gegeven moment kregen we vijf bonnen mee in plaats van vier. Mijn moeder zei dat vader zo hard moest werken en dat hij een tweede portie eten moest hebben. Die extra bon was natuurlijk via de ondergrondse verkregen. Moeder zette het extra pannetje iedere avond onder aan de trap neer. Vader zou het later dan opeten. Wij vonden het merkwaardig, maar geloofden het. Dr. Kanner verbleef op de tweede verdieping. Bij gevaar verdween hij daar in een schuilruimte tussen de vloer en het plantfond (stucwerk op riet) eronder. Dat was een ruimte van ongeveer een meter hoog. Deze ruimte was te bereiken via een kast, waarin een luik was aangebracht. Het luik kon aan de binnenkant worden afgesloten door vier zware grendels. 's Avonds, als wij sliepen, kwam hij wel eens naar beneden om met mijn ouders spelletjes te doen. Mijn vader werkte bij de Octrooiraad. Af en toe nam hij werk voor hem mee, zodat hij iets om handen had. Wij kinderen hebben nooit iets gemerkt. Wel zag ik op een gegeven moment, toen ik buiten speelde, een behaarde arm die een zolderraam sloot. Ik rende naar mijn moeder om haar te vertellen dat er een man op zolder zat. Maar ze zei: "Je vergist je, dat was ik." Ik geloofde dat toen. Dr. Kanner is tot aan het eind van de bezetting bij ons gebleven. Het was natuurlijk een geweldige verrassing voor ons toen hij bij de bevrijding ineens te voorschijn kwam! [...] Op 8 december 1982 kregen mijn ouders (mijn moeder postuum) de Yad Vashem-onderscheiding van Israël.' Vanaf het eerste tot en met het laatste transport uit Westerbork (op respectievelijk 15 juli 1942 en 13 september 1944) vertrokken ongeveer negentig treinen naar de vernietigingskampen Auschwitz, Sobibor, Bergen-Belsen, Mauthausen en Theresiënstadt. Ruim 107.000 Nederlandse joden werden weggevoerd, onder wie meer dan 15.000 Haagse joden en tientallen Wassenaarders. Slechts 5.250 van hen zouden terugkeren. Onthulling Het monument is onthuld op 28 december 1947 door de opperrabbijn van de Haagse Israëlitische gemeente, de heer D.Y. Schochet. Het gedenkteken werd namens de Haagse joodse gemeente aanvaard door de voorzitter van het kerkbestuur, de heer I. Zadoks.
Geïnterviewde (1922) heeft bij de Duitse inval op 10 mei 1940 zijn laatste schooldag op het Lyceum in Amsterdam en vertelt over zijn ervaringen op die bijzondere dag. Drie weken later doet hij zijn examen en in september 1940 gaat hij medicijnen studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Hij vertelt hoe gedurende de eerste twee jaar van de oorlog het studentenleven min of meer zijn normale gang ging, maar daar komt in mei 1943 een einde aan als de universiteit sluit en Willem van der List weigert de loyaliteitsverklaring te ondertekenen. Hij duikt onder, komt na verschillende onderduikadressen in Amsterdam en Vrouwenpolder in Haren (NB) terecht. Tijdens een avondwandeling eind juni 1943 wordt hij opgepakt en opgebracht naar het klein seminarie aldaar. Geïnterviewde wordt na enkele dagen overgebracht naar ’s-Hertogenbosch en zit daar 4 à 5 weken vast. Vervolgens wordt hij overgeplaatst naar Kamp Vught, en op 21 september 1943 naar Kamp Amersfoort. Hij gaat uitgebreid in op zijn ervaringen in het kampleven. Vanuit Kamp Amersfoort wordt hij op de trein gezet naar Duitsland. In de trein krijgt hij zijn bestemming te horen. Door deze te verwisselen met de bestemming van een medereiziger komt hij in een ziekenhuis in Stettin (tegenwoordig Szczecin in Polen) terecht. Hij begint als hulpje in de gipskamer en wordt al snel hoofd gipskamer en assistent van de orthopeed van het ziekenhuis in de operatiekamer. Geïnterviewde heeft een betrekkelijk goed leven in Stettin tot dat voorjaar 1945 de Russen heel dichtbij komen. Hij vlucht dan met de echtgenote en zoon van de orthopeed met diens auto naar het westen (Hannover) en duikt daar weer onder totdat kort daarna Duitsland capituleert. Via Nijmegen komt hij weer terug in Amsterdam en pakt daar zijn studie medicijnen weer op. Uiteindelijk wordt hij medisch specialist (orthopeed). Zijn meest traumatische ervaringen zijn de onzekerheid en eenzaamheid.
Single met historische opnamen met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog De Tweede Wereldoorlog: Kant 1: 01. Begin van de tweede wereldoorlog- 1 september 1939, toespraak van Adolf Hitler in de "Reichstag" te Berlijn. Oorlogsverklaring aan Polen. 02. Radio toespaak van Winston Churchill op 19 mei 1940, nadat hij tot Eerste Minister is benoemd. 03. Toespraak van Benito Mussolini te Rome op 10 juni 1940. Oorlogsverklaring aan England en Frankrijk. 04. Radio toespraak van Maarschalk Pétain op 17 juni 1940. Capitulatie van Frankrijk. 05. Radio toepsraak van Generaal Charles de Gaulle te Londen op 22 juni 1940. Vrij Frankrijk zet de oorlog voort. Kant 2 : Radio toespraak van Stalin op 3 juli 1941, na de Duitse inval in Rusland op 22 juni 1941. 02. Toespraak van President Franklin D. Roosevelt op 8 december 1941 tot het congres te Washington, na de Japanse aanval op Pearl Harbour, 7 december 1941. 03. Goebbels kondigt op 18 februari 1943 in het "Sportpalast" te Berlijn de totale oorlog aan. 04. "De Langste Dag" radio toespraak van Generaal Dwight D.Eisenhower op 6 juni 1944. 05. Laatste radio toespraak van Adolf Hitler op 30 januari 1945. 06. Aankondiging van de dood van Hitler door de Duitse "Oberkommando der Wehrmacht"op 1 mei 1945. 07. Radio toespraak van Admiraal Dönitz, als opvolger van Hitler, op 1 mei 1945. 08. President Harry S. Truman van de Verenigde Staten kondigt de vernietiging van Hiroshima door een atoombom, op 6 augustus 1945. 09. Aankondiging van de capitulatie van Japan door een Amerikaans radio station op 14 augustus 1945. Einde van de Tweede Wereldoorlog.
Het gedenkteken aan de Amstel in Amsterdam is opgericht ter nagedachtenis aan de bijna honderd kinderen en drie verzorgers van het Joodse jongensweeshuis Megadlé Jethomiem. In maart 1943 werden zij door de bezetter op transport gezet naar het Poolse vernietigingskamp Sobibor. Niemand van hen heeft de Tweede Wereldoorlog overleefd. Op 4 november 1942 bracht de Duitse bezetter alle nog functionerende Joodse tehuizen in Nederland bestuurlijk onder bij de Joodse Vereniging voor Verpleging en Verzorging. Dit had tot gevolg dat er veel wees- en pleegkinderen naar Amsterdam werden overgebracht. Op 14 juli 1942 vond in het centrum van de stad en in Amsterdam-Zuid een razzia plaats. De dag daarop vertrokken vanuit Amsterdam de eerste treinen met Joden naar het doorgangskamp Westerbork in Drenthe. Toen een paar dagen later in het weeshuis de besmettelijke ziekte roodvonk werd geconstateerd, zag de leiding van het weeshuis een manier om de bezetter op afstand te houden. Aan de bezetter werd gemeld dat in het tehuis een ware epidemie was uitgebroken. Om de gevreesde deportatie van de kinderen te voorkomen, werd deze situatie met behulp van de dokter zo lang mogelijk gerekt. Ook als er geen roodvonk heerste, aarzelde directrice Saar Hamburger niet om bij gevaar een bordje met 'Roodvonk' op de deur te hangen. Op deze wijze wist zij talrijke keren de bezetter ervan te overtuigen dat de kinderen met rust gelaten moesten worden. Het bestuursnotulenboek van december 1942: 'Het bestuur houdt een oudejaarsbijeenkomst en de voorzitter wendt zich in zijn toespraak tot de directrice en zegt: "Zij heeft vanaf september niet minder dan 57 opvragingen der politie moeten doorstaan. Slechts in vijf gevallen had zij geen succes. Ik breng haar hulde voor haar zenuwslopend optreden en dat geldt ook voor mejuffrouw Bing en de heren Caneel en Cohen".' Op maart 1943 kwam de gevreesde inval. Een citaat uit aantekeningen bij de notulen van een vergadering van het weeshuisbestuur op die dag: 'Het gebouw werd omsingeld door de Duitse politie. De nog aanwezige ouders, die voor het laatst, zij het vanaf een afstand, hun kinderen wilden zien, werden door Amsterdamse agenten, die de omliggende straten hadden afgezet, teruggedrongen en door de Amsterdamse brandweer weggespoten.' De directrice mej. Saar Hamburger, de adjunct-directrice mej. E.R. Bing en oud-weeshuisbewoner Sam Kops, die kort daarvoor zijn examen als semi-arts had afgelegd, gingen vrijwillig met de kinderen mee. 's Avonds kwam de trein met kinderen en verzorgers aan in het doorgangskamp Westerbork. Van daaruit werden zij vervoerd naar het vernietigingskamp Sobibor in Oost-Polen, waar zij werden omgebracht. Ongeveer twintig jongens konden aan de deportatie ontvluchten. Op twee na zijn ze later toch opgepakt. 'Ze mochten van de autoriteiten levensmiddelenkaarten aanvragen en kregen de officiële belofte dat zij verder ongehinderd zouden worden gelaten,' aldus een notitie die bij de bestuursnotulen is gevoegd. 'Achteraf bleek dit slechts een slimmigheidje te zijn geweest om achter de adressen van de kinderen te komen.' Onthulling Het monument is onthuld op 7 december 1989.
Geschichte des Bestandsbildners Der Bestand enthält die Unterlagen folgender dem Amt Ausland/Abwehr nachgeordneter Dienststellen und Einheiten: Der Bestand enthält außerdem die Unterlagen der Division Brandenburg. Bestandsbeschreibung Während von den Abwehrstellen in den Wehrkreisen III, V, VI, IX und XVII nur einzelne Aktensplitter überliefert sind und von den Abwehrstellen in den Wehrkreisen XI, XII und XVIII gar nichts, sind von der Abwehrstelle VII (München) vor allem Akten über Beschaffung von Nachrichten aus der Tschechoslowakei überliefert (40 Bände, 1934-1938). Aus dem Wehrkreis X liegen Akten der Abwehrnebenstelle Bremen vor (ca. 200 Bände, 1935-1943); sie enthalten u.a. Personalakten und -karteien, Berichte und Meldungen von Agenten, darunter Angehörige der Besatzung deutscher und ausländischer Handelsschiffe, aus den USA, Argentinien, Brasilien, Mexiko, den übrigen amerikanischen und einzelnen europäischen Küstenstaaten. Nur wenige Unterlagen sind von den Abwehrstellen im besetzten Frankreich und anderen besetzten Gebieten erhalten geblieben. Darüber hinaus liegen einige wenige, aber aufschlussreiche Bände mit Unterrichtsmaterial für Aktionen in der Sowjetunion, z.B. im Kaukasus und in Kurdistan vom Lehrregiment Kurfürst vor. Die Tätigkeit der Abwehrleitstellen im Operationsgebiet, und der bis 1944 bestehenden Abwehrgruppen bei den Heeresgruppenkommandos und Abwehrtrupps (1944 in Leitstellen für Frontaufklärung, Frontaufklärungskommandos und -trupps umbenannt) spiegelt sich vielfach in den Tätigkeitsberichten der Abwehroffiziere bei den Oberkommandos der Heeresgruppen wider. Erwähnenswert sind außerdem die zahlreichen Erkennungsmarkenverzeichnisse in diesem Bestand. Von der Division Brandenburg und ihren Vorläufern sind zahlreiche Unterlagen vorhanden, u.a. auch vom späteren Lehrregiment Kurfürst. Zitierweise BArch RW 49/...
Het monument op de Joodse begraafplaats in Harlingen is opgericht ter nagedachtenis aan de 46 joodse medeburgers die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de bezetter zijn gedeporteerd en omgebracht. De namen van de 46 joodse slachtoffers luiden: Gabriël Boas , Jozeph Boas , Dina Boas-Pais , Leonard Goldsmid , Sara Goldsmid-Goedhart , Mathilde Henriëtte Hes , Sally Hes , Anna Rosa Hes-van Gelder , Leonard Leijdesdorff , Rosalie Leijdesdorff-Vos , Hanna Klara Messcher , Klara Leonara Mescher , Levie Messcher , Catharina Messcher-Gans , Aäron Pais , Abraham Pais , Esther Pais , Benjamin Raphael Pais , Benjamin Raphael Pais , Jansje Pais , Levie Pais , Raphael Pais , Racheltje Pais , Raphael Pais , Salomon Pais , Roosje Pais-Minco , Adriana Pais-Rood , Jantje Pais-de Vries , Izak Nathan Israël Polak , Nathan Polak , Betsij Polak-Frank , Pietje Polak-de Vries , Berel Steil , Nechemia Steil , Lieba Steil-Aftergutt , Cäcil David Speijer , Elkan Aron Speijer , Michiel Speijer , Hanna Speijer-Schulenklopper , Aron de Vries , Benjamin de Vries , Izaäk de Vries , Klara de Vries , Elize de Vries-Odewald , Grietje de Vries-de Wilde en Rosa Weijmann . Op het monument staat de naam 'Rosa Weijmann' anders vermeld dan in het Digitaal Joods Monument. Op 10 mei 1940 (de dag van de Duitse inval) telde Harlingen 54 joodse inwoners. Tien van hen waren vluchtelingen uit Duitsland en Polen die in de jaren 1938-1940 via allerlei omzwervingen naar Harlingen waren gekomen. Zij woonden aan de Lanen en het Havenplein en hadden nauwelijks contact met de Harlingers. Vooral de familie woonachtig aan de Lanen 22 was schuw. Op 10 januari 1941 vaardigde de bezetter de verordening voor registratie van de joden op naamstelling uit. Alle joden moesten zich melden op het gemeentehuis en een formulier invullen over hun overgrootouders, grootouders, ouders en henzelf. In Harlingen hebben alle joodse inwoners aan deze registratie meegewerkt. Vervolgens werden alle joodse mannen boven de 18 opgeroepen om in Leeuwarden te verschijnen bij een of andere instantie, waar zij lichamelijk werden gekeurd. 's Avonds mochten zij per trein naar huis terugkeren. Na deze registratie en keuring zijn de eerste van de 54 joden uit Harlingen in augustus 1942 op transport gesteld naar het doorgangskamp Westerbork. In november 1942 vaardigde de Sicherheitspolizei een nieuw arrestatiebevel uit. Verscheidene joodse Harlingers werden op 28 november 1942 (waarschijnlijk) in drie groepen op de trein naar Westerbork gezet. De plaatselijke politie heeft hun woningen afgesloten en verzegeld. De sleutels werden naar de SS in Leeuwarden gestuurd. Nadat eind 1942 bijna alle joden uit Harlingen verdwenen waren, heeft een makelaar in opdracht van de bezetter alle goederen uit de woningen laten weghalen. Op de goederenwagon werd een biljet geplakt met de woorden 'Van Winterhulp Nederland'. De goederen zijn uiteindelijk naar Duitsland gegaan. Van de 54 geregistreerde joden uit Harlingen zijn 52 op transport gesteld naar het doorgangskamp Westerbork. Vandaar werden zij naar concentratiekampen in het Oosten gedeporteerd. De meesten zijn omgekomen in het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz. Enkelen kwamen om in Sobibor. Van de 54 Harlingse joden bleken na 1945 drie de oorlog te hebben overleefd, te weten: Simon Leijdesdorff, zijn zoon Leonard en Eliza Speyer. Simon was met zijn niet-joodse vrouw naar Amsterdam vertrokken. Eliza Speijer is in 1941 eveneens naar Amsterdam vertrokken. Na de oorlog is zij geëmigreerd naar Canada. De joodse synagoge, die in de Raamstraat was gevestigd, is op 5 november 1941 samen met de woning van de rabbijn vernield door een bom. Onthulling Het monument is onthuld op 4 mei 1965.
De Gedenkplaats Kamp Amersfoort in Leusden herinnert aan het 'Polizeiliche Durchgangslager Amersfoort', waar gedurende de jaren 1941-1945 meer dan 35.000 mensen werden opgesloten. Velen werden verwaarloosd, mishandeld en op transport gesteld naar vernietigingskampen in Duitsland en Polen. Tijdens de mobilisatie werden in Amersfoort barakkenkampen geplaatst. In 1939 was hier het 16e Regiment Infanterie gelegerd. Na de inval van het Duitse leger op 10 mei 1940 werd snel duidelijk dat het Nederlandse leger geen stand kon houden. Een jaar na de capitulatie, in het voorjaar van 1941, begon de SS het barakkencomplex in te richten als concentratiekamp. Kamp Amersfoort was vooral een strafkamp, dat onderdeel uitmaakte van het onderdrukkende systeem van de bezetter. Gevangenen werden via schijnprocessen veroordeeld, gedeporteerd of simpelweg vermoord. In de eerste periode, vanaf 18 augustus 1941 tot maart 1943, vormde het kamp de enige grote 'vergaarbak' van gevangenen die de Sicherheitsdienst bezat. Op 18 augustus 1941 arriveerde de eerste groep gevangenen (bijna 200 communisten uit kamp Schoorl). In de tweede periode, van augustus 1941 tot maart 1943, is Amersfoort een hongerkamp geweest. De gevangenen vermagerden in een angstwekkend tempo, maar voedselpakketten mochten ze niet ontvangen. In 1942 werd het kamp aanzienlijk uitgebreid tot zo'n 4.000 slaapplaatsen. Half april 1945 startte het Canadese offensief aan de oostzijde van de IJssel. Op 19 april 1945 werd officieel bevestigd door SS-Brigadeführer und Generalmajor der Polizei Schongarth dat Kamp Amersfoort met circa 500 gevangenen diende te worden overgedragen aan het Nederlandse Rode Kruis. Na de capitulatie van de bezetter op 4 mei 1945 (de capitulatie trad in werking om 08:00 uur op 5 mei) , werden de nog aanwezige gevangenen voorzien van een Rode-Kruispaspoort en konden zij het kamp te verlaten. Naar schatting zijn er meer dan 35.000 gevangenen geregistreerd, waarvan er meer dan 19.000 naar Duitsland op transport zijn gegaan. Ten minste 658 gevangenen zijn overleden als gevolg van hun verblijf in Kamp Amersfoort. Van deze 658 zijn meer dan 428 gevangenen in de nabije omgeving van Kamp Amersfoort geëxecuteerd. Veel omgekomen kampgevangenen werden herbegraven op de Amersfoortse begraafplaats Rusthof. Na de bevrijding werden NSB'ers en collaborateurs opgepakt. Al spoedig zaten er 2.500 mannen en 1.000 vrouwen en kinderen gevangen in Amersfoort. Het rapport Kamptoestanden van dr. Van der Vaart Smit maakt melding van mishandelingen waaraan politieke verdachten hebben blootgestaan: 'De mishandelingen en folteringen na mei 1945, waar duizenden personen aan waren blootgesteld waren geen 'spontane reacties' van volksgenoten op de jarenlange onderdrukking, maar waren handelingen van misdadigers.' Oprichting In 1967 en 1968 zijn alle barakken van het voormalig Kamp Amersfoort gesloopt. Bij de sloop kwam een muurschildering aan het licht. Deze ontdekking en het besef dat er voor het nageslacht iets moest worden bewaard, zorgde ervoor dat in 1972 een gebouwtje werd ingericht om te gedenken. Pas in 1995 werd een echte gedenkplaats aangelegd. Tijdens de nationale herdenking op 4 mei 2003 is de appèlklok in gebruik genomen om het begin van de stille tocht aan te geven. Ondanks de ingrijpende veranderingen die het gebied heeft ondergaan, blijft het voormalige kamp met de naastgelegen omgeving een indrukwekkende plaats om te bezoeken.
Vijzelstraat 32 1017 HL Amsterdam